Graaf O'Malley
Graaf O'Malley was niet zomaar een persoon met wie men dolde. Een hoge, donkerblauwe hoed, bijna zo zwart als de nacht. Lange jassen en pantalons in dezelfde kleur. De grijze haren die boven op zijn hoofd en boven en onder zijn lippen groeiden, waren ooit diepbruin geweest. Zijn blauwe ogen keken recht door je heen.
Graaf O'Malley was niet zomaar iemand die men bespotte. De spitse, zwarte schoenen maakten lichte klakgeluiden als hij over de marmeren vloer in de paleishallen of bibliotheek of de grote hal in zijn huis liep. Op dezelfde maat een hardere stomp, die van zijn deftige wandelstok kwam. In het hout waren vreemde symbolen gekerfd en het geval werd bekroond met een zilveren knop.
Graaf O'Malley was een mysterieuze man en niemand kende hem. Overal waar hij ging, mensen bleven ver bij hem uit de buurt. Men hield niet van mysterie en het onbekende. Duidelijkheid, dat was veilig. Geen vragen, nee, puur antwoorden, feiten, dingen die men moest weten.
Graaf O'Malley vond het niet zo erg. Hij had een leven geleid voor hij naar het herenhuis in het stadje was verhuisd. Een verschrikkelijk, maar mooi leven. Een verschrikkelijk mooi leven zou men kunnen zeggen, althans, als men de man kende. Hij had liefde en vreugde gekend, maar ook angst, verdriet, woede en zelfs zielspijn. Hij hoefde daar geen nieuwsgierige neuzen bij, die over alles een oordeel klaar hadden.
Graaf O'Malley had ook een geheim, een groot, somber geheim. Elke nacht wachtte hij op dat geheim, op het houten bankje op de klif, waar soms druppels zout zeewater tegen zijn schoenen spatten. Hij genoot van de geur en het geluid van de oceaan. Hij hield van de koude wind die hem zijn kraag omhoog liet zetten, zodat alleen nog maar zijn ogen te zien waren. Daar zat hij dan, helemaal alleen.
Graaf O'Malley had het bezoek van de jongen die hij zo goed kende niet verwacht. Het was net over twaalven, toen een jonge man, knap om te zien met bruine haren en blauwe ogen, een roos op zijn borstzak gespeld, naast hem kwam staan en iets vroeg. De oude man hoorde niet meer zo goed en vroeg om herhaling van de woorden. 'Mag ik?' vroeg de kerel en hij gebaarde naar het houten bankje. Alleen zijn hoed bewoog tijdens het knikken, de rest van het gezicht van de oude man was verstopt in de kraag van zijn dikke, lange jas.
Graaf O'Malley wist niet wat hij moest doen. Moest hij het gesprek beginnen? 'Ik wilde u wat vragen stellen. Over de tijd dat u in de keukens van het paleis werkte.' Zijn wenkbrauwen schoten omhoog. Hoe wist deze jongen daarvan? 'Dat is een tijd geleden,' merkte de man met de hoed op. 'Maar daar heb ik zo'n veertien jaren gewerkt, vanaf dat ik nog maar een jochie was!'
Graaf O'Malley werd zenuwachtig. 'Aan het einde van die periode, moest u het leger in, wegens de bezetting van Camelean. Rond die tijd heeft u zekere personen ontmoet, herinnert u zich dat?' Natuurlijk kon hij zich hen herinneren. Maar waarom vroeg hij daar naar? 'Zou u zo vriendelijk willen zijn mij te volgen?' De jonge kerel stond op.
Graaf O'Malley twijfelde. Hij dacht deze jonge man niet te kennen, maar hij hem duidelijk wel. Hij steunde op zijn stok en met gekraak in zijn rug ging hij staan. De kerel wachtte geen moment en stapte meteen naar het dalende pad richting het strand. Die jongen wist niet wat hij deed! Hoe kon zo'n oude man nu zo snel lopen?
Graaf O'Malley probeerde hem bij te houden, maar zijn ouderdom weerhield hem daarvan. Zijn knieën wiebelden, zijn rug bleef maar kraken en zijn handen trilden van spanning. Eindelijk stapte hij op het strand en meteen zaten zijn schoenen vol met zand. Bijna had hij een woord geroepen dat niet bij een echte heer past, maar vlug hield hij zich in.
Graaf O'Malley ging met zijn ogen langs de branding en in het licht van de maan zag hij twee gedaanten staan. Één ervan was een blonde kerel. De andere gedaante was een jonge vrouw die met haar hoofd richting de zee stond, zodat hij haar gezicht niet kon zien.
Graaf O'Malley wist wie het waren.
Graaf O'Malley herkende die rode en blonde haren uit duizenden.
Graaf O'Malley rende naar voren.
Graaf O'Malley riep zijn naam.
'Peter!'
Graaf O'Malley riep haar naam.
'Dalia!'
Graaf O'Malley kon zich niet meer inhouden toen zij zich omdraaiden. Tranen gleden over zijn wangen. Het viel hem niet eens op dat de jonge, blonde kerel Peter was, zijn beste vriend in zijn tijd als soldaat. Gesneuveld tijdens één van de gevechten die zij samen gevochten hadden, gestorven in zijn armen. Het viel hem ook niet op dat zij, Dalia, zijn ware liefde, nog zo jong was als de dag dat ze elkaar ontmoet hadden. Gedood door een ongeneeslijke ziekte, gestorven in zijn armen.
Graaf O'Malley was op zijn oude dag dingen beginnen te vergeten en te verhaspelen.
Graaf O'Malley had nooit in het nu geleefd, maar altijd in het verleden.
Graaf O'Malley had nooit kunnen omgaan met het verdriet dat hij gekend had.
Graaf O'Malley omhelsde de vrouw en bij hun eerste aanraking veranderde hij in de jonge man die hij jaren geleden geweest had, bruine haren, blauwe ogen met een roos op zijn borstzak gespeld. Ze stapten met zijn drieën de zee in om nooit meer terug te keren. Zijn geheim had hem gevonden.
'Ik geloof dat hij vredig is gestorven,' zei Dalia tegen haar broer Peter bij het zien van de kist, die door de kerk werd gedragen. 'Hij glimlachte... Hij was gelukkig. Hij leek levendiger dan dat we hem ooit hebben gekend. Rust in vrede, papa. Je hebt nu eindelijk je geluk gevonden.'
~•~
Dit verhaal is voor de schrijfwedstrijd van SpiritedPanda. Een erg vrije opdracht, waar we veel plezier mee hadden om te schrijven.
Het is een beetje een aparte schrijfstijl die we gebruikt hebben, maar we vonden het wel bij het verhaal passen. Waar we de inspiratie vandaan hebben? Geen idee, het begon bij de naam Graaf O'Malley, een naam waar we nog niet echt een goed einde voor konden verzinnen. Maar hij heeft zijn geluk gevonden... Alsnog een soort van Happy Ending :)
Wij gaan weer eens inspiratie opdoen voor een ander verhaal...
Mehroe❤️
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top