Hoofdstuk 5

Rivar

Zes jaar. Zes jaar lang is hij opgesloten geweest in de glazen hel. Eén jaar lang heeft hij bijna meer ter verduren gehad dan zijn geest kon verdragen en daarna werd hij vijf jaar lang overgeleverd aan eenzaamheid.

Zo snel al hij kan rent hij over het frisse groene gras weg van de koepel. Zijn longen branden in zijn lijf en witte vlekken dansen voor zijn ogen terwijl hij meer en meer meters afstand schept tussen hem en de laatste plaats op aarde die hij ooit nog wil zien.

Hij had zich er lang geleden bij neergelegd dat de ronde gevangenis zijn dood zou worden. Toen hij ineens licht zag verschijnen vanuit een van de randkantoortjes had hij eerst gedacht dat hij begon te hallucineren. Dat kon er tenslotte ook nog wel bij. Hij was zo door het dolle heen geweest dat er eindelijk een uitweg was gekomen, dat hij blijkbaar vergeten was om zichzelf onzichtbaar te maken. Het stagger-meisje zag hem in ieder geval langskomen, maar de man gelukkig niet. En nu weet hij zeker dat hij niet te zien is, want het groepje mensen dat haastig naar de ingang van de koepel loopt, heeft zijn sprint langs hen heen volledig gemist.

Zes jaar.

Hij blijft even hijgend staan en bukt voorover om met zijn handen op zijn knieën te steunen. In zijn ronde gevangenis heeft hij geprobeerd zijn conditie op pijl te houden, maar het is niet meer wat het geweest was. De laatste keer dat hij buiten was, had hij een uur lang kunnen rennen zonder moe te worden. Het had hem met gemak vanuit zijn dorp achter de rotsen naar de rand van de metropool gebracht. Met een grimas bedenkt hij zich dat hij het laatste uur van zijn leven in vrijheid had besteed aan het rennen naar de plek waar hij die vrijheid kwijt was geraakt.

In al de jaren dat hij in zijn eentje had rondgedwaald door de koepel, die al voor de oorlog moet zijn gebouwd, heeft hij zichzelf nog steeds niet kunnen vergeven. Het was zijn eigen domme schuld dat hij als twaalfjarige gepakt werd en het is stom geluk dat hij nu pas, nu hij achttien is, de frisse lucht weer kan opsnuiven.

Hij steekt zijn neus in de lucht en haalt een paar keer diep adem. Prompt klapt hij dubbel van het hoesten. Blijkbaar zijn zijn longen de zuurstof ontwend. Hij dempt zijn gekuch met beide handen, terwijl hij op een sukkeldrafje verder rent. Hij heeft nog maar één doel en dat is zijn vader en broer vinden.

Er is veel veranderd in de tijd dat hij opgesloten zat, toch kan hij de meeste herkenningspunten met gemak vinden. De koepel ligt dichter bij zijn oude woonplaats dan bij het centrum van de metropool. Misschien dat het daarom zo makkelijk voor de staggers was om kinderen te jatten. Rivars tanden knarsen en hij balt zijn vuisten terwijl hij zijn weg zoekt tussen de bomen aan de rand van de beschaving. Hij stoot een korte lach uit wanneer dat woord door zijn hoofd vliegt. Beschaving, geen enkel wezen dat doet wat het met de wisselaars-kinderen heeft uitgevreten voor de aardbeving, heeft het recht om zichzelf beschaafd te noemen.

De zon staat hoog aan de hemel en brandt op zijn hoofd. Toch blijft hij even genietend staan. Geen enkele lamp kan de felle ster vervangen. Hij houdt zijn hand beschermend voor zijn ogen terwijl hij staart naar de wolkenloze lucht. Het is nog best fris en zijn versleten kleding biedt weinig bescherming, maar aan de stand van de zon kan hij zien dat het lente is, dus het zal nu snel warmer worden. Zijn volk is nooit zo afhankelijk geweest van de zon als de mensen dat zijn. In de bleke, soms bijna transparante huid van de wisselaars ontbreekt elk spoor van melamine. Toch hebben ook zij de stralen van de zon nodig om te kunnen leven. Waarschijnlijk mag hij dankbaar zijn dat de oorspronkelijke bouwers van de koepel rekening hadden gehouden met de mogelijkheid dat ze zouden worden begraven. Voordat ze hem hadden losgelaten in de koepel, had hij de wetenschappers horen praten over speciale blauwe lampen. Zonder die straling had hij nooit kunnen overleven in het oerwoud.

Rivar breekt met twee vingers een takje af van de jonge boom naast hem. Het oerwoud was de benaming van de wetenschappers voor het overwoekerde centrale deel van de koepel. Hij heeft geen idee wat de oorspronkelijke functie van het gebouw moet zijn geweest, maar voor hem was het een toevlucht. Tussen de bomen en struiken kon hij zich verstoppen en dankzij de zonlichtnabootsers droegen de planten jaar na jaar zelfs vrucht. Net genoeg om hem te verzadigen, net genoeg om hem in leven te houden.

Hij blijft even staan om zich te oriënteren. Moest hij hier nu linksaf of nog een stukje rechtdoor? Er is zoveel groen bijgekomen, hij kan de rotswand waarachter zijn dorp ligt niet meer zien. Hij loopt een stukje naar links, gromt gefrustreerd en loopt dan weer terug. Uiteindelijk, na nog een paar minuten, stuit hij opeens op de grijze uitlopers van het lage gebergte en onmiddellijk weet hij weer waar hij is. Opgetogen begint hij te rennen. Daar is de hoek, nog een paar meter ...

Zodra zijn wijd geopende ogen zien wat voor hem ligt, stokt zijn adem in zijn keel. Zijn knieën begeven het en wankelend zoekt hij steun bij de rotswand.

Toen hij net twaalf was en soms midden in de nacht terugkwam van een missie, kon hij de lichtbollen zien die een vaag groen licht afgaven en op die manier de huisjes verlichten van zijn volk. De woningen hadden kleine ronde vormen, als zeepbellen die aan elkaar plakten. Ondanks het late uur renden er altijd nog wat kinderen rond. Kinderen die jonger waren dan hij en nog geen vaste taak hadden. Ze speelden spelletjes tussen de huizen en liepen de volwassenen van de sokken die hun wapens poetsten, eten klaarmaakten of gewoon gezellig zaten te kletsen.

De huisjes waren gemaakt van in de zon gebakken klei en de openingen waren erin gesneden met de scherpe, dunne messen die ze zelf smeedden. Rivar had vaak geïnteresseerd toe staan kijken terwijl gloeiend heet staal, dat rood opgloeide in de schemering, siste en sputterde wanneer het in de ton met koud water werd gestoken. En daarna begon het slaan. Beng beng beng. Zijn hartslag paste zich er altijd op aan. Het sloeg wild en snel, net als nu.

Het gebonk klinkt luid in de doodse stilte, totdat het suizen van zijn bloed in zijn oren oorverdovend wordt. Vlug zuigt hij een paar diepe teugen adem naar binnen en dan sluit hij zijn ogen, terwijl hij kermend op de grond ineen zakt.

Hij wil de ravage niet zien. De ingestorte huizen, de grote rotsblokken die van de bergrug gevallen zijn en alles hebben bedolven. Er beweegt niets, er klinkt geen geluid, behalve het zachte ruisen van de wind tussen de brokstukken door.

Met aan paniek grenzende teugen haalt Rivar diep adem door zijn neus, net zolang tot het fluitende geluid uit zijn oren verdwijnt en hij zichzelf genoeg moed in kan spreken om weer op te staan. Hij wrijft woest door zijn haar en als hij zijn ogen opent probeert hij te geloven dat wat hij ziet simpelweg een nachtmerrie is. Een van de vele die hij de afgelopen jaren heeft leren negeren. Zijn haar is een slordige hoop plukken. Hij heeft het zelf afgesneden, iedere keer wanneer het zijn schouders raakte. Waarschijnlijk ziet hij eruit als een krankzinnige.

Zachtjes telt hij tot tien. En dan nog een keer, maar het beeld verandert niet. Zijn dorp is echt verwoest. En zijn volk? Waar zijn de wisselaars? Waar is zijn vader? Zijn broer?

Ineens begint hij te rennen, kris kras tussen de opengebroken skeletten van klei en metaal door. Links, rechts, links. In zijn haast struikelt hij een paar keer en hij schaaft beide knieën. Hij kijkt op de grond, onder stenen, in restanten van huizen en uiteindelijk staat hij stil aan de uiterste rand van het dorp, waar rij na rij aan kleine, overgroeide heuveltjes aangeven dat hij zijn volk waarschijnlijk nooit meer zal zien.

Meer nog dan in alle dagen dat de wetenschappers in de koepel naalden in hem hadden gestoken, voelt hij hoe wanhoop bezit van hem neemt. Hij zakt op zijn knieën in elkaar en plant zijn gekromde vingers in de aarde. Hij wil schreeuwen, maar beukt in plaats daarvan met zijn vuisten op de grond. Hij bijt zo hard in zijn onderlip dat hij bloed proeft, totdat hij zich ineens iets realiseert waardoor zijn hart iets bedaart. Er zijn graven. Dat betekent dat iemand de overledenen begraven heeft.

Hij kan zich absoluut niet voorstellen dat de mensen, bevroren in hun gestagneerde evolutie, zijn volk deze laatste eer heeft bewezen. De staggers hebben de lichamen van hun slachtoffers altijd op een goedkope manier van de hand gedaan. De kinderen uit het experiment, van wie hij er één zou zijn geworden als het lot niet had ingegrepen, waren aan vuur overgeleverd en hadden niet eens een herdenkingssteen gekregen. Het feit dat er hier graven liggen betekent dat er op zijn minst één iemand moet zijn overgebleven. En waar er één is, kunnen er meer zijn.

Rivar staat op en wrijft zijn wangen droog met zijn versleten mouwen. Hij moet ze vinden en samen zullen ze wraak nemen op het volk dat hem bijna heeft vermoord.

---

Onzichtbaar worden is niet zijn enige talent. Het kenmerk waar zijn volk hun bijnaam aan te danken heeft is dat ze hun lichaam kunnen veranderen. Alle wisselaars worden geboren met een bleke, deels doorschijnende huid, pikzwart haar en een zwarte stervorm rond hun pupil. Zodra ze oud genoeg zijn leren ze hoe ze hun uiterlijk kunnen aanpassen. Eerst zijn het kleine dingen. Verander je haarkleur, maak je ogen groter, je oren kleiner. Rivar en zijn leeftijdsgenootjes hadden de grootste lol in het leren nabootsen van hun ouders.

De een gaat het makkelijker af dan de ander, wat de reden is dat de aanvallen van zijn broer en de andere vrijheidsstrijders toch altijd nog in de nacht plaatsvinden. De geringste fout kan ervoor zorgen dat je dekmantel onthuld wordt en de mensen weten van hun wisselgave. Daarom woedt er al sinds het begin een stille oorlog. Daarom werden er kinderen gestolen, daarom was hij in de koepel gestopt.

Nog een laatste keer kijkt hij om zich heen, maar tussen de brokstukken is niets meer voor hem te vinden. Hij haalt diep adem, sluit zijn ogen en concentreert zich. In gedachten visualiseert hij dat zijn huid donkerder wordt, zijn haarkleur verandert naar blond en de ster verdwijnt uit zijn ogen, waarin de ijzige kleur plaatsmaakt voor bruin. Voor zover mensen kunnen zien is hij nu een van hen en in die vermomming zet hij koers naar de metropool. Hij heeft antwoorden nodig en dat is de plaats waar hij ze zal vinden.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top