Hoofdstuk 11

Raja

Ondanks haar naïviteit heeft ze toch niet echt geloofd dat ze hem zou vinden. Haar wenkbrauwen schieten dan ook de lucht in wanneer ze hem herkent in de achterste coupé. Hij heeft zijn eigen bleke huid en zwarte haar en ondanks dat ze zijn ogen niet kan zien omdat hij opzij staart, weet ze dat hij onzichtbaar moet zijn. Wissellaars reizen namelijk nooit met de trein, niet zonder vermomming. En omdat er niemand op zijn aanwezigheid reageert, moet hij dus wel onzichtbaar zijn. Ze hurkt neer achter het dichte deel van de schuifdeur die de coupés scheidt en gluurt over het randje. Hij heeft een mooi profiel. Hij ziet er op dit moment nogal ongetemd uit, maar hij heeft een rechte neus en volle wenkbrauwen. Wanneer de trein vaart mindert en ze ziet dat hij opstaat, kijkt ze goed om zich heen voordat ze terugrent naar de uitgang achter haar en uit de trein stapt. Heel even is ze bang dat ze hem kwijtgeraakt is, tot ze het ongetemde zwarte haar boven een groepje jongelui uit ziet steken. De jongen haast zich niet, maar slentert over het perron totdat hij bij een hek komt waar hij met gemak overheen klimt. Zodra hij uit het zicht is, rent ze naar het hek. Aan de andere kant ligt de haven. Hoge schijnwerpers baden brede containerschepen in fel licht en ze hoort donker water klotsen tegen de kade. Op het verdwijnende figuur van de jongen na is dit deel van de haven compleet verlaten.

Zal ze hem volgen? Daarvoor moet ze over het hek klimmen en ze betwijfelt of ze dat net zo behendig kan als hij. Daarnaast is zij natuurlijk niet onzichtbaar voor de overgrote meerderheid van de populatie en ze ziet al iemand fronsend in haar richting kijken.

Ze neemt een besluit. Zo nonchalant mogelijk draait ze zich om en wandelt naar de kiosk die zelfs op dit uur nog open is. Ze koopt breed glimlachend een kopje koffie en loopt daarna naar het scherm waarop de vertrektijden van de maglevs staan. Ze boft. Over een paar minuten vertrekt er één in de richting waaruit ze zojuist kwam. Heel misschien krijgt ze het zelfs voor elkaar om terug in haar kamer te komen voordat iemand haar mist. Het is tenslotte nog maar net een half uurtje later.

Ze stapt in, staart dit keer naar de steeds stiller wordende wereld achter het raam en stapt op het station het dichtst bij het paleis weer uit. Ze heeft nog net genoeg energie om naar huis te rennen.

Het takje heeft de druk van de nooddeur gehouden en opgelucht blaast ze haar adem uit. Vlug kleedt ze zich weer om in haar kamerjas en sloffen. De rugzak verstopt ze dit keer onder een prikkelstruik, waardoor ze een nare kras op haar hand krijgt. Zodra ze morgen de kans krijgt gaat ze terug naar de haven.

Slaperig sloffend – ze hoeft niet eens te doen alsof – zoekt ze haar weg terug naar haar slaapkamer. De jonge wacht schiet eerst in de houding en fronst dan verward zijn voorhoofd. "P-prinses, was u niet ..." Raja glimlacht en veegt een pluk haar uit haar gezicht. "Ik maakte even een ommetje." Ze ziet het dienblad naast de deur staan en pakt het op. "Wil jij de deur even openhouden?"

Ze krijgt bijna medelijden met de man die het zichtbaar moeilijk heeft met het feit dat hij blijkbaar voor een lege kamer op wacht heeft gestaan en zegt liefjes, voordat ze de deur weer sluit: "Dankjewel voor het eten."

Op haar kamer zakt ze met dienblad en al met haar rug tegen de deur op de grond. Haar hart bonst zo hard dat het pijn doet. Het is gelukt. Ze kan het nog nauwelijks geloven. Ze heeft de jongen gevonden en is zelfs zonder argwaan te wekken haar kamer weer ingekomen.

Moeizaam staat ze op. Ze gooit haar kamerjas over de rugleuning van haar bureaustoel, weet op de een of andere manier haar broek en trui uit te krijgen en kruipt in haar ondergoed onder de dekens. Morgen neemt ze wel een douche. Morgen borstelt ze wel de klitten uit haar haar. Morgen ...

---

Een dienstmeisje schuift de zware gordijnen die voor de hoge vensters hangen opzij en Raja knijpt onmiddellijk haar ogen samen. "Is het nu al ochtend? Ik slaap net," moppert ze terwijl ze zich omdraait en haar gezicht in haar kussen verstopt.

Ze krijgt geen reactie en wanneer ze haar hoofd draait en één oog open weet te krijgen is de kamer weer leeg. Langzaam keren de herinneringen aan haar uitje van de vorige nacht terug. Ze gaat rechtop zitten en wrijft de laatste restjes slaap uit haar ogen. Nog steeds vindt ze het moeilijk te geloven dat ze het überhaupt heeft aangedurfd om het paleis uit te sluipen en helemaal in haar eentje, zonder dat ook maar iemand ervan op de hoogte was, naar de haven te reizen. Met een slakkengangetje loopt ze naar de badkamer, waar ze zich met gesloten ogen uitkleedt en onder de douche gaat staan.

De eetzaal is leeg wanneer ze haar ontbijt nuttigt en ze ziet haar moeder ook niet als ze op zoek gaat naar een bezigheid. Haar klasgenoten zijn nog bij de opgraving en omdat ze absoluut geen zin heeft om daarnaar terug te gaan, eindigt ze na een lange wandeling door het grote paleis uiteindelijk weer op haar kamer.

Ze leest wat, onderzoekt de geschiedenis van de wisselaars op het internet en ontdekt dat de eerste wisselaars pas gesignaleerd werden na de derde wereldoorlog. Een buitenaardse oorsprong wordt niet helemaal uitgesloten, maar ze knikt naar het scherm als ze leest dat de algemene aanname hetzelfde is als wat zij al bedacht had. De wisselaars zijn gewoon mensen met gemuteerde genen. Waarom heeft ze dit nooit geleerd op school? Waarom is dit geen algemene kennis? Ze besluit het aan haar moeder te vragen zodra ze haar ziet.

Bij de lunch is haar moeder echter ook nergens te bekennen en wanneer ze de hoofdhofdame vraagt naar de locatie van de koningin, krijgt ze te horen dat ze tot morgen afwezig zal zijn. De vrouw kan haar niet vertellen waar ze dan is en ook Per schudt zijn hoofd wanneer ze het haar lijfwacht vraagt.

"Dat verklaart de rust in de gangen," prevelt ze in zichzelf, terwijl ze op haar kamer haar spullen klaarmaakt om er vannacht opnieuw vandoor te gaan. Haar tas en gympen staan nog onder de struik bij de nooduitgang, maar dit keer propt ze wat proviand in de zakken van haar trui. Rond een uur of drie zit ze zich stierlijk te vervelen op het midden van haar bed. Per staat waarschijnlijk bij haar deur. Zal hij haar ook volgen als ze aangeeft dat ze alleen maar iets gaat vragen aan een hofdame? Dat heeft ze nog nooit uitgeprobeerd. Stel dat hij dat niet doet, dan kan ze nu al beginnen met haar zoektocht? Ze staat op, doet één stap in de richting van de deur en blijft dan weer staan. Nee, als ze nu gaat heeft ze misschien een half uur voordat Per alarm slaat. 's Nachts is beter. Hopelijk heeft ze net zoveel geluk als de vorige keer en merkt niemand dat ze zelfs maar weg is geweest.

Ze eet haar diner eenzaam in de eetzaal en sluit zich in haar kamer op tot de wacht wisselt. Ze heeft al een nieuwe smoes bedacht voor het geval het dezelfde wacht is als gisteren. Zodra Per weg is, steekt ze haar hoofd om het hoekje van de deur en als ze het gezicht van de wacht ziet haalt ze opgelucht adem. Het is een andere man en dus kan ze dezelfde smoes gebruiken. Ze gaapt overdreven en mompelt: "Wil je in de keuken nog wat eten halen voor mij? Ik ben zo moe, maar kan niet slapen van de honger." Ze trekt zich terug zonder op antwoord te wachten en sluit de deur met een harde dreun. Twee tellen houdt ze haar adem in en dan hoort ze weglopende voetstappen. Ze telt tot drie en spurt dan in dezelfde vermomming haar kamer uit. Ze haast zich naar de nooduitgang, trekt de deur open en vliegt erdoorheen. Met haar hart in haar keel ruilt ze haar sloffen om voor de gympen, die een beetje vochtig aanvoelen, en legt ze haar badjas op de plek van de rugzak. Ze buigt haar hoofd en rent in het schemerduister naar het station, waar de maglev op haar wacht.

Grijnzend van oor tot oor loopt ze dit keer meteen de trein door en haar grijns vervaagt wanneer ze de jongen niet vindt. Maar ze weet nu waar ze hem zou kunnen vinden en dus ploft ze op een stoel neer totdat de aankondiging klinkt dat ze bij de haven zijn gearriveerd.

De zon zakt snel achter de horizon en ze weet dat ze niet veel tijd heeft voordat de hekken van het havengebied sluiten. Ze recht haar schouders, zet haar capuchon op en slentert over de kade alsof ze daar thuishoort. Ondertussen kijkt ze goed om zich heen, maar nergens ziet ze ook maar een glimp van een wisselaar. Zou ze hen ook kunnen herkennen in hun vermomming? Op de een of andere manier kan zij door de waas van onzichtbaarheid kijken, maar zou dat ook werken wanneer ze zichzelf lichamelijk veranderd hebben?

Het geluid van een misthoorn schalt over de haven en niet veel later wordt ze door een wachter naar de uitgang begeleidt. Ze heeft kort overwogen om zich te verstoppen, maar waarschijnlijk zou ze dan het terrein helemaal niet meer afkomen en als ze dan de volgende ochtend pas thuiskomt heeft ze een groot probleem.

Aan de andere kant van het hek staart ze teleurgesteld naar de donkere vormen van de containers die staan te wachten op een schip dat hen naar een andere stadstaat brengt. Ze had zich er zo op verheugd om deze nacht eindelijk contact te maken.

Ze draait zich om en tilt net haar voet op om naar het juiste perron te lopen wanneer ze een flits zwart haar door een open deur van een maglev ziet schieten. Meteen zet ze het op een hollen. Bijna verliest ze haar rugzak omdat de deuren van de trein vlak achter haar dichtknallen, maar ze heeft het gered en als de maglev in beweging komt, ziet ze hem. Opgetogen bijt ze in haar onderlip. Ze heeft geen idee waar deze trein naartoe gaat, maar op dit moment maakt haar dat niets uit. Hij is gaan zitten in een coupé waar op dit moment niemand anders zit. Dat komt goed uit, want ze is al zenuwachtig genoeg zonder dat er publiek bij is. Ze haalt diep adem en stapt op hem af.

Hij kijkt op. Er verschijnt een lichte frons op zijn voorhoofd, maar hij ziet er nog niet erg onthutst uit. Dat verandert echter wanneer ze doelbewust op hem afstapt en met trillende vingers op de stoel naast hem gaat zitten. De sterren in zijn ogen verwijden, terwijl hij zich zowat door de wand van de coupé heen drukt om haar vooral niet aan te raken. Ze kijkt hem recht aan en glimlacht wanneer ze ziet dat hij haar herkent.

Buiten flitst het landschap aan hen voorbij en in het raam ziet ze de weerspiegeling van de klok boven de deur, die verspringt naar 11:04. Ze laat haar blik over het bleke gezicht glijden en slikt een brok in haar keel weg zodra hij zijn zwarte wenkbrauwen naar elkaar toe vouwt. Hij is haar net voor wanneer ze haar mond wil openen en zijn stem klinkt ijskoud als hij zegt: "Je zou me niet moeten kunnen zien."

---

A/N: Tadaaa, prompt 20. De hoofdprompt van het verhaal. Had je dat er al een beetje uitgehaald?

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top