Sterrenhemel van verhalen #1
Ik slaap nog half, maar toch weet ik dat de zucht die langs mijn gezicht strijkt geen wind is.
Het is te warm.
Adem.
Ik verjaag mijn laatste droombeelden en sper mijn ogen open. Krampachtig kijk ik om me heen, maar het donker sluit me aan alle kanten in. In elke schaduw zie ik een indringer, achter elke deur ben ik bang dat er iemand staat. Doodstil druk ik mezelf in het hoekje van mijn bed en maak me klein, te bang om me te verroeren. Mijn hart bonst in mijn keel. Het enige geluid komt van de wind en mijn eigen hijgende ademhaling. Ik haal heel diep adem en nog een keer. Zuurstof vult mijn longen en duwt de angst een stukje opzij.
Dan hoor ik gestommel op de gang. Langzaam sta ik op en sluip naar mijn kamerdeur toe. Zachtjes zet ik mijn oor tegen de deur aan. Daar is het geluid weer. De angst klauwt zich in mijn borst vast en laat me niet meer los. Ik slik mijn angst weg en duw de klink naar beneden. Het geluid dat volgt als ik de deurklink naar beneden druk, is zo luid dat het door het hele huis galmt. Met ingehouden adem sta ik daar, middenin de gang, met mijn hand nog steeds op de deurklink. Het bloed raast door mijn hoofd heen, vurig hopend dat niemand het gehoord heeft. Het voelt een eeuwigheid voor ik me weer durf te verroeren. Ik zet een stapje vooruit en kijk de gang in.
De gang is pikdonker en even kan ik geen vormen in het duister onderscheiden. Een ogenblik hoor ik niets anders dan het gesuis van mijn bloed door mijn hoofd. Dan rukt een grote, inktzwarte schaduw zich los uit het duister. Mijn angst is nu zo groot dat mijn keel wordt dichtgeknepen. Ik strompel verdwaasd naar achteren, maar nog voordat ik mezelf kan dwingen echt in beweging te komen, komt de schaduw met grote stappen dichterbij. Een grote hand grijpt naar mijn keel en laat het niet meer los. Ik schiet in beweging en probeer met al mijn kracht de hand van me af te slaan, maar hoe hard ik het ook probeer, de greep verslapt niet.
Het laatste beetje lucht ontsnapt uit mijn luchtpijp. Mijn longen branden en smeken om zuurstof. Mijn mond hapt naar adem, maar er komt niks binnen. Tranen prikken achter mijn oogleden. Verlamd van angst timmer ik met mijn vuisten op zijn borst, schop met mijn benen. Het haalt allemaal niets uit. Mijn oren suizen. Zwarte vlekjes dansen op mijn netvlies. De zwarte vlekjes klonteren samen en ik voel de spanning uit mijn spieren vloeien.
.
Als ik mijn ogen weer open, heb ik geen idee hoeveel tijd er is verstreken. Met veel inspanning krijg ik mijn ogen op een kiertje. Vanonder mijn plakkerige wimpers komt het licht mijn ogen binnen geschenen. Ik krimp in elkaar en richt mijn hoofd langzaam omhoog, maar meteen schiet er een sterke pijnscheut doorheen dat me mijn beweging laat staken. Dan voel ik een tinteling in mijn handen en word ik me ervan bewust dat ik ze amper kan bewegen. Ook mijn voeten zitten vastgebonden aan de stoel.
Mijn adem stokt in mijn keel en mijn lichaam trilt oncontroleerbaar. Ik probeer mijn hoofd erbij te houden en kijk om me heen. Al snel merk ik dat ik me in mijn keuken bevind. Er liggen een paar kapotte glazen verspreid over de keukenvloer. Dan krijg ik het onheilspellende gevoel dat ik niet meer alleen in de ruimte ben. Terughoudend til ik mijn hoofd op en staar recht in een paar ijsblauwe, koude ogen. Een gil blijft vasthaken in mijn keel en verlaat als een zielige piep mijn mond. Als ik beter kijk besef ik me dat het mijn stiefbroer maar is.
Ik voel een enorme opluchting door mijn lichaam stromen en kan alleen nog maar glimlachen. Alles komt goed. Ruben is er. Hij gaat me redden. Er is nog hoop.
'Ruben je moet me helpen... er is hier een man... hij wil me vermoorden...' Ik praat zo snel dat ik over mijn woorden struikel. 'Ik weet niet wanneer hij terugkomt, maak me snel los. We moeten hier nu weg.'
Hij blijft stil en kijkt me aan.
'Ruben?'
Het is net alsof hij mij niet heeft verstaan. Zijn gezicht is uitdrukkingsloos. Begrijpt hij me soms niet?
Ik haal heel diep adem en probeer het nog een keer, nu veel rustiger.
'Luister, Ruben, er loopt hier in dit huis een moordenaar rond. Hij wil me vermoorden. Maak me maar los, we moeten weg. Ik leg buiten alles wel uit.'
Weer geen reactie. Ik zou hem het liefst door elkaar willen schudden, maar er is iets met de blik in zijn ogen. Hij kijkt niet verbaasd. Of geschrokken. Of bang. Hij kijkt berustend, bijna tevreden. Net alsof ik hem een samenvatting geef van iets wat hij allang weet.
Het wordt licht en draaierig in mijn hoofd. Er klopt iets niet. Maar wat? Alles is zó onduidelijk. Waarom is Ruben hier eigenlijk? Hoe is hij hier gekomen? Waarom heb ik hem niet horen aankomen?
'Wat doe je hier eigenlijk?' stamel ik.
Hij schraapt zijn keel. 'Ik ben hier voor jou.'
Een kil gevoel trekt door me heen. 'Voor mij?'
Hij glimlacht. 'Ja, voor jou.'
Dan wordt alles me ineens duidelijk. Hij is hier niet om me te redden.
896 woorden!
Hopelijk vinden jullie het wat! (:
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top