Hoofdstuk 12

Rivar

Dit is onmogelijk. Het is hem één keer eerder overkomen dat iemand hem kon ziet terwijl hij onzichtbaar was, maar dat was zes jaar geleden. Hij is toch wel onzichtbaar? Begint hij zijn gave te verliezen?

Hij voelt zijn hart wild slaan in zijn borst en het suizen van zijn bloed veroorzaakt een nare piep in zijn oren. Er is maar één mogelijkheid die dit dilemma kan verklaren, maar wanneer hij zijn ogen over haar outfit laat schieten, kan hij zich niet voorstellen dat dit dezelfde persoon is. Het kind dat hem zes jaar geleden naar zijn ondergang leidde was een prinses. Een verwend nest dat nooit iets anders van de wereld had gezien dan de binnenkant van haar gouden paleis. Dit meisje ziet er weliswaar weldoorvoed uit en haar glanzende haar spreekt van regelmatige douchebeurten met luxe haarproducten, maar de kleding die ze draagt is nou niet direct koninklijk te noemen.

Zelfbewust haalt hij een hand door zijn ongelijke plukken haar. Het voelt nog net zo vet en vuil als voordat hij het vanmiddag onder een buitenkraan had gestoken. Inmiddels is het weer opgedroogd, maar hij weet dondersgoed dat zijn ingevallen wangen en holle ogen lelijk afsteken bij haar vlekkeloze huid.

Ze schrikt een beetje terug als hij voor het eerst in lange tijd zijn stem gebruikt. Hij klinkt schor en het voelt vreemd om de woorden uit zijn eigen keel te horen. In de afgelopen jaren heeft hij tegen zichzelf gemompeld, geschreeuwd tegen het glazen plafond van zijn gevangenis en hardop gelezen om de kennis van letters niet verloren te laten gaan.

Vandaag heeft hij de hele dag in het havengebied gezocht naar zijn familie, zijn vader en broer, of ook maar iemand van zijn volk, maar hij heeft niemand gevonden.

Dit is de eerste keer in bijna zes jaar dat hij tegen een ander levend wezen praat en die gedachte wordt hem bijna teveel. Het weerhoudt hem ervan op te springen en weg te vluchten. Hij hunkert naar contact en als dit vreemde meisje de enige is die hem dat op dit moment kan geven, dan neemt hij daar genoegen mee.

Hij schraapt zijn keel, maar voordat hij kan vragen wie ze is zegt ze: "Ik heb je hulp nodig."

"W-wat?" Dat heeft hij vast niet goed verstaan. Staggers vragen wisselaars niet om hulp. Ze nemen ze gevangen, doen experimenten met ze en moorden ze uit, maar hij heeft nog nooit gehoord van een mens dat een van zijn soortgenoten om hulp vroeg.

Ze leunt een stukje naar voren en hij duwt zijn hoofd nog dichter tegen de glazen ruit aan. Haar been raakt dat van hem en kleine elektrische schokjes schieten door zijn lijf. "Jij bent het toch? De jongen uit de koepel? Jij hebt daar opgesloten gezeten, toch?"

Zijn mond valt open. Toeval bestaat dus toch. Niet alleen is dit meisje, dat hem met gretige bruine ogen aankijkt, waarschijnlijk dezelfde prinses die hij zes jaar geleden had moeten doden, ze is ook nog eens de persoon die hem bevrijd heeft uit zijn gevangenis. Moet hij nu blij zijn dat hij gefaald heeft bij zijn laatste missie? "Ehm..." Hij vraagt zich af of zij zich ervan bewust is.

"Oh, ik ben Raja trouwens." Ze steekt haar hand uit, maar hij kan alleen maar staren naar de lichtbruine vingers en dus trekt ze hem weer terug. "Je hoeft niet bang te zijn, ik zal je niets doen."

Hij snuift. Ze ziet eruit alsof hij met gemak haar botten kan breken, waar zou hij bang voor moeten zijn? Omdat hij wil laten zien dat angst niet een woord is dat in zijn woordenboek staat scheurt hij zich los van de wand en ineens zijn hun neuzen heel dicht bij elkaar. Haar ogen worden wijd en als ze knippert valt het hem op dat ze lange wimpers heeft. Het duurt maar twee tellen, dan schiet ze naar achteren en valt bijna van het bankje af.

Rivar voelt elke vezel van zijn spieren aanspannen en haalt een paar keer diep adem, terwijl hij zijn gezicht van het meisje afwendt. Raja heet ze. Geen haar op zijn hoofd die eraan denkt om haar zijn eigen naam te geven.

Vanuit zijn ooghoek ziet hij hoe ze recht gaat zitten en haar rugzak op schoot trekt. Heeft ze daar een wapen in? Klaar om weg te rennen wacht hij trillend af op wat er komen gaat, maar wanneer ze uiteindelijk een hand naar hem uitstrekt, ligt er geen wapen in.

"Hier, ik ... ik heb deze voor je meegenomen. Ik wilde niet ... ik wilde niet dat iemand er respectloos mee om zou gaan."

Verbijsterd staart hij naar de vier kleine witte stenen in haar hand. Zijn onderlip begint te trillen en beelden van vier uitgehongerde snoetjes trekken aan zijn netvlies voorbij. Zoals een uitgehongerd dier zich op een prooi stort, zo grijpt hij met beide handen de stenen van haar handpalm. Haar geschrokken "Au!" registreert hij nauwelijks. Pas wanneer hij omkijkt en haar moeilijk ziet doen met één hand in haar tas, valt zijn blik op de rode kras bij haar duim. Zijn blik schiet naar zijn eigen handen en nu pas vallen hem zijn lange nagels op. De meeste zijn gebroken en onder de scherpe punt van de nagel van zijn wijsvinger zit een beetje rood.

Zwijgend kijkt hij toe hoe ze een pakje papieren zakdoekjes tevoorschijn trekt, waarna ze met haar tanden één doekje lostrekt en de rest weer in de tas laat vallen. Met een pijnlijk gezicht dept ze het bloed van haar hand. Ze zegt echter niets en dus laat hij zijn adem ontsnappen en richt hij zijn blik weer op de steentjes.

Hij heeft de letters er zelf in gekrast. De U van Ulises, de N van Noppi en twee B's van Bitan en Bayam. Vier kleine kinderen die hij heel even heeft mogen kennen. Die heel kort zijn lotgenoten waren, tot hun lijden eindigde en dat van hem veranderde in eenzaamheid.

Als het meisje naast hem begint te praten schrikt hij op uit zijn gepeins. "Het ... het spijt me, voor wat jou en de andere kinderen is aangedaan."

Hij staart haar een paar seconden met samengeknepen ogen aan en vraagt dan: "Was het jouw schuld?"

Er is verwarring op haar gezicht te lezen en haar antwoord hapert. "Eh, n-nee, m-maar ... ik bedoel. Het is vreselijk en ik vind het gewoon zo erg, dus ... dus daarom spijt het m-me."

Moet hij zeggen dat hij weet wie ze is? Hij gelooft geen seconde dat zij ook maar iets te maken heeft met wat er in de koepel gebeurd was, maar als ze echt is wie hij denkt dat ze is, dan is haar moeder niet onschuldig. Integendeel. Hij weet misschien niets van wat er de afgelopen jaren is gebeurd, maar hij was oud genoeg om zich te kunnen herinneren dat het de koningin van de stadstaat was die bepaalde dat zijn volk zich niet zonder goede reden mocht vertonen in de stad. Zij was het die de regels opstelde waarin de wisselaars werden veroordeeld tot een tweederangs bestaan aan de rand van de samenleving.

Misschien moet hij dit prinsesje ontvoeren. Haar ruilen voor informatie over wat er met zijn volk gebeurd is. Hij kijkt op en zodra hij ziet dat haar ogen nieuwsgierig op hem gericht zijn gooit hij dat plan overboord. Het is juist de bedoeling dat zijn volk veilig is en dat de mensen níét weten waar ze zijn. Daarnaast wil hij het meisje kwijt. Hij wil zijn zoektocht naar zijn vader en broer voortzetten en daarbij kan hij geen mens gebruiken.

Hij propt de stenen in de zak van zijn broek die nog geen gat heeft en is net van plan om op staan als ze zegt: "Kan iedereen van jouw volk onzichtbaar worden? Veel mensen geloven niet dat dat kan, maar ik weet het zeker. Mijn lijfwacht kon je niet zien en de anderen ook niet, maar ik wel." Ze haalt even adem en vervolgt dan: "En toen ik klein was heb ik ook iemand gezien die onzichtbaar kon worden. Tenminste, niemand anders zag hem, dus ze geloofden me niet allemaal. Maar hij was, geloof ik, gevangengenomen."

Als ze plotseling haar adem scherp inzuigt schrikt Rivar. "Was jij dat?" vraagt ze terwijl haar vinger naar hem wijst. "Het was een kind, net als ik, en hij verdween en ik denk dat hij nu ongeveer net zo oud als jij moet zijn. Hoe oud ben jij? Ben jij de enige die dat kan?"

De wens om weg te rennen wordt groter met de minuut. Ze trekt veel te snel de juiste conclusies. Hij moet haar onderbreken, haar afleiden, ergens anders over beginnen. En dus roept hij, zodra ze stopt met vragen stellen om adem te halen: "Hoe kun jij mij eigenlijk zien? Mensen hebben die gave helemaal niet."

Op slag is ze stil.

Ze bijt op haar onderlip en meteen begint zijn bloed te razen. Vlug praat hij over het suizen in zijn oren heen. "Alleen wisselaars kunnen elkaar zien wanneer ze onzichtbaar zijn. Ben jij een wisselaar?"

Haar handen schieten verdedigend omhoog en zijn hart krimpt ineen als hij een vlaag van afschuw over haar gezicht ziet flitsen. Vindt ze dat idee echt zo vreselijk?

"Nee, ik ben geen wisselaar. Ik ben gewoon – ik bedoel, ik ben een mens, ik ... ik weet niet waarom ik jou kan zien."

Voordat hij met een beschuldigende vinger in haar richting kan priemen, zegt ze echter: "Maar er zijn er dus meer die onzichtbaar kunnen worden? Kunnen jullie dat allemaal?"

Rivar heeft genoeg gehoord. Hij heeft ook al genoeg gezegd, teveel eigenlijk, en dus springt hij overeind. Het volgende station komt in zicht en hij moet haar zien kwijt te raken voordat ze uitstappen. Dus zet hij het op een rennen. De enkeling die net als hij om deze tijd gebruik maakt van de trein hoort geritsel en voetstappen, maar ziet niets. Passagiers voelen misschien de zucht wind die langs blaast, maar hij is al voorbij voor hij hun verbaasde gezichten kan zien. In een lege coupé verandert hij zijn uiterlijk naar dat van een blonde zakenman en wanneer hij uitstapt ziet hij Raja zoekend om zich heen kijken. Met bonzend hart loopt hij langs haar heen om in de volgende wachtende trein te stappen. De hele tijd houdt hij zijn ogen op het meisje gericht, tot de maglev zich opheft en uit het station wegzoeft.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top