29. Saella Mordigan
Kom alsjeblieft veilig terug voor me.
Ik krijg de woorden niet over mijn lippen terwijl mijn handen die Vau net hebben aangeraakt, langzaam hun gevoel verliezen. De tovenaar draait zich om en begint naar de anderen te lopen met een wedergeboren vastberadenheid. Zodra zijn rug naar me toe is gekeerd, komen de tranen op. Ik staar naar zijn rug terwijl hij langs de bomen gaat en tel binnensmonds drie tellen af voordat ik hem achterna ga. Mijn hoofd is aan het duizelen en voelt zwaar aan. Ik ga met de rug van mijn hand langs mijn ogen en haal beverig adem.
Mijn angst is niet zo erg als die van de anderen nu, vertel ik mezelf.
Ik volg dan Vau's voetstappen naar de anderen toe wanneer mijn ogen weer droog zijn. De lucht is akelig ijl hier. Het ruikt niet meer aan alsof alles om ons heen aan het rotten is, maar alsof er niks meer over is, verpulverd doordat Mørket recent hier nog doorheen is gelopen. Er is weinig mana in de lucht, het laatste beetje prikkelt maar in mijn neus, alsof ik peper heb gesnoven zonder dat mijn lichaam me laat niezen.
'Oké, Saella. We gaan je hier achterlaten met alle spullen. Als er gevaar is, ren weg. We kunnen je niet helpen, dus je moet goed uitkijken, oké?' Carl legt zijn hand op mijn schouder en ik knik gewoon. Het is beter als ik hier zit, ik zal ze alleen maar vertragen of in de weg staan. Een ander deel schreeuwt dat ik niet alleen wil zijn. Kou nestelt zich diep in mijn botten en zorgt voor kippenvel op mijn nek.
'Succes,' mompel ik zwakjes, mijzelf nog in toom houdend. Viola knikt naar me en geeft me een waterige glimlach. Haar handen beven en ze schudt plukken uit haar gezicht. Haar lange mouwen zweven met haar beweging mee en ik hoop nog een kans te krijgen om haar onhandige mouwen te zien hierna.
Lance maakt zijn kruisboog klaar, zijn mouwen zijn opgestroopt en zijn harige kanonsballen zijn nu vol in zicht. Hij heeft een kalme blik in zijn ogen, alsof dit iets alledaags is voor hem. Carl ziet er ook kalm uit en ik bewonder hoe ze rustig kunnen blijven in zo'n situatie. Vau lijkt ook helderder, zijn ogen zijn scherp en mijn zorgen voor hem verdwijnen. Voor ons gesprek zag hij eruit alsof hij een geest heeft gezien en het elk moment in zijn broek kon doen.
'Iedereen weet wat hij dus moet doen, laten we gaan.' Carl geeft het startsein en ik slik nerveus. Ik hoop dat ze alle vier terug zullen komen. Ik weet niet of ik mijn wensen naar een god moet sturen of dat ik ze moet laten meevaren met de wind.
De vier lopen door de bomen heen, hun ruggen zijn nu zonder de buidels die ze de hele reis hebben meegedragen en ik blijf ze nastaren tot hun gestaltes verdwijnen in de verte. Tot hun voetstappen niet meer te horen zijn en ik achterblijf met mijn eigen bonkende hartslag. Mijn benen trillen terwijl ik de plek waar ik de Voorbestemden voor het laatst heb gezien, nastaar.
Ik laat mezelf vallen op de grond, de krioelende beestjes negerend, en ga in een kleermakerszit zitten. De gedachte dat ik alleen ben, voelt aan als een rots in mijn maag en ik zucht, hoelang moet ik wachten? Een steek gaat door me heen. Mijn hand schiet naar mijn kloppende zij terwijl mijn gezicht vertrekt van de pijn. De schaduweter is wel flink actief vandaag, het verbaast me dat het nog niet mijn lichaam uit is gebonsd.
Vermoeidheid trekt aan mijn lichaam, mijn bovenlichaam zwaait heen en weer terwijl ik mijn best doe om mezelf overeind te houden. Na een paar bijna mislukte pogingen om overeind te blijven, geef ik het op en laat mijn lichaam op de koude grond zakken. Mijn hand ligt in zicht en wisselt tussen een scherpe en vaag beeld. Ik knipper verwoed in de hoop mijn blik te beteren, maar tevergeefs. Mijn shirt is omhoog gekropen, mijn cape opzij gevallen op de stoffige grond. Koude wind streelt over mijn zij en de bonkende schaduweter.
Een diepe pijn bloeit uit mijn zij. Mijn hand is te zwaar om naar mijn zij te brengen en ik laat de pijn groeien. Zwarte vlekken belemmeren mijn zicht en mijn oogleden worden steeds zwaarder.
Ik moet in ieder geval wakker blijven, beloof ik mezelf. Ik wil het einde zien, weten dat Mørket gedood is en Vau's stem nog horen. Ik ben al zo ver gekomen. Tranen springen in mijn ogen en een brok vormt zich in mijn keel.
Ik wil nog niet dood.
Ik dwing mezelf met alle macht wakker te blijven, maar mijn lichaam zichzelf langzaamaan aan het uitzetten. Ik weet niet hoelang ik hier al lig, maar elke seconde vraag ik me af wanneer ze terug zullen zijn. Bitter stel ik mezelf de vraag waar ik al wekenlang over aan het peinzen ben: hoelang kan ik dit volhouden?
Gemompel tussen de bomen trekt mijn aandacht en ik probeer te verwerken wat er wordt gezegd. Zijn het vijanden?
'Is het oké om zo weg te lopen?' vraagt een persoon. Zijn voetstappen komen in mijn richting. Ik moet weg van deze plek. Het gevoel in mijn ledematen is verdwenen en mijn lichaam lijkt wel doodgewicht.
'Mørket kan echt wel vier stervelingen aan.' De stem is spottig en klinkt dichterbij dan de andere. Ze zullen me zien. Ik smeek mijn lichaam te bewegen, maar er is geen respons.
'Krijg nou wat.' Voetstappen snellen naar mij toe. 'Is ze dood?' Uit automatisme sluit ik mijn ogen en hoop ik dat ze gewoon langs me zullen lopen. Mijn hart racet in mijn borstkas en ik ben bang dat het door mijn ribben heen zal breken. Ik moet mijn staf oproepen, maar ik kan mijn handen niet meer voelen. Mijn lichaam is te zwak om te bewegen, weerloos tot het uiterste.
'Ze ademt nog wel. Misschien moeten we haar terugbrengen naar de rest. De helende cirkel van de priesteres kan misschien helpen. Help me met haar optillen.' Ik word haastig omhooggetrokken aan mijn arm. Handen grijpen mijn enkels vast en armen wurmen zich onder mijn oksels. De grond verdwijnt onder mijn lichaam en de twee vreemden dragen me vlug weg van de plek waar ik net heb gelegen. Mijn lichaam stuitert met elke stap die de mannen zetten.
'Is ze een Varjo? Ik bedoel ze heeft een zwarte cape, maar ze lijkt zo jong.' Hobbelig word ik meegedragen, de voetstappen van de mannen gaan snel. Langzaamaan beginnen de geluiden van me af te drijven, ze klinken gedempt en ver weg. Mijn ogen willen niet meer openen, alsof ze dichtgemetseld zijn. Het gevoel in mijn handen zijn verdwenen. Ik probeer vast te klauwen aan mijn laatste bewustzijn, maar het glipt door mijn vingers.
Het is donker, koud. Het enige waarmee ik overblijf is het ritmisch gebonk van de schaduweter en mijn gedachten. Ik wil schreeuwen tot mijn keel pijn doet, huilen tot er geen traan meer uit kan. Angst vult me tot het randje, ik wil nog niet dood. Niet op deze manier. Maar niemand is hier om me te helpen.
Dit is niet hoe ik wil dat het eindigt. Ik wil niet eindigen met meer spijt dan ik in het begin had toen ik wegrende. Ik wilde een tovenaar zijn, een goede dochter en iemand die trots naast Vau kan staan. Maar de wereld heeft nooit aan mijn kant gestaan.
Een warm gevoel gaat dan door me heen, een kracht die ervoor zorgt dat mijn vingertoppen weer tintelen en de kou uit mijn botten verjaagd. Met al mijn kracht wrik ik mijn oogleden open. De lucht boven ons is gevuld met duisternis, alsof er een orkaan aan schaduwen is losgelaten. Ik kan niet door het zwarte gordijn heen kijken, of het einde ervan zien. Mijn zij klopt hard, misschien nog harder dan mijn hart. Dit ziet er niet goed uit.
Warme tranen beginnen dan over mijn gezicht te lopen, maar in plaats van verdriet, raast er woede door mijn lichaam. De wind streelt mijn gezicht alsof het me aan het troosten is. Mijn vingers krommen zich langzaam.
'Snel, roep dokter Mark erbij.' De twee Varjo leggen me voorzichtig op de grond. We zitten in de helende cirkel van Viola, de comfortabele warmte moet van haar komen. Een groep staat bezorgd om me heen, allemaal gehuld in zwarte capes.
'Houd in de gaten of ze adem blijft halen,' zegt een andere Varjo dan. Mijn blik is wazig door al mijn tranen, mijn woede naar Mørket en naar de wereld wordt met een seconde groter en ik knijp mijn hand bij elkaar. De wind draagt mijn tranen weg. Mijn lot is gedoemd sinds ik ziek ben geworden, maar dat maakt me niet meer uit.
Ik ben er klaar mee, ik ga niet voorbestemd zijn om weg te rotten als een zielige opoffering.
Nee, ik wil neergaan als een tovenaar, als iemand naast de zijde van mijn vrienden, als iemand waar mijn ouders trots op kunnen zijn. Iemand waar ik trots op kan zijn. Met die laatste wens, vormt er een koude staaf vormt zich in mijn hand, mijn mana tintelt lichtjes in mijn lichaam, maar ik dat is goed genoeg voor mij.
'Tuulenpuhallus.' Mijn stem is niets meer dan een fluistering met een droge keel, maar mijn vastberadenheid is groter dan ooit. De lucht om me heen luistert naar mijn spreuk en mijn windvlaag slingert de mensen om me heen weg. De uitvoering is rommelig, maar het heeft gewerkt.
Mijn blik gaat naar de staf in mijn hand. Mijn handen, ze zijn ijskoud. Ik beweeg mijn vingers voorzichtig, ze reageren nu stroef en roestig, maar goed genoeg voor mij. Het grotere probleem is dat de rest van mijn lichaam niet meer mee wil werken. Dat terwijl ik de anderen moet vinden.
Ik klauter onhandig overeind, mijn benen voelen aan als gekookte spaghettislierten. Langzaam zet ik een stap, de beweging voelt niet vertrouwd aan, alsof ik nooit eerder heb bewogen. Mijn voeten zijn verdoofd, de zolen van mijn schoenen voelen aan als duizenden naaldjes die me steken.
Maar elke stap die ik zet, is dichter bij de rest. Ik blijf lopen, zoals ik de laatste dagen heb gedaan, leunend op mijn staf als ondersteuning. Ik moet Vau helpen, bij de rest komen. Dat zijn de enige gedachten die door me heen gaan, terwijl ik richting de opstapelende duisternis loop.
Sommigen Varjo die ik omver heb geblazen, liggen nog kreunend op de grond, anderen proberen van me weg te komen en trekken zichzelf over de grond. Ik negeer ze, wetend dat ik niet in staat ben hun levens af te nemen. Ze hebben geprobeerd me te helpen, al waren ze niet zeker of ik deel uitmaak van de Varjo en dat leidt me tot het geloven dat ze niet helemaal slecht zijn. De helende krachten van Viola hebben de pijn van de schaduweter weggeduwd tot diep in mijn botten, ver genoeg dat ik het kan negeren. Langzaamaan begin ik in een stevige pas te lopen, die ik de afgelopen dagen niet heb kunnen uitvoeren.
Ik blijf doorlopen tot ik de pilaar van schaduwen recht voor me zie. Het reikt tot aan de hemel. De ruige wind blaast langs mijn oren en ik knijp mijn ogen een beetje dicht tegen het zand. Mensen staan om de pilaar en houden hun handen in de lucht terwijl ze Mørket aanbidden met een bulderende stem. Andere Varjo rennen met stokken naar een open plek net buiten de uitbreidende duisternis.
Ik zie Viola vaag door de schaduwen, maar de rest niet. Mørket heeft alles bedolven onder zijn duisternis. We moeten ervan af zien te komen, maar Vau is nergens te bekennen. Ik druk mijn zorgen voor hem even weg en steek mijn staf in de lucht.
'Tähtien valo!' Mijn staf trekt een groot stuk mana uit mijn lichaam en ik laat het borrelen in mijn staf, meer en meer mana stroomt door de ringen heen. Dit zou genoeg licht moeten zijn voor een hele kerk. Ik houd de magie nog even vast, het licht stuitert enthousiast in mijn greep om naar buiten te komen. Dan breng ik de staf met twee handen zo hard als ik kan tot de grond. Een lichtbom ontploft uit de ringen van Aura. Ik sluit mijn ogen en laat het wit ons omringen.
Wanneer ik mijn ogen weer open heb, zie ik Viola verrast naar me kijken. Ze maakt gebaren met haar handen om de cirkel intact te houden. Lance en Carl staan achter haar, ze maaien de volgers van Mørket neer. Ze zitten al onder het bloed en wonden die langzaamaan worden geheeld door Viola's krachten. De duisternis begint zich weer om ons heen te grijpen nu het licht aan het wegdoven is.
'Saella! Vau is ergens bij Mørket!' De ridder schreeuwt de woorden over de wind heen terwijl hij zijn zwaard uit een lijk trekt. Carl hoeft niets meer te zeggen. Mijn lichaam beweegt zich uit zichzelf. Mørket zal waarschijnlijk in het oog van deze storm zijn, de duisternis wervelt rond hem en zijn aanbidders staan daar nog omheen.
Ik duik langs de Varjo de pilaar vol schaduwen in. Ze schreeuwen naar me, maar de wind waait te hard in mijn oren om ze te kunnen verstaan. De schaduwen trekken steeds sterker aan mijn kleren des te verder ik kom. De duisternis groeit dikker met elke stap die ik vooruit zet. Ik klem mijn kaken op elkaar en houd mijn arm voor mijn gezicht tegen de harde wind. De schaduweter in mijn zij begint te branden, maar ik negeer de pijn.
'Valo!' Mijn staf schijnt licht en jaagt de schaduwen een beetje weg. Ik houd de staf voor me, maar de duisternis blijft aan mijn lichaam trekken. Ze proberen me tegen te houden. Scheurende kleren, huilende schaduwen. Mijn eigen gonzende bloed nemen mijn gehoor over. Ik slik nerveus.
Normaal verlamt de angst mij altijd, het zet mijn brein tijdelijk uit en zorgt ervoor dat alle logica uit het raam wordt gegooid. Maar nu is mijn vastberadenheid groter dan de angst in mijn hart. Mijn staf in mijn hand zorgt voor de zekerheid die ik de laatste weken niet meer heb gevoeld.
Ik heb genoeg afgewacht, de laatste dagen. De afgelopen weken heb ik alleen maar gewacht, gewacht op de aanvallen, op de teleurstellingen en op de dag dat ik een fout maak die mijn leven zal kosten.
Maar ik ga niet meer wachten op een kans om ooit trots naast Vau te kunnen staan, om te worden wie ik wil zijn.
Als het lot zo wil spelen, dan grijp ik de kans zelf wel.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top