XVIII
Terwijl ik zekerder dan ik me voelde de bus in stapte, werd ik gek van mezelf: mijn gedachten schoten alle kanten op.
Moordenaar. Jij hebt Wieteke vermoord. Jij hebt Eliza ongelukkig gemaakt. Jij hebt haar hart gebroken. Je moest je schamen.
Terwijl ik ging zitten, proefde ik bloed in mijn mond. Ik besefte nu pas dat ik hart op mijn lip had zitten bijten. Een traan liep over mijn wangen en ik maakte mezelf wijs dat het door de pijn in mijn lip kwam, hoewel ik wel beter wist.
Een jongen kwam naast me zitten en keek me strak aan.
"Huil niet," begon hij. Zijn lippen bewogen amper. "Jij verdient het niet voor haar te huilen. Jij verdient het niet verdrietig te mogen zijn om haar. Haar dood is jouw schuld."
Ik keek de jongen verbijsterd aan. Toen hij vragend terugkeek, realiseerde ik me pas dat hij niks gezegd had en dat het de stem in mijn hoofd was geweest.
Ik voelde tranen opwellen en werd duizelig.
"Ik moet erlangs," mompelde ik bars naar de jongen en ik stond op. Terwijl de voice-over de volgende halte opriep, drukte ik zo vaak mogelijk op de stopknop. Ik moest er hier uit, waar het ook was. Ik voelde maagzuur opkomen en drukte nog vaker op de rode knop. De vrouw die ernaast stond, keek me bezorgd aan.
"Jongeman, gaat het goed met je?" vroeg ze vriendelijk.
De bus stopte en zonder antwoord te geven rende ik weg, de buitenlucht in. Wat was er in 's hemelsnaam met me aan de hand?
Ren nooit weg wanneer je ziek bent, riep een stemmetje in mijn hoofd. Ik legde hem het zwijgen op.
Zodra ik in de bosjes had overgegeven, begon ik om me heen te kijken.
Elzasstraat, stond er op een bordje.
Ik zuchtte diep: dat was nog geen drie straten bij mijn huis vandaan.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top