4.

Ik zit verveelt op mijn luchtmatras naar de tent wand te staren. We zijn nu al drie dagen verder. Kreunend laat ik me achterover vallen. Er is letterlijk niets te doen! Ik ga weer recht zitten en doe mijn tent open. Mijn vader komt net met de auto van de winkel.
"Mag ik naar het dorp?" vraag ik hem. Ik zie dat hij twijfelt.
"Oké, maar je moet wel terug zijn voor het avondeten!" Ik zucht opgelucht, pak snel mijn gsm en mijn tas. Mijn mes steek ik in een zijzak waar ik gemakkelijk bij kan als het nodig zou zijn en stap mijn tent uit. Ik loop naar de speeltuin en loop daar het bos in dat de camping omgeeft. Ik had gisteren op de kaart van mijn moeder gezien dat als je door het bos in noordelijke richting loopt, je dan sneller in het dorp aankomt.
Tijdens het lopen knakken de takjes en bladeren onder mijn voeten. Een lichte bries waait door de bomen en neemt een typische bosgeur met zich mee. Het enige wat ontbreekt is het fluiten van de vogels. In plaats daarvan is het akelig stil. Ik stap rustig door. Het is nu bijna drie uur en de hemel is helder, dus de weg vinden is niet zo moeilijk. Net op het moment dat ik mijn voet neerzet, hoor ik iets achter me. Geschrokken draai ik me om. Als in een reflex grijp ik naar mijn mes. Ik tuur tussen de dichte bomen, maar zie niets. Het zal waarschijnlijk gewoon een takje onder mijn voet geweest zijn. Ik loop weer verder, nu meer op mijn hoede, nog steeds met mijn mes in mijn handen. Na een paar stappen hoor ik weer dat geluid. Even blijf ik stilstaan, maar zet het dan op een lopen. Ik begin zo hard als ik kan te lopen. Waarom ik weg loop, weet ik niet. Waarvoor ik weg loop, weet ik ook niet. Sowieso was het geen dier. Ik stap te luidruchtig, die zouden allang gevlucht zijn. Is het misschien een zombie? Vluchtig kijk ik achterom. Niets te zien. Ik stop met lopen en kijk verward om me heen. Nog steeds niets. Ik zucht opgelucht. Ik laat mijn rugzak van mijn schouder vallen en neem er een flesje water uit. Zelfs onder de schaduw van de bomen is het warm. Gulzig drink ik drie grote slokken. Ik veeg mijn mond af met de rug van mijn hand en stop de fles weer weg. Ik slinger mijn rugzak weer over mijn schouder en kijk om me heen. Daarnet tijdens het rennen heb ik er niet op gelet welke richting ik uit gelopen ben. Ik haal mijn schouders op en begin weer te stappen. Ik dacht dat ik het oosten uit moest.

#

Hoeveel tijd er voorbij gegaan is, weet ik niet, ik heb de tijd niet in het oog gehouden, maar ik loop hier nog steeds in het bos. Dit klopt gewoon niet meer. Ik ben zeker de verkeerde richting uit gegaan. Zuchtend stop ik en laat me tegen een boom zakken. Het is nog steeds warm en ik ben uitgeput. Mijn maag knort om aan te geven dat hij honger heeft. Of dat ik honger heb, hoe je het zelf wil zien. De suikerwafel die nog in mijn rugzak lag, heb ik al opgegeten. Ik kijk even op mijn gsm om te kijken hoe laat het is. Vijf uur drieëntwintig. Over ongeveer een half uur moet ik thuis zijn. Dat gaat het dus niet worden. Even sluit ik mijn ogen om helder na te kunnen denken. Ik weet niet precies welke richting ik uitgelopen ben, ik heb geen kaart bij me, mijn 4G is nog steeds op, ik heb honger en heb geen flauw idee van waar ik ben. Kan het nog erger? Ik open mijn ogen als ik dat ene geluid weer hoor van deze middag. Het geluid van een knakkent takje. Ik spring meteen recht en pak mijn mes weer. Wat het ook is, deze keer ga ik het niet ontlopen. Deze keer ga ik vechten! Ik tuur tussen de bomen maar zie niets. Dan valt mijn oog op iets achter een dikke boom. Ik blijf ernaar kijken. Plots kijkt een jongen langs de stam heen. Een persoon! Misschien kan hij me terug brengen!
"Hé, jij daar! Daar achter die boom! Kun jij me..." Ik geraak niet verder want de jongen loopt opeens weg. "Nee, wacht!" Vlug loop ik hem achterna. De jongen loopt sneller dan ik had verwacht. "Wacht nou even!" roep ik hijgend naar hem toe. Ik verzamel al mijn kracht en begin sneller tussen de bomen en struikgewas te zigzaggen. De afstand tussen ons word iets kleiner, maar nog niet klein genoeg om hem beter te bestuderen. Ik zie een grote stok op de grond liggen. Snel raap ik hem op en gooi met alle kracht die ik in mijn armen heb naar de jongen toe. De stok land op zijn hoofd waardoor hij op de grond valt. Snel loop ik er naar toe. Als ik dichter ben bestudeer ik de jongen wat beter. Hij heeft magere armen, waaronder zijn spieren goed te zien zijn, een redelijk witte huid met een geel achtige schijn in. Zijn armen zitten vol krassen, en hier en daar zijn aders heel goed te zien. Gillend zet ik een paar stappen uit als ik besef dat deze jongen een zombie is. Allemaal vragen spoken door mijn hoofd. Waarom rende hij weg van me, en niet juist naar me toe? Volgde, of spioneerde, hij me al de hele namiddag? Voorzichtig zet ik een stap terug naar hem toe. Hij kreunt en beweegt zijn handen naar zijn hoofd. Hij heft zijn hoofd uit de bladeren omhoog en kijkt even naar rechts. Dan draait hij zijn hoofd een beetje naar links, naar mijn kant. Hij moet mijn voeten gezien hebben, want hij springt opeens op en begint vooruit te strompelen. Voor ik besef wat ik aan het doen ben, zet ik twee grote stappen, waardoor ik weer bij hem ben, neem zijn pols vast en trek hem terug. Verbaasd waggelt hij terug achteruit en draait zich naar me om. Nu kan ik zijn gezicht zien. Hij heeft een strakke kaaklijn, helder blauwe ogen waarover een wazige, witte schijn zit en lichtbruin haar. Zijn wangen en kaak zijn bestippelt met stoppels van en baardje, wat best wel knap staat. Hij kijkt naar mijn gezicht, dan naar mijn hand, dan terug naar mijn gezicht en dan om zich heen. Voorzichtig laat ik zijn pols los. Een lange tijd blijven we elkaar aankijken, zonder iets te zeggen.
"Jij.. jij bent een zombie"

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top