Hoofdstuk 4
Raja
Een kort moment staan ze doodstil. Wanneer er verder niets gebeurt fluistert Anisa: "Moeten we het nu niet tegen iemand gaan zeggen? Stel dat er hierbinnen monsters zitten?"
Raja weet niet zo goed waar haar klasgenootje aan denkt bij het woord monsters, maar volgens de uitvoerige onderzoeken die zijn gedaan, nadat de schade van de grote oorlog begon te verdampen, zijn er geen vreemde mutanten ontstaan. Geen tweekoppige, bloeddorstige, mensetende reptielen en geen halfdode, hologige, hersensstelende zombies. Wel zijn er wezens die het etiket monster hebben gekregen, dat zijn de morfs, maar voor hen is Raja niet bang. De enige die ze ooit van dichtbij heeft kunnen bekijken was nog maar een kind. Een kind dat er met zijn grote ijsblauwe ogen alleen maar verward had uitgezien. Heel af en toe vraagt ze zich nog wel eens af wat er met hem is gebeurd.
"Monsters bestaan niet," mompelt ze, terwijl ze dichter naar het gat toe loopt. De lijfwacht – plotseling herinnert ze zich dat hij Per heet – volgt haar op haar hielen en ze trapt bijna op de glasscherven op de grond wanneer hij een poging doet om haar bij het gat weg te houden.
Geïrriteerd duwt ze zijn arm aan de kant. "Ik wil alleen maar kijken. Er zit iemand daarbinnen, misschien al wel jaren. Stel je voor dat het een wetenschapper is die per ongeluk is opgesloten toen de ingang werd versperd. Dan moeten we hem toch redden?" Ze wacht niet op antwoord, maar steekt haar hoofd door het gat en roept: "Hallo? Is daar iemand?"
Stilte is haar enige antwoord. Er komt geen geluid uit de koepel, alleen de bedompte lucht van een slecht geventileerde ruimte. Wanneer ze met haar zaklamp naar binnen schijnt, ziet ze een kleine kamer vol omvergegooide archiefkasten. Kapotte apparaten die ze vaag herkent als oude computerkasten liggen gebroken op de grond. Ze fronst en vraagt zich opnieuw af hoe oud de koepel is. Aan de apparatuur te zien komt het van voor de oorlog, maar niemand kan zolang in leven zijn gebleven. Het zou natuurlijk kunnen dat de koepel zelf van voor die tijd stamt, maar dat het na de oorlog opnieuw in gebruik is genomen. Aan het stof te zien, dat minstens een centimeter dik op elk oppervlak ligt, en de vele spinnenraggen die nu zachtjes heen en weer bewegen door de tocht, is de kantoorachtige ruimte al jaren niet gebruikt.
De lichtbundel van haar zaklamp beweegt over de grond en Raja zuigt haar adem in wanneer ze voetstappen ziet die zijn achtergelaten in het stof. Voetstappen die duidelijk allesbehalve oud zijn. Voetstappen waar zelfs nog wat stofjes omheen dwarrelen, alsof ze nog niet bekomen zijn van de schok dat iemand hun rust verstoorde. Ze volgt de voetstappen met haar licht en ontdekt een deur die op een kier staat. Als het een wetenschapper was die per ongeluk opgesloten was, waarom is hij dan weggevlucht?
Raja komt overeind en staart naar de scherpe punten van het gebroken glas. Daar kan ze niet doorheen klimmen.
"Uwe Hoogheid?"
Ze negeert Per en grijpt haar schep met twee handen vast, terwijl ze de zaklamp tussen haar kaken klemt.
"Prinses Raja!"
Met een paar goedgemikte meppen slaat ze het glas verder stuk, totdat ze zeker weet dat ze zonder kleerscheuren door het gat kan klimmen.
Anisa vergeet haar beleefdheid en roept: "Raja, wat ben je van plan? Wil je naar binnen gaan? Dat is veel te gevaarlijk. Wacht in ieder geval totdat de archeologen hier zijn. Of laat je lijfwacht gaan."
Raja kijkt over haar schouder en ziet nog net de geërgerde blik die Per haar klasgenootje toewerpt. "Er is iemand binnen, Anisa. Iemand die hier ik weet niet hoelang is opgesloten. Misschien wel meerdere iemanden, misschien is die persoon ziek of gewond of doodsbang. Ga jij maar hulp halen. Ik ga kijken."
Ze voegt meteen daad bij woord en voordat haar lijfwacht haar kan tegenhouden, gooit ze haar lege rugzak over de onderste rand gebroken glas en klimt ze naar binnen. Haar mouw blijft hangen aan een scherf en ze voelt hoe het glas een oppervlakkige kras maakt in haar arm, maar ze klemt haar lippen op elkaar en gaat door. Binnen struikelt ze en vlug plaatst ze een hand op het blad van een bureau dat scheef in de kamer staat. Met een vies gezicht veegt ze haar hand af aan haar broek, dan schijnt ze met haar zaklamp in de rondte.
Aan het gegrom achter haar hoort ze dat Per haar volgt. Twee tellen later roept Anisa: "Goed, gaan jullie je leven maar riskeren, ik ga de anderen halen." Raja kijkt om en ziet nog net hoe het meisje in het struikgewas verdwijnt. Haar lijfwacht staart haar met samengeknepen ogen aan en dan krijgt zijn nieuwsgierigheid de overhand.
Terwijl hij neerknielt naast een zwarte kist en een beetje stof wegveegt om wat nummers te bekijken, onderdrukt Raja een grijns en loopt stapje voor stapje naar de deur. De scharnieren kraken wanneer ze hem wijd openduwt. De deur komt uit op nog een kantoorruimte. Ditmaal zijn de archiefkasten gevuld met bakken vol mappen. Tenminste, ze waren ooit gevuld. De bakken liggen in een hoek op de grond, alsof ze zijn weggesmeten, en de mappen liggen op slordige stapels op een tweetal bureaus. De voetstappen op de grond lopen kriskras door elkaar, alsof de persoon die hierbinnen is, hier vaak heeft rondgelopen. Er is een tweede open deur aan de andere kant waardoorheen ze licht ziet komen en nog net de contouren van struiken herkent, maar Raja loopt er niet meteen op af.
De laag stof op de bureaus is lang niet zo dik en ze steekt haar hand uit om de bovenste map te openen. De beweging van het gele karton veroorzaakt een stofwolk waardoor ze moet niezen. Het geluid schalt door de lege ruimte en met kloppend hart wacht ze even of iemand eropaf komt. De enige die echter de kamer binnenschiet is Per. Ze schrikt van hem en tikt met haar elleboog tegen de stapel mappen, waardoor die omvalt. Meteen richt ze haar lichtbundel op het papier op de grond en dan voelt ze de spieren rond haar ogen verkrampen.
Enkele mappen zijn opengevallen en ze ziet foto's van kinderen. Kinderen met een bleke huid en zwart haar. Kinderen met lichte ogen en stervormen in hun irissen. Het is echter niet de vorm van de ogen die ervoor zorgt dat er rillingen over haar rug beginnen te lopen. Het is de blik van angst die uit de ogen straalt. Op elke foto die ze ziet herkent ze dezelfde emotie.
Ze hurkt neer en pakt een stapeltje op. Hoe meer ze bekijkt, hoe misselijker ze wordt. Kinderen die zijn vastgebonden aan bedden, met slangetjes die verschillende delen van hun lichaam binnendringen. Handen met tangetjes die oogleden zo wijd opensperren dat die van haarzelf beginnen te tranen. Wanneer ze een foto tegenkomt van een open buikoperatie laat ze de stapel met een gilletje vallen. Wat is dit voor een plaats? Wat is hier gebeurd? Onder wiens bevel hebben ze hier jarenlang, en op tientallen, misschien wel honderden kinderen – aan de hoeveelheid mappen te zien – experimenten uitgevoerd? Ze draait zich om en ziet in Pers ogen dat hij tot dezelfde conclusie is gekomen.
Beverig zegt ze: "D-dit zijn ... dit zijn morfs. Kinderen van morfs. H-hoe ..." Ze kan haar zin niet afmaken, want opeens schiet er een figuur langs haar heen door de tweede deur. Geschrokken wijkt ze achteruit en heel even kijkt ze in twee ijsblauwe ogen. Het beeld van de jongen flikkert, alsof hij een hologram is met een onderbroken signaal. Dan keert hij zich van haar af en stuift de deur door.
"Hé!" roept ze hem achterna, waarna ze de achtervolging inzet. Maar tegen de tijd dat ze de deur naar de eerste ruimte bereikt, is van de jongen al geen spoor meer te bekennen. Ze rent naar het gat in de koepel, maar er is niemand in de directe omgeving. Van veraf hoort ze stemmen komen en ze herkent Anisa's geschreeuw dat er opgeschoten moet worden. Ze hoopt maar dat zij de jongen onderscheppen. Hij kan vast niet ver komen. Morfs worden overdag nog maar zelden waargenomen en na de recente aanvallen op de voorraadmagazijnen zijn er extra maatregelen genomen. De jongen zal waarschijnlijk snel opgepakt worden.
"Uwe hoogheid?" Pers vragende blik verschijnt naast haar.
"Dat was een morf, zag je hem? Er zat een morf in de koepel." Plotseling beseft ze iets en met een naar gevoel in haar buik vraagt ze zich hardop af: "Zou hij een van de kinderen zijn waarop werd ..." Ze durft het woord niet nogmaals te denken, zo afschuwelijk vindt ze het idee.
Naast haar blijft het stil en dus kijkt ze om. Per kijkt haar met opgetrokken wenkbrauwen aan.
"Zag je hem niet? Hij rende langs, Keek je soms net de andere kant op?"
Haar lijfwacht fronst en beweegt langzaam zijn hoofd van links naar rechts. "Ik zag u, prinses, ik zag hoe u achteruit week en ineens hiernaartoe rende, maar verder zag ik niemand."
Raja weet even niet meer wat ze moet zeggen en staart de man een paar tellen aan. Ze opent haar mond en sluit hem weer. Dan opent ze haar mond opnieuw en vraagt met een plotseling droge keel: "Je zag hem niet? De jongen?" Haar vingers begonnen te trillen toen Per opnieuw zijn hoofd schudde. Dit begon iets teveel te lijken op de situatie van zes jaar geleden. Ze weet honderd procent zeker wat ze heeft gezien. Toen en nu. Ze heeft als kind zelfs gezien hoe de jongen in een net gevangengenomen werd. En ook al heeft niemand het er daarna ooit nog over gehad, zij is het nooit vergeten.
"Hij kon onzichtbaar worden," prevelt ze zachtjes voor zich uit.
Een angstaanjagend idee begint vorm te krijgen in haar hoofd. Stel nou dat alle morfs onzichtbaar kunnen worden. Hoeveel van hen zouden er kunnen zijn die in het geheim rondom hen leven?
Naast dat verontrustende idee dringt een andere gedachte naar de voorgrond. Namelijk: hoeveel mensen zijn op de hoogte van deze gave en waarom hebben ze het verborgen gehouden?
In een opwelling trekt ze haar rugzak los van het raam en rent ze terug naar de andere kamer. Daar propt ze zoveel mogelijk foto's en papieren uit de mappen in de tas en daarna loopt ze de tweede deur door.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top