Ivy's Story
Dit hoofdstuk zal in Ivy's POV (point of view) zijn. Dit deel van The Pet zal helemaal over Ivy gaan en wat ze heeft meegemaakt. Je hoeft dit deel niet per se te lezen, want het is gewoon puur voor de mensen die er nieuwsgierig naar zijn.
Ik word wakker met een vreselijke hoofdpijn. De lampen zijn uit en ik voel me heel erg vreemd. Ook al is het donker, ik kan mijn omgeving zien? Ik kom steunend een beetje overeind in het bed en dan gaan de lampen aan. Het felle licht doet pijn aan mijn ogen. Ik knijp ze dicht en piep. Wacht, waarom piep ik? Ik doe mijn ogen langzaam open en laat ze wennen aan het licht. Dan zie ik dat ik in een witte kamer lig. Alles wat er staat is het bed waar ik op zit. Ineens klinkt er een galmende stem door de kamer: 'Ivy, zou je naar de spiegel tegenover je kunnen lopen?' Dat klonk als mijn dokter.
Zou het experiment gelukt zijn?...
Zes maanden geleden werd ik door mijn ouders aan het lab gegeven, omdat ze me niet meer wilden. Ik weet niet waarom. Ik ben ongeveer 15/16 jaar. Mijn naam is Ivy, of anders Experiment 231. Ik zit hier nu al bijna een half jaar en de dokters hebben allemaal experimenten met mij gedaan. Ze vertelden me dat het de mensheid ooit zou kunnen helpen. Ik sta op van het bed, maar ga snel weer terug zitten door de hoofdpijn die ik heb. Nu herinner ik me weer wat de dokters gisteren gedaan hebben met mij. Ik zat in een soort capsule-vormige ruimte met een raampje van vijfdubbel glas. Er waren twee capsules in de kamer. In de andere zat een... Ik weet het niet meer. De dokters zeiden dat ik na vijf maanden injecties krijgen eindelijk klaar zou zijn voor de grote finale. Mijn hoofdpijn zakt wat en ik waag het weer om op te staan.
Waarom voelen mijn kleren zo groot?...
Ik kijk naar beneden en zie dat mijn witte lab-kleding ineens heel groot is uitgevallen. Ik begin een beetje angstig om me heen te kijken en dan klinkt de galmende stem weer door de luidsprekers die waarschijnlijk in de muren verwerkt zitten. 'Zou je naar de spiegel toe willen lopen?' Ik draai me om en voor me hangt een spiegel. Ik kan mezelf er nog niet in zien, dus loop ik een paar passen dichterbij. Met iedere stap dichterbij komt mijn spiegelbeeld in zicht. Ik schrik heel erg van wat ik zie, maar blijf doorlopen, totdat ik tegenover de grote spiegel sta. Ik ben een heel stuk kleiner dan voorheen, vandaar dat mijn kleren zo groot vallen. Mijn ogen zijn paars/roze/rood gekleurd, maar dat is niet eens waar ik het meeste van schrik. Er zitten twee dingen op mijn hoofd. Twee puntige, zacht uitziende dingen.
Z-Zijn dat oren?
Er slaat iets tegen mijn been aan. Als ik me omdraai zie ik dat ik een zwarte kattenstaart heb, die nerveus heen en weer zwiept. Mijn gemixte gevoelens raken in een strijd en ik begin te snikken. Huilend en in de war begin ik aan de oren op mijn hoofd te trekken, maar ze gaan er niet af en het doet alleen maar pijn. 'Ivy! Doe rustig, je doet jezelf zo alleen maar pijn!' klinkt het door de luidsprekers, maar ik luister niet en begin alleen nog maar harder te trekken. Ineens gaat er een witte deur open die zo goed gecamoufleerd was dat ik hem niet eens heb gezien. Vier mensen komen naar binnen gerend en proberen me vast te pakken, maar ik wil het niet. Mijn ogen kleuren groengloeiend en mijn nagels veranderen in scherpe klauwen. Schreeuwend ga ik één van de mensen zwaar te lijf en haal die helemaal open, ondanks het feit dat hij een beschermend vest onder zijn kleren aan heeft. Hij schreeuwt en ligt even later bewegingloos op de grond. De anderen proberen me te pakken te krijgen, maar ik voel dat ik sneller kan zijn dan dat ik ooit geweest ben. De deur staat nog open achter hen en ik neem een aanloop, spring op via het bed tegen de muur en landt achter hen. Dan begin ik keihard weg te rennen door een lange, witte gang. Achter me rennen de bewakers en ze schieten op me met verdovingspijlen. Ik ontwijk ze allemaal en ren nog harder. Dan zie ik aan het einde van de gang een raam dat een stukje open staat. Met alle, nu nog ongekende, kracht die ik heb schiet ik op het raam af, beuk ik ertegen aan en het vliegt wagenwijd open. Ik val ruim twaalf meter naar beneden, maar ik land verbazingwekkend lenig op de grond. Er is een hoog hek voor me en daarna een bos. Ik begin naar het hek te rennen. Achter me gaat er een deur open en ik hoor meerdere voetstappen. 'Blijf hier!' Ik stop niet en kom aan bij het hek. Razendsnel klim ik eroverheen en spring aan de andere kant naar beneden. Ik schiet tussen de bomen door en blijf dan uitgeput staan. Ik kijk om naar wat eens mijn tijdelijke huis was en tranen vullen mijn ogen. Dan draai ik me om en ren ik verder het bos in.
Het begint te schemeren in het bos. Hongerig zoek ik naar een plek om te slapen. Ik loop half slapend en strompelend over de gevallen bladeren, totdat ik tegen een boom aanbots. 'Au...' mompel ik, terwijl ik over mijn voorhoofd wrijf. Als ik omhoog kijk zie ik dat de boom heel erg veel uitstekende takken heeft.
Beter dan niks...
Ik begin een beetje onhandig de boom in te klimmen. Uiteindelijk kom ik aan bij een tak die breed en dik genoeg is. Ik klauter op de tak en ga dan uitgeput tegen de boomstam aan zitten. Ik heb al de hele dag gelopen, zonder te weten waarnaar toe. Ik hoop dat ik snel een plek vind waar ik kan blijven, omdat ik die niet meer heb. Ik leun mijn hoofd een stukje achterover en val dan in slaap.
Na ruim vier weken gelopen te hebben en alleen water gedronken te hebben ben ik nog steeds nergens gekomen. Ik kwam een stad tegen en in een steegje hing er allemaal wasgoed aan lijnen. Daar heb ik een witte sweater van gestolen en een zwarte broek. Die zijn nu ook kapot en helemaal vies. Zelf ben ik ook niet bepaald schoon. Mijn gezicht en lichaam zijn ook vies. Ik heb honger en ik heb het ook koud, ook al is het zomer. Nu is het dag en ik loop door het bos. De zon schijnt en de vogels fluiten. Ik heb geprobeerd om op dieren te jagen, maar ik ben niet snel genoeg omdat ik zo veel honger heb. Ineens valt mijn oog op iets links van me. Ik draai mijn hoofd om en zie een kleine akker. Even verderop staat er een huisje en het lijkt erg rustig. Dankzij mijn nieuwe, verscherpte reukzin ruik ik de geur die nu langs mijn neus zweeft. Ik staar naar de akker en zie een soort planten boven de grond uitsteken.
Daar komt die geur vandaan...
Mijn maag schreeuwt om eten en snel kijk ik rond om er zeker van te zijn dat er echt niemand op de akker is. Dan kom ik voorzichtig tussen de bomen uit. Ik sluip de akker op en kniel neer bij de eerste plant. Ik snuffel eraan en begin dan aan de plant te trekken. Ik geef er zo'n harde ruk aan dat het ding uit de grond schiet en ik op de grond val. Als ik opkrabbel en naar de plant kijk zit er een soort met aarde bedekte knol aan de onderkant vast. Ik snuffel eraan en krijg dan door dat de geur daarvandaan komt. Met de punt van mijn toch al vieze sweater begin ik de aarde van de knobbel af te halen, zodat hij zo goed mogelijk schoon wordt. Ik neem er een hap van en het smaakt niet lekker, maar ook niet vreselijk. Toch lijkt het alsof ik het al eens eerder op heb.
Die mensen in het lab hebben misschien wel iets met mijn geheugen gedaan...
Het is het beste wat ik nu kan krijgen, dus eet ik het ding helemaal op. Als ik er nog eentje uit de grond wil trekken gaat de deur van het kleine huisje ineens open en komt er een man schreeuwend naar buiten. Hij begint op me af te lopen en ik schrik ervan, dus ren ik terug het bos in. Maar ik heb nog steeds honger.
Ik kan vanavond misschien terug komen...
Ik klim in een boom en probeer dan wat te slapen. De man gaat weer het huisje in en ik hoop dat hij vanavond ook niet meer komt.
Het is nu al best laat en ik laat me zachtjes op de grond zakken. De man is niet meer naar buiten gekomen. Ik loop lichtvoetig het veld op en stop bij de tweede plant. Zachtjes trek ik de plant los en doe de knobbel af met mijn sweater. Als ik net een hap wil nemen wordt de deur van het huisje opengegooid en komt de man naar buiten stormen. Maar deze keer heeft hij iets langs bij zich dat glimt in het maanlicht. Hij richt het op mij en ineens klinkt er een knal. Mijn arm wordt door iets kleins en ronds geraakt en meteen spat er bloed op mijn trui. Ik begin te krijsen en te huilen van de pijn en zie dat de man opnieuw het stalen ding op me richt. Ik gooi de knol weg en sta op, waarna ik terug naar de bomen begin te rennen. De man vuurt nog een paar schoten af en ik hoor ze achter me in de grond belanden. Gelukkig kom ik aan bij het bos en ren ik erin weg. Ik hoor geen schoten of voetstappen, maar ik stop niet met rennen. Na ruim tien minuten stop ik en blijf ik hijgend staan. Mijn arm stopt maar niet met bloeden en snikkend ga ik op de grond zitten. Na twee uur is het gestopt en de wond is al een heel stuk opgedroogd. Het ronde dingetje zit nog steeds in mijn arm, maar ik durf het er niet uit te halen. Ineens ritselt er iets naast me en kijk geschrokken om, bang dat de man weer terug is gekomen. Er springt een konijntje uit de struiken en het kijkt me aan, klaar om weer weg te springen. Maar ik heb zo'n honger dat ik het beest bij zijn nekvel pak, hem op til en dan in zijn keel bijt. Het konijn spartelt nog even, maar blijft dan slap hangen. Ik eet het beestje hapje voor hapje op. Het smaakt nog best wel goed... Als ik hem helemaal op heb besluit ik om te gaan slapen, aangezien het nacht is en ik even niet verder wil lopen. Ik rol mezelf op op de grond en val, ondanks mijn gewonde arm, in slaap.
Ik ben weer aan het lopen. Mijn maag is al wat meer gevuld, maar je zou met je ogen dicht mijn ribben kunnen tellen door met een hand over mijn buik te gaan. Na een tijdje valt mijn oog ineens op iets. Door de bomen zie ik een paar meter van mij vandaan een groot meer. Ik heb erge dorst, dus loop ik naar de oever toe en buig ik voorover om wat water te likken. Bewegingen aan de overkant van het meer trekken mijn aandacht. Ik kijk op en zie een heleboel mensen lopen op een strandje aan de andere kant. Als ik goed kijk zie ik vaag dat ze allemaal iets vreemds hebben, net zoals ik. Wat als ik ook daarheen kan? Misschien kan ik hier blijven wachten en dat ze dan misschien komen? Dat klinkt nu als het beste idee. Het begint al licht te schemeren en misschien is het beter als ik nu ga slapen. Ik ga achter een struik op de grond liggen en krul mezelf op. Mijn staart is redelijk pluizig en ik sla hem over mijn neus. Gelukkig val ik al snel in slaap.
Ik word wakker van knarsende bladeren en lichte voetstappen. Geschrokken kom ik half overeind en probeer ik zachtjes weg te kruipen. Ineens landt er iets op mij en geschrokken geef ik een harde gil. Ik ben op mijn rug gevallen en er zit iemand op mijn buik. 'D-Doe me alsjeblieft niks,' smeek ik de persoon, terwijl ik haar angstig aankijk. Dan zie ik dat de persoon naar mij zit te staren en ik staar terug. Nu pas krijg ik de tijd om te zien wie er op me zit. Het is een meisje met een lichte huid, felblauwe ogen en lang, wit haar. Ze is lijkt even groot als ik ben. Ze staart mij ongelovig aan en ik snap niet echt waarom, totdat ik naar haar hoofd kijk. Het meisje heeft twee kattenoren, net zoals ik, alleen zijn die van haar wit. Ik sla per ongeluk met mijn staart tegen haar been aan en ze kijkt achter zich. Ik zie dat zij ook een staart heeft die heen en weer zwiept. Ook die is wit. 'Ehm,' prevelt ze, waarna ze mij weer aan kijkt. Het blijft even stil, maar dan gaat ze van me af. Ik blijf angstig op de grond zitten, niet wetend wat het meisje me misschien aan kan doen. Weer blijft het een tijdje stil. 'Eh... Hoe kom je hier?' vraagt het meisje dan. Ik weet niet of ik haar kan vertrouwen, maar ze lijkt zo erg op mij dat het gewoon niet slecht kan zijn. 'Ik was verdwaald, m-maar hier zag ik een heleboel mensen die ook iets ongewoons hadden, net als ik. Dus ik dacht dat ik misschien h-hier heen kon. Maar ik kon alleen niet naar de overkant,' antwoord ik. Mijn stem trilt vreselijk als ik dat zeg. Het meisje vraagt met een zachtere stem dan daarnet: 'Hoe heet je?' 'Ivy,' zeg ik. Ze lijkt even na te denken en steekt dan haar hand naar me uit. Ik kijk haar angstig aan en weet niet zeker of ik wel met haar mee moet gaan, maar anders moet ik weer rondzwerven en dat wil ik ook niet. Ik pak haar hand vast en het meisje trekt me overeind. Ik struikel per ongeluk een beetje en val slap tegen haar aan. Ik voel zachtjes een hand langs mijn ribben gaan. Ik geef een grote gaap en ik voel me moe. Maar ik voel me nu ook eindelijk veilig, omdat ik bij iemand ben die op me lijkt. De vermoeidheid neemt het van me over en zonder dat ik het wil val ik in slaap.
Ik word wakker van gehobbel en open zwak mijn ogen. Ik lig in de armen van het meisje en ze draagt me ergens heen. We zijn nog niet zo ver van de plek waar we net stonden, maar we staan op iets anders dan bosgrond. Ik kijk om me heen en zie dat we op een soort platform achtig iets staan. Ik vraag zacht, maar verbaasd: 'Wat is dit voor een ding?' 'Dat is een boot,' antwoordt het meisje met een glimlach op haar gezicht. Ze zet me neer op een bankje en ik kijk over de rand van de boot. Onder ons vloeit het water van het meer. Ik word er zenuwachtig van en hou mezelf vast aan de ijzere stang die aan de rand van de boot vast zit. Ineens maakt de boot een grommend geluid en beweegt hij vooruit over het water. Ik schrik er zo erg van dat ik begin te huilen. Het grommende geluid stopt en het meisje komt naast me zitten. Ze slaat haar armen om me heen en drukt me dan tegen haar aan. 'Rustig maar,' zegt ze zacht, in een poging om me te kalmeren. 'Er gebeurt echt niks, beloofd.' Ik kijk haar aan met tranende ogen. 'Ivy, het spijt me. Maar ik moet echt de boot besturen,' legt ze uit. 'Anders komen we helemaal niet meer aan land.' Ik knik trillend en het meisje laat me los. Ze gaat op een plekje voorin de boot zitten en dan klinkt het grommende geluid weer. Ik klem me nog steviger vast en probeer om niet weer in snikken uit te barsten. Al redelijk snel komen we aan bij de overkant. Het meisje tilt me weer op en klimt van de boot af. Dan begint ze ergens heen te lopen. Ik klem mezelf wat dichter tegen haar aan. Na tien minuutjes gaat er een deur open en dicht. Onder ons kraakt er iets en daarna klinken er voetstappen. 'Hallo?' Ik open mijn ogen een stukje als ik een lang, roodharig meisje van de trap af zie komen, maar ik doe verder niks. 'H-Hoi,' klinkt het witharige meisje stotterend. Ik zie dat het lange meisje haar raar aan staat te kijken. 'Snow?' vraagt ze streng.
Snow dus...
'Wie is dat?' Snow zegt, terwijl ze mij wat beter vast pakt: 'Dit is Ivy.' Ze weet volgens mij niet van mijn verwonding af, want als ze me vast pakt pakt Snow me vast precies op de plek waar de kogel in mijn arm zit. En natuurlijk gaat de wond open. 'Au...' mompel ik. Snow kijkt naar me, ziet de wond en roept geschrokken uit: 'Ivy? Waarom heb je niks gezegd?' Het roodharige meisje rent ineens naar voren, pakt me vast en rent dan een andere kamer in. Ze legt me op iets neer en roept dan naar Snow: 'Snow, ga verband en een nat washandje halen!' Ik hoor voetstappen de trap op gaan en open mijn ogen zwak. Het roodharige meisje zit over me heen gebogen en kijkt erg serieus naar mijn wond. Ik hoef het niet te zien om te weten dat het ontstoken is. Er klinkt een stem boven en dan twee paar voetstappen die de trap af komen. Vanuit mijn ooghoek zie ik twee mensen de woonkamer binnenkomen. 'What the hell is dit nou weer?' Het klinkt als een man, maar ik heb geen kracht om mijn hoofd volledig om te draaien. Snow komt naar ons toe lopen en ze geeft het roodharige meisje de dingen waar ze om vroeg. Ze begint met iets vochtigs het bloed van de wond af te wassen. Ze voelt voorzichtig aan mijn arm en ik voel het ronde dingetje in mijn arm bewegen. Het roodharige meisje kijkt Snow aan als ze zegt: 'Hij is rond. Misschien kun je beter even op de gang wachten.' Snow knikt en loopt vluchtig de kamer uit. Ik wil niet dat ze weggaat, maar zeg er niks van. 'Jeff, ga zitten en houdt haar schouders stevig vast,' beveelt het roodharige meisje de jongen. Hij doet wat ze zegt en ze staat op, loopt naar de overkant van de kamer en pakt iets uit een kastje. Het is een pincet. Zo eentje had ik in het lab ook gezien, toen de dokters iets uit elkaar aan het halen waren. Het meisje gaat weer naast me zitten en legt het washandje onder mijn arm. 'Dit kan pijn gaan doen,' zegt ze zachtjes tegen me. Het enige wat ik kan is haar met halfopen ogen aanstaren, terwijl ik langzaam knipper. Ze pakt mijn arm vast en steekt de pincet dan heel voorzichtig in mijn arm. Het doet heel erg veel pijn en ik begin te piepen en te kronkelen. De jongen duwt me met een enorme kracht terug tegen de bank aan en dan kan ik me niet meer bewegen. Het meisje duwt de pincet zachtjes verder mijn arm in en ik begin te huilen van de pijn. 'Ik ben zo klaar,' probeert ze me gerust te stellen. 'Ik voel de kogel al.' Ze klemt de pincet in mijn arm ergens omheen en trekt hem er dan met een ruk uit. Snel drukt ze het washandje tegen mijn arm en wikkelt het verband er dan omheen. Ik kalmeer een beetje en het meisje veegt mijn tranen af. 'Ik heb ons volgens mij nog niet voorgesteld,' zegt ze. 'Ik ben Alina en dat is Jeff.' Ik knik en sluit mijn ogen. Mijn arm prikt, maar het voelt al minder pijnlijk aan dan voordat Alina de kogel eruit haalde. Ik doe mijn mond open en gaap dan even flink. Ik hoor Alina gniffelen. 'Ik zal je wel naar bed brengen.' Twee armen klemmen zich om me heen. Ik ben zo moe dat ik al in slaap val als ze nog niet eens opgestaan is.
'Ivy,' fluistert iemand in mijn oor. Ik knipper vermoeid met mijn ogen en zie Snow dan. 'Ik moet je even andere kleren aan doen,' zegt ze zacht. Ik knik en laat haar haar gang gaan. Als ze klaar met me is legt ze me in bed. Mijn oogleden voelen zwaar aan en als ik ze sluit val ik al meteen in slaap.
Ik word wakker van bewegingen en open langzaam mijn ogen. Snow staat op van het bed en loopt naar de kast. Ze kleedt zich om in een wit jurkje. Ik kruip een beetje overeind in het bed. 'Snow?' mompel ik. Ze draait zich om en kijkt me aan. 'Hoi, Ivy,' begroet ze me, terwijl ze naast me op het bed gaat zitten. 'Hoe gaat het met je arm?' vraagt Snow vriendelijk. Ik kijk naar mijn arm. 'Gaat wel goed, hoor,' antwoord ik. 'Hoe kwam het eigenlijk dat je in je arm bent geschoten?' vraagt ze. Ik gaapt weer en leg dan uit: 'Ik was aan het rondlopen in een bos en toen kwam ik uit op een weiland. Er zaten een soort van knobbels in de grond en die smaakten heel lekker, maar er kwam een man aan en hij begon allemaal dingen naar me te schreeuwen. Dus ik rende weg. Later die avond kwam ik terug, omdat ik nog steeds honger had. Maar toen kwam die man weer naar buiten en dit keer begon hij op me te schieten.' Ik voel me nog moe, ga terug liggen en trek de dekens weer over mijn neus heen. 'Ben je nog steeds zo moe?' vraagt ze. Ik knik. 'Ik heb nog nooit zo fijn geslapen,' zeg ik zacht snorrend. Snow staat op en loopt naar de deur toe. 'Kom je straks wel beneden ontbijt te eten?' vraagt ze.
Ontbijt?...
'Wat is ontbijt?' Ik kijk haar vragend aan. 'Dat is- Laat maar, kom je wel?' vraagt Snow, nog verbaasder dan ik. Ik knik en dan sluit ze de deur, maar ik voel me zo moe dat ik even later alweer per ongeluk in slaap val.
Iemand geeft me een licht duwtje. Ik grom zacht en trek de dekens over mijn hoofd heen. 'Ehm... Kun je wakker worden?' vraagt iemand.
Volgens mij droom ik...
Ik negeer de stem en blijf liggen. Er klinkt een zucht en dan trekt iemand de dekens van me af. Geschrokken doe ik mijn ogen open en kijk om me heen. Er staat een jongen voor me, die er gisteren volgens mij ook was toen de kogel uit mijn arm gehaald werd. Maar nu kan ik hem pas goed zien. Ik schrik vooral als ik zijn gezicht zie; er zit een soort onnatuurlijke glimlach in. Mijn onderlip begint te trillen en de jongen ziet het. 'Ehm... Ik laat je wel alleen,' zegt hij snel, terwijl hij de kamer uit loopt. 'Kom maar gewoon naar beneden,' roept hij me na. Ik wil eigenlijk niet gaan, maar Snow heeft het gezegd, dus sta ik op als ik zeker weet dat de jongen weg is en loop dan ook de gang op. Even later kom ik beneden en volg ik de geur van Snow. Het geurspoor leidt naar een deur en voorzichtig doe ik hem open, waarna ik nerveus naar binnen kijk. Ik zie Snow zitten en loop naar de stoel naast haar toe, terwijl ik de anderen niet aan kijk. Ik ga zitten en daarna vraagt Snow: 'Wil je wat eten?' Ik heb honger, dus knik ik en ze schuift een bord met iets erop naar me toe. Ik voel ogen op me branden en durf niet te eten. Het blijft doodstil aan de tafel en ik voel de tranen achter mijn ogen, maar ik probeer ze in te houden. Gelukkig zegt het roodharige meisje: ''Misschien wil Ivy boven eten met jou?' Ik knik snel en sta onhandig op. Snow loopt met me mee naar boven. 'Ik hoef geen eten,' zeg ik zacht als we op terug op de kamer zijn. De dokters hebben me er altijd op gewezen dat je, als iemand je iets aanbiedt, je het ook aan moet nemen. En daarnet sloeg ik Snows aanbod af.
Dit is nu mijn straf... Ook al heb ik zo veel honger...
Snow lijkt even verbaasd, maar kijkt al snel weer normaal. Ik ben blij dat ze er niet over begint. 'Zullen we je schoonmaken?' vraagt ze. Ik wil vragen wat dat inhoud, maar ze trekt me al gelijk mee naar een andere kamer. Ze duwt me er op een vriendelijke manier in en daarna klikt de deur. In de kamer zie ik vreemde voorwerpen staan, die de andere kamers niet hebben. 'W-Wat ga je doen?' vraag ik angstig, omdat ik een beetje bang begin te worden. Snow pakt een soort grote stoflappen uit een van de kastjes. 'Ehm... Ik ga je schoonmaken,' antwoordt ze. 'Je hoeft allen maar even daarin te gaan zitten.' Ze wijst naar een soort groot, ovaal, wit glimmend ding dat aan de zijkant van de kamer tegen de muur aan lijkt te zitten. Ik doe wat ze zegt en ga erin zitten. Snow draait aan iets wat naast me aan de muur zit en er stroomt ineens water uit een ijzeren stangetje. Ik begin te gillen.
'Ik vind je niet meer aardig,' mompel ik. 'Echt niet?' Ze wikkelt een paar van de stoflappen om me heen. Snow kijkt me aan en mijn ogen verraden dat ik het niet meen. Zodra ze me afgedroogd heeft neemt ze me mee naar de kamer en daar liggen wat nieuwe kleren. Ik trek ze aan en als ik klaar ben komt Alina ineens binnen. Geschrokken en meteen bang ga ik op het bed achter Snow zitten, terwijl ik mijn ogen op Alina gericht houd. 'Jeff gaat Ivy meenemen naar de rest, zodat ze kennis kunnen maken met haar,' begint ze te vertellen. Snow staat op, waarschijnlijk verwachtend dat ik ook op sta, maar ik blijf zitten.
De rest?
Ik kijk Snow alleen maar angstig aan. 'Alsjeblieft?' vraagt Alina aan mij. Ik blijf zitten, want ik wil helemaal niet mee. Ik wil bij Snow blijven. De jongen, Jeff, komt nu ook de kamer in met een ongeduldige blik in zijn ogen. 'Komt ze nou nog?' vraagt hij. Ik schrik van de harde ondertoon in zijn stem en mijn oren gaan omlaag. Tranen branden in mijn ogen en ik wil echt niet mee. Hij lijkt alleen maar ongeduldiger te worden, loopt naar me toe, trekt me ineens overeind en sleurt me dan mee de kamer uit. Ik val bijna van de trap af als hij er ook vanaf loopt en roep in de gang beneden: 'I-Ik wil niet mee! Laat los!' Maar Jeff luistert niet en doet de voordeur open, waarna we naar buiten gaan. Hij gooit de deur weer dicht en gaat wat langzamer lopen, maar blijft me nog steeds vast houden. Met enorme tegenzin loop ik mee. Het is dag en nu pas kan ik zien waar ik eigenlijk beland ben. Overal staan huisjes en er loopt een slingerpaadje tussendoor. Het lijkt op een soort park, maar dan voor heel veel mensen. Na tien minuten lopen komen we aan bij een van de grotere huisjes en Jeff loopt daar naar binnen. We komen in een hele grote woonkamer uit met meerdere banken. Op die banken zitten mensen. Ze kijken ons aan als we binnenkomen en Jeff laat mijn arm eindelijk los. Ik kijk zenuwachtig naar de mensen en mijn oren gaan omlaag. 'Wie is dat?' vraagt een jongen. Ik wil eigenlijk geen antwoord geven, maar Jeff geeft me een zacht duwtje tegen mijn rug aan. Ik sla mijn ogen neer en antwoord zacht, bijna fluisterend: 'Ik ben Ivy.' 'Snow heeft haar gevonden,' vult hij aan. Ik voel me nog steeds moe en probeer om te blijven staan, maar even later begeven mijn benen het, dus ga ik maar op de grond zitten. De mensen stellen zich allemaal voor en stellen dan nog wat vragen. Met elke vraag voel ik mezelf onzekerder worden en ik probeer al ruim een half uur mijn tranen in te houden. Na een dik anderhalf uur gaat de voordeur open en komt Alina binnen. 'Hebben jullie al kennis gemaakt met Ivy?' vraagt ze. De rest knikt. 'Dan gaan we even overleggen.' Ik verwacht dat ze ergens anders heen gaan of dat ik ergens anders heen wordt gestuurd, maar Alina gaat gewoon bij de anderen zitten en ze blijven vervolgens allemaal pal voor mijn neus zitten. En dan beginnen ze te overleggen. Ik doe mijn best om niet naar ze te luisteren, maar hier en daar vang ik wat delen van het gesprek op. Ik probeer om mijn tranen in te houden, omdat het niet bepaald leuk is wat er gezegd wordt, totdat iemand zegt: 'Is dit zo'n huilbaby? Je gaat ons toch niet vertellen dat we haar nu ook al moeten toe laten in ons leven? We zijn moordenaars en we kunnen niet altijd rekening houden met van die breekbare mensen.' Ik begin te snikken en iedereen kijkt op. Ik wil mijn gehuil de kop in drukken, maar het wordt alleen maar erger als ik de irritatie van bijna iedereen in de lucht voel hangen. Alina staat op en loopt snel naar me toe, waarna ze me voorzichtig overeind trekt. 'Wij gaan maar weer eens,' zegt ze. Jeff staat ook op, zegt gedag en volgt ons de kamer uit. Als we buiten zijn en terug lopen zegt niemand iets.
Als we eindelijk thuis aankomen sprint ik naar binnen zodra de deur open gaat. 'Je hebt het goed gedaan, Ivy,' prijst Alina me. Ik loop vluchtig de woonkamer in, ga op de bank zitten en trek een deken ver over mijn hoofd heen. Ik hoor wat geluiden en tien minuten later hoor ik Snow vragen: 'En? Hoe ging het?' Ik geef geen antwoord en trek de deken verder over mijn hoofd heen. 'Het ging niet zo heel goed met Kitten #2,' antwoordt Jeff. 'Jij met je bijnamen.' Dat was Alina. 'Ivy... Laten we zeggen dat ze niet veel heeft gezegd.' 'Hoezo niet veel? Het enige wat eruit kwam was haar naam en een paar tranen.' Ik voel me erg schuldig en probeer mijn tranen in te houden, maar weer lukt het niet. Ik begin te snikken en voel de deken nat worden. Iemand trekt hem van mijn hoofd af en dan kijk ik recht in de verbaasde ogen van Snow. 'W-Wat is er?' vraagt ze. Ik antwoord met een trillende stem: 'H-Het spijt me dat ik zo r-raar doe. M-Maar ik ben helemaal geen mensen of praten gewend. En n-nu moet dat hier wel en-' Ik kan gewoon niet meer duidelijk praten door mijn eigen gehuil. Snow slaat haar armen om me heen, drukt me tegen haar aan en zegt op een geruststellende toon: 'Het is al goed. Je hoeft niet te praten als je dat niet wilt.' 'Het is wel opmerkelijk dat ze bij jou veel meer open is dan bij iemand anders,' zegt Alina ineens. 'Misschien is dat omdat ze mij het eerst zag?' Dan richt Snow zich weer tot mij. 'Wil je naar bed?' vraagt ze lief. Ik knik en samen gaan we naar boven. Even later lig ik omgekleed op het bed en Snow is ze me aan het sussen. Ik word er rustiger van en val in slaap.
___________________________________________
Ik skip hier even een paar hoofdstukken.
Ja, ik weet dat er ook wel een paar stukjes over Ivy gaan, maar dat is niet heel veel en meestal slaapt ze gewoon, dusss :P
Ik ga nu gewoon een paar stukjes schrijven die in hoofdstuk 10, 11 en 12 gebeuren.
Hope you guys don't mind XD
PS: ik was echt heel erg moe toen ik dit hoofdstuk afmaakte, dus er kunnen wat meer spellingsfouten in voorkomen dan normaal gesproken.
___________________________________________
Ik ga aan de ontbijttafel zitten en Liu gaat naast me zitten. Zenuwachtig omdat dit weer een onbekende is (die Snow volgens mij iets aangedaan heeft) blijf ik stil zitten, terwijl ik niks eet. Volgens mij heeft hij door dat ik niks eet, want ineens vraagt Liu aan me: 'Wil je iets?' Geschrokken kijk ik hem aan, terwijl mijn onderlip begint te trillen. Hij lijkt ook een beetje te schrikken en schuift een glas melk naar me toe. Ik weet niet of ik hem kan vertrouwen, maar mijn oren komen toch een stukje omhoog en ik begin met kleine slokjes uit het glas te drinken. Een warm gevoel overspoelt me en ik begin onbewust zacht te snorren. Als ik naar Snow kijk zie ik dat ze me een snelle knipoog geeft. Eenmaal klaar met eten ga ik naar haar toe. Snow staat af te wassen en ik tik haar tegen haar arm. 'Wie was die jongen?' Ik weet niet zeker of ik zijn naam wel goed heb. 'Dat was Liu,' antwoordt ze. Toch goed, dus. Het warme gevoel komt weer in me op en ik zeg zachtjes: 'Hij lijkt me aardig.' 'Wil je dat hij je eigenaar wordt?' vraagt ze. 'Weet ik nog niet,' antwoord ik, maar stiekem weet ik het wel.
We zijn net een dag aangekomen bij het échte huis. Ik denk eigenlijk dat Snow ook uit het lab komt, maar ik heb het niet aan haar gevraagd. Het is nog best vroeg in de ochtend en ik loop een beetje door het huis in, om te kijken wat er allemaal is. Ineens klinken er zware ploffen en voordat ik me nog om kan draaien om te kijken wat het is landt er iets zwaars op me. Ik bezwijk onder het gewicht en val op de grond. Ik probeer eronderuit te komen en ik hoor dat er iemand aan komt rennen. Het ding wordt van me afgetrokken en dan staat Snow voor me. Ik krabbel overeind. 'Sorry,' zegt ze. Het enige wat ik kan doen is haar verschrikt aan kijken. Niet alleen door het ding wat net op me viel, maar ook omdat ik voel dat de wond op mijn arm open is gegaan. Snow heeft het ook door en zegt snel: 'Blijf hier, ik ga iemand halen.' Daarna rent ze naar boven toe. Nu pas begint mijn arm pijn te doen en ik begin te snikken. Ineens pakt iemand van achteren mijn schouder vast en draait me om. Dan kijk ik in Liu's ogen. 'Wat is er gebeurd?' vraagt hij bezorgd. Ik hoef niet eens antwoord te geven, want hij heeft het al door en trekt me snel op een bankje dat in de hal staat. 'Ik ben zo terug,' zegt hij. Liu staat op en loopt de hal uit, waarna hij al snel terug komt met een rol verband. Hij gaat voor me zitten en begint voorzichtig het met bloed doordrenkte verband van mijn arm af te halen. Ik snik zacht en hij wikkelt kalm de nieuwe rol verband om mijn wond heen. Hij veegt mijn tranen weg en vraagt: 'Is dat beter?' Ik knik en het warme gevoel neemt mijn maag over. Uit dankbaarheid begin ik met mijn hoofd snorrend kopjes te geven tegen zijn arm aan. 'Gaat het weer met haar?' klinkt het ineens. Ik kijk op en zie dan Alina en Snow voor ons staan. Liu knikt en ik klim snel van de bank af, waarna ik naar boven snel. Ik ren mijn kamer in, doe de deur dicht en plof nog snorrend op het bed.
De dokters zetten allemaal spuiten in mijn armen. Ik begon te huilen van de pijn, maar het hielp niets. Toen werd ik opgetild en in de capsule-vormige cabine gezet. Ik kon nog net zien wat er in de andere zat; het was een mooie, zwarte kat met wit gevlekte oortjes. Ineens ging de cabine dicht en vulde de kleine ruimte zich met stoom. Even later schoot er een vreselijke pijnscheut door me heen en ik begon te krijsen en te schreeuwen...
Geschrokken schiet ik overeind in mijn bed. Het zweet druipt van mijn voorhoofd af ik voel mijn hart tekeer gaan in mijn borstkas. De kamer lijkt klein te worden en dan kan ik nog maar aan één ding denken.
Liu...
Ik sta op en loop naar de deur. Zo zachtjes mogelijk doe ik hem open en kijk ik om me heen. Gelukkig zie ik niemand. Ik sluip de gang in en blijf bij Liu's deur staan. Ik kijk nog even snel om me heen om er zeker van te zijn dat er echt niemand is, en ga dan de kamer in. Ik loop naar het bed en zie dat Liu ligt te slapen. Ik schud zachtjes aan zijn arm. 'L-Liu?' vraag ik fluisterend. Hij murmelt iets en opent dan zijn ogen. Zodra hij mij ziet gaat hij overeind in zijn bed zitten. 'Ivy?' Er klinkt verbazing door in zijn stem. 'Wat doe jij nou hier?' Ik buig mijn hoofd en voel mijn oren zakken als ik weer aan de nare droom denk. 'Ik had een n-nachtmerrie en nu kan ik niet meer slapen,' leg ik zachtjes uit. Ik herinner me de pijn van de droom en ik kan het niet helpen. Zacht begin ik te snikken en voel tranen over mijn wangen lopen. Ik voel een hand op mijn schouder en dan zegt Liu: 'Je mag wel bij mij slapen als je dat wilt.' Ik kijk hem aan met tranende ogen en vraag: 'E-Echt waar?' Hij knikt met een glimlach en gaat een stukje opzij liggen. Ik snor zacht van blijdschap en kruip naast hem het bed in. Liu ligt nog niet eens fatsoenlijk of ik sla mijn armen al stevig om hem heen. Ik wil er zeker van zijn dat hij bij me blijft vannacht. Ik voel hoe de dekens over me heen gelegd worden en daarna slaat hij voorzichtig zijn arm om me heen. Hij drukt me nog iets steviger tegen hem aan en daarna ligt Liu ook stil. Iets luider snorrend druk ik mijn hoofd tegen zijn nek aan en dan voel ik me gerustgesteld. Nu voelt het alsof me niks meer kan gebeuren, veilig in zijn armen. 'Slaap lekker, Ivy,' fluistert hij zachtjes in mijn oor. 'Jij ook,' fluister ik terug. Dan vallen we allebei in slaap.
Snel glip ik de kamer van Liu uit en wil ik teruggaan naar mijn eigen kamer, als ik tegen iemand aan bots. Het is zo te zien Snow met een ontbijt. 'S-Sorry,' stotter ik. Ze kijkt me verbaasd aan en vraagt: 'Waar kom jij nou vandaan?' Ik wil niet tegen haar liegen, maar ik wil ook niet zeggen dat vannacht bij Liu heb geslapen. Misschien wordt ze wel boos op me. 'Ik... Ehm...' Ik voel mijn tranen opkomen en kan ze dan ook niet meer tegenhouden; met als gevolg dat ik niet veel later begin te huilen. 'I-Ivy,' stamelt Snow. 'Het spijt m-' Ineens wordt er achter me een deur opengesmeten. Ik zie dat Snow geschrokken kijkt en als ik me omdraai gaan mijn oren ook omlaag van angst. Liu staat achter ons in de gang, maar hij lijkt zichzelf niet. Zijn ogen zijn zwart en hij heeft een dreigende houding. 'Heb jij Ivy iets aangedaan?' vraagt hij. Hij wacht haar antwoord niet eens af en komt al met een woedende blik naar ons toe gelopen. 'N-Nee, Snow heeft niets gedaan!' probeer ik haar te verdedigen. Ik probeer zijn arm te pakken om hem tegen te houden, maar Liu duwt me ruw opzij. Ik zie dat Snow probeert te vluchten, maar hij pakt haar in een reflex stevig vast, waardoor het dienblad met eten dat ze vast had op de grond valt. Hij draait haar om, zodat ze hem recht in zijn zwarte ogen aankijkt. 'Durf haar nog eens aan te raken,' gromt hij tegen haar. Snow begint nu ook te huilen, maar het lijkt Liu niet veel te doen en hij balt zijn vuist, klaar om haar een klap te geven. Ineens hoor ik een deur opengaan en iets roods schiet razendsnel langs me heen. Net voordat Liu zijn klap kan geven wordt hij weggeduwd door het rode ding en dan gaat het ding beschermend voor Snow staan. 'Durf jíj Snow eens aan te raken.' Nu pas zie ik dat het rode ding Alina is. Ze kijkt Liu woedend aan. Ineens kleuren zijn ogen naar groen en hij lijkt geschrokken te zijn. 'Het spijt me,' hoor ik hem zeggen. Alina geeft geen krimp en hij loopt snel maar stil de trap af. Ik snel langs Snow en Alina heen en volg hem dan de trap af. Hij loopt naar de keuken en voordat ik mee naar binnen kan lopen houdt hij me tegen. 'Laat me maar even alleen alsjeblieft,' mompelt Liu zacht. Ik wil hem helpen, maar knik met tegenzin en loop dan terug de hal in.
Dan wacht ik wel totdat ik weer naar hem toe kan gaan.
Ik rol mezelf op op het bankje in de hal en val in slaap, met het idee dat als ik wakker word, ik Liu weer kan proberen op te vrolijken.
Ik zie de voordeur opengaan en Alina komt naar buiten rennen, met Snow op haar rug. Liu heeft me verteld dat hij mijn eigenaar wilt zijn als ik dat ook wil en ik heb ermee ingestemd. We hebben besloten om vandaag al te vertrekken, ook al zijn we net bij het huis aangekomen. Liu heeft blijkbaar ook nog een flat voor zichzelf. Nu nemen we afscheid van de rest. We hebben onze koffers (althans, die van Liu) al ingepakt en die bij zijn auto gezet. Ik houd nu zijn hand vast. Jeff komt naar ons toegelopen en geeft zijn broer een knuffel. 'Tot ziens, Liu,' zegt hij. 'Tot ziens.' 'Pas maar op dat je haar niet ook kwijt raakt,' grapt Jeff. Liu kijkt hem serieus aan en zegt: 'Ik ben haar eigenaar nu, dus ik denk niet dat ze zo snel weg probeert te lopen.' Jeff kijkt me aan met een grijns en trekt me in een reflex aan mijn staart. Geschrokken probeer ik zijn hand weg te slaan, maar hij heeft hem alweer teruggetrokken. 'Tot ziens, Kitten #2,' zegt hij. Jeff kijkt nog even naar Liu en dan loopt hij weer terug naar de andere paar mensen. Dan zie ik dat Snow op ons af komt rennen. Als ze bij ons is vraagt ze verrast: 'Gaan jullie al weg?' 'Ja, toen ik Ivy vroeg of ik haar eigenaar mocht zijn stemde ze meteen in en wilde ze hier ook meteen weg,' antwoordt Liu. Ik zie dat Snow mij nu een beetje verdrietig aan kijkt. Ik snap haar wel, omdat ze nu volgens mij net als ik iemand gevonden heeft die hetzelfde is, en ik voel me ook schuldig dat ik haar al zo snel ga verlaten. Ik kijk naar de grond en zeg zacht: 'Het spijt me heel erg, Snow. Ik hoop dat je het niet erg vindt, maar ik voel me hier gewoon niet op mijn gemak tussen al deze mensen.' Tot mijn verbazing geeft Snow me een knuffel. 'Het is niet erg, Ivy. Ik snap je wel. Als je een eigenaar hebt wil je gewoon bij die persoon blijven op een plek waar je je veilig voelt,' sust ze me met een glimlach. Ik ben blij dat ze me begrijpt en ik geef haar ook een dikke knuffel. Dan laten we elkaar los. Liu geeft Snow ook een knuffel en zegt tegen haar: 'Tot ziens.' Snow zegt ons ook gedag en Liu laadt snel zijn koffers in. Dan gaan we in de auto zitten. Hij draait iets in de auto om en het ding begint erg hard te grommen. Geschrokken en met mijn oren omlaag begin ik angstig te piepen. Hij kijkt me aan en pakt snel mijn hand vast. 'Rustig maar, Ivy,' zegt hij op een kalme toon. 'Hiermee komen we thuis.' Ik knik en dan drukt Liu iets in met zijn voet. De auto begint vooruit te gaan en ik kijk in de zijspiegels van de auto naar de mensen die ons gedag kwamen wensen. Even later zie ik hen ook niet meer door de bomen van het bos.
Na best een lange tijd rijden zijn we eindelijk op onze bestemming aangekomen. Liu woont in een best druk deel van de mensenwereld. Een stad heette het volgens mij. Hij knoopt zijn sjaal om mijn oren heen en ik stop mijn staart weg. We stappen uit de auto en Liu pakt zijn koffers, waarna we één van de grote gebouwen in lopen. We moeten een paar trappen op en daarna nog een stukje door een lange gang, maar uiteindelijk staat Liu stil voor een deur. Hij pakt een sleutel uit zijn zak en steekt die in het slot van de deur, waarna hij er een paar keer mee draait en de deur dan opendoet. Ik snuffel even in de lucht en loop dan nieuwsgierig naar binnen. Ik loop een kleine gang uit en kom dan uit in een woonkamertje. Zodra ik alle kamers heb bekeken voel ik me helemaal op mijn gemak. Het huis is niet te groot en ook niet te klein. Ik doe mijn pyjama aan en even later lig ik al opgerold op de bank in de woonkamer. Liu komt ook bij me zitten en ik kruip tegen hem aan. Hij legt een hand op mijn oren en begint me dan te aaien. Ik snor en geef kopjes tegen zijn schouder aan. Ik voel dat we allebei warmer worden en dan voel ik een zachte kus op mijn voorhoofd.
'Welkom thuis, Ivy.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top