0. Vau Cagnata
'Mørket is herrezen.'
De aankondiging is kort, maar krachtig. Het is een breuk in de rechte lijn van ons leven, alsof het lot vindt dat ons land te welvarend is geweest de laatste eeuwen en er weer een periode van duisternis moet komen. Mørket is weer vrij. De eerste keer dat Het op de vrije loop was, heeft Het ongeveer de helft van Loralei in duisternis bekleed, Het zou Loralei compleet hebben bedolven onder zijn schaduw, en daarna de hele wereld. De schaduweters verspreidden zich over driekwart van de inwoners van Loralei. En iedereen die lijdt aan de schaduweter zou onvermijdelijk sterven.
Mensen waren in paniek en angst heerste over de inwoners van Loralei, tot Mørket werd vernietigd door een groepje mensen. Ze werden 'de Voorbestemden' genoemd, want men geloofde dat ze waren geboren puur om de strijd met Mørket aan te gaan.
En nu Mørket weer is opgedaagd, is het weer tijd om de Voorbestemden bij elkaar te brengen, en opnieuw de strijd aan te gaan met hem.
Althans, dat is wat mijn ouders me altijd hebben verteld, maar ik weet beter dan elk ander dat de Voorbestemden maar een groepje mensen zijn die gekozen worden door de koninklijke familie. Mensen noemen me de Voorbestemde tovenaar, een wonder van de goden, maar het is allemaal een act.
Op één knie sta ik voor de priester, ik voel me als een ridder in deze houding. Mijn rechterhand ligt over mijn bovenbeen en mijn linker heeft mijn staf vast. Ik heb mijn blik naar de grond gericht en staar naar de versleten sandalen die de priester aan heeft onder zijn gewaad.
'Hierbij schenk ik aan Vau Cagnata het laatste zegen van Lääke, die hem zal beschermen van Mørkets duisternis en de schaduweters die hem metgezellen.' Ik hef mijn hoofd op om het zegen te ontvangen en de hoofdpriester kijkt me met een beleefde glimlach aan. Zijn vingers vegen de haren van mijn voorhoofd weg, met zijn ogen gesloten begint hij dan het zegen op mij te plaatsen. Warmte verspreidt zich op de plekken waar zijn vingers tekenen, alsof het zegen me verwelkomt in zijn bescherming. Ik lik kort over mijn lippen en probeer zo stil mogelijk te zitten, bang dat ik misschien het ritueel kan verpesten door een kleine beweging. De blikken van de bijwoners van het ritueel branden in mijn rug en maken me nerveus, ik kan de hoge verwachtingen die ze voor me hebben al op mijn schouders voelen.
'Het is klaar, jonkheer Cagnata,' fluistert de hoofdpriester dan, zijn vingers verdwijnen van mijn voorhoofd. Ik knik kort naar hem. De hoofdpriester zet een stap naar achteren en gebaart naar me om op te staan. Ik haal diep adem.
Leunend op mijn staf kom ik overeind. Ik recht mijn rug en draai me om naar de mensen die zich in de tempel hebben verzameld om het ritueel te bijwonen. Het zijn inwoners van het kapitaal, bewoners van Loralei, mensen die hun hoop in de Voorbestemden vestigen. De drie andere Voorbestemden staan naast me, zij hebben hun zegen al ontvangen. We staan hier voor de inwoners, om ze hoop te geven, maar de waarheid is voor ons zo helder als het water. We zijn niet voorbestemd, er is niks besloten voor onze geboorte en we zijn geen wonderen. We zijn gewoon vier uitgekozen mensen die een levensgevaarlijke strijd worden ingestuurd, maar tegelijkertijd moeten we zelfverzekerd overkomen, zodat het volk gerustgesteld is.
'Zoals velen van jullie weten is ongeveer week geleden een persoon met een schaduweter gevonden. Het eerste teken van Mørkets opwekking. Al eeuwen volgen we dezelfde traditie om Mørket uit te schakelen, de traditie vereist een priester, een jager, een ridder en een tovenaar, elk gezegend door Lääke.'
De hoofdpriester staat achter ons en praat langzaam zodat iedereen hem kan verstaan. Er zitten kleine kinderen in de groep die ons bewonderend aankijken, ik glimlach nepjes, een glimlach die ik vaker gebruik wanneer ik met andere edelen aan een tafel moet zitten. Ouders kijken ons dankbaar aan, ze zijn blij dat we de periode van duisternis zullen wegjagen, zodat hun kinderen die niet mee hoeven te maken. Tenminste, dat is de uitkomst waar we voor hopen.
'En dit zijn onze vier Voorbestemden. De priesteres Viola, de jager Lance, de ridder Carl en de tovenaar, jonkheer Cagnata.'
Ongemakkelijkheid nestelt zich in mijn hart wanneer ik mijn naam zo hoor, het klinkt alsof ik hogerop ben door mijn adellijke titel, maar dat is totaal niet wat ik wil. Het is nou niet alsof Mørket me zal sparen omdat ik de zoon van een markies ben. Toch steek ik mijn staf de lucht in met een trotse blik. Mensen staren bewonderend naar mijn staf, het is bijna even lang als ik ben en de bovenkant loopt uit tot een peer-achtige vorm met een rode magische steen, het oog van Ignis. Het oog schittert in de zon en versiert de witte tempel met zijn rode reflectie. Alleen de beste tovenaars krijgen een magische steen en ze zijn meestal adembenemend. Mijn rode cape beweegt lichtjes mee door de tocht, ik heb me nog nooit zo opgezet gevoeld als nu. Als een pop die is neergezet voor de show.
Applaus barst uit en galmt door de ronde koepel van de tempel. Mensen joelen naar ons, maar het klinkt allemaal in de verte in mijn oren. Ik staar naar een huilend gezin in de menigte. Een gezin van drie, ouders en zoon. Het zoontje en haar moeder huilen terwijl de vader over hun ruggen wrijft om ze te troosten. Ze zouden niet mijn aandacht hebben getrokken als ik niet wist dat ze met zijn vieren horen te zijn. Saella Mordigan, de dochter van huize Mordigan is weggelopen van huis zodra ze hoorde dat ze een kandidaat was voor de Voorbestemde tovenaar.
Blijkbaar is het tijd om mensen te begroeten, in een mum van tijd ben ik omringd door edelen. Ze beginnen me te feliciteren en complimenteren mijn staf. Ze proberen gesprekken aan te knopen en me aan hun goede kant te krijgen, ik antwoord kort op ze en hoop vanbinnen dat ze me met rust zullen laten. Ze willen gewoon mij me in de gunst komen, zodat ze kunnen meeliften op de mogelijke eer. Ik houd er niet van om over koetjes en kalfjes te praten en al helemaal niet als mensen onderliggende motivaties hebben.
'Jonkheer Cagnata, uw verloofde zal zich vast zorgen over u maken in de tussentijd,' fluistert een jonkvrouw met een hese stem. Haar ogen glinsteren duivels en ik doe mijn best om niet met mijn ogen te rollen. Ik kan me niet herinneren van welk huis ze is. Ze legt met een denkende blik een vinger op haar lippen en leunt naar voren. Ik wend mijn blik af, de snelste manier om van zulke mensen af te komen, is door ze geen aandacht te geven. Het is over het algemeen bekend dat ik geen verloofde heb, veel edelen vinden het zonde en op negentien jaar zit ik juist op de perfecte leeftijd om te trouwen. Toch heb ik geen intentie om een verloofde te zoeken, zolang het niet nodig is.
'Jonkheer Cagnata.' Baron Mordigan maakt een kleine buiging voor me met zijn hand op zijn linkerborst, zijn familiebloem bedekkend. Ik gebaar dat hij rechtop mag staan. Ondanks ik weet dat edelen met een lagere status voor mij moeten buigen, vind ik het toch een beetje ongemakkelijk als ze ouder zijn dan ik. Zijn vrouw en zijn zoon zijn niet bij zijn zijde, misschien zijn ze al eerder teruggegaan na hun huilbui. 'Huize Mordigan wenst u een goede reis en zal aan de sterren bidden voor uw veilige terugkomst.' Ik erken zijn woorden met een knik en zucht dan.
'Het spijt me van jonkvrouw Mordigan,' zeg ik dan. Ik weet niet waarom ik Saella opbreng, een deel diep in mij is jaloers dat ze is weggelopen, maar aan de andere kant vind ik haar gedrag onacceptabel en kinderachtig. Baron Mordigan slaat zijn ogen naar de grond toe, zijn mondhoeken wijzen omlaag. Een witte lelie is met precisie op zijn borst geborduurd, de bloem van huize Mordigan. Ik heb de bloem altijd op de achterkant van Saella's cape gezien, de cape stond symbool voor de attributen van de tovenaar en de bloem voor hun familienaam, als ze van adel zijn.
'Mijn enige wens nu is dat u Mørket verslaat.' De stem van de baron is zacht en breekbaar, het verrast me. Zijn wens is niet gerelateerd aan zijn dochter en ik weet niet of dat wat zegt over Saella, of over hem. De titel Mordigan heeft al een klap gekregen toen Saella wegliep van huis en daardoor een uitnodiging van de koning weigerde, maar baron Mordigan lijkt er niet boos op, eerder verdrietig.
'Dat hoop ik ook,' mompel ik terug. Ik haal mijn hand door mijn haar en verschuif mijn hand op een andere plek op mijn staf om een klamme hand te voorkomen. Baron Mordigan maakt nog een laatste buiging als afscheid en versmelt dan weer in de menigte. Andere edelen grijpen meteen hun kans en proberen mijn aandacht weer te krijgen. Ik klem mijn kaken geïrriteerd op elkaar, mijn voeten zijn vermoeid doordat ik de hele dag al sta en al deze mensen helpen mijn stemming niet.
'Het spijt me, maar ik heb de Voorbestemde van jullie nodig.' Twee handen komen op mijn schouders terecht en ik kijk achterom. De jager, Lance, staat achter me, hij is gigantisch, maar niet in de lengte. Zijn hele gestalte. Het is dat ik weet dat reuzen niet bestaan, maar anders zou ik hem klasseren als eentje. Hij heeft zijn mouwen opgestroopt en zijn spieren zijn intimiderend groot. Op zijn rug hangt zijn kruisboog als zijn herkenningsteken van de jager.
Lance wacht niet op een antwoord en trekt me dan weg uit de groep edelen. Ik heb het gevoel dat mijn arm maar een stokje is in zijn hand, zijn handen zijn gigantisch vergeleken met de mijne. Hij trekt me naar de achterkant van de tempel waar de andere Voorbestemden aan een tafel staan. We hebben onze spullen al ingepakt in buidels voordat het zegensritueel was begonnen. Het plan is dat we dan met de koets zoveel mogelijk de oostelijke richting opgaan zo snel mogelijk. De hoofdpriester praat met Viola, de Voorbestemde priesteres. Ik wil Lance bedanken dat hij me van de mensen heeft weggehaald, maar hij onderbreekt me voordat ik iets kan zeggen.
'Ik heb hem.' Lance duwt me naar voren en ik zie mijn ouders aan de andere kant van de kamer staan. Ze glimlachen naar me met een trotse glimlach. Mijn moeder heeft haar handen op mijn vaders schouder gelegd en traanvocht glinstert in haar ogen. Een brok vormt zich in mijn keel, ik wil niet naar de strijd van Mørket wanneer ik mijn moeder zo zie, maar ik heb geen keus.
Ik loop langs de tafel tot ik voor mijn ouders sta en haal diep adem, hopend dat mijn stem niet zal beven. 'Ik ben van plan om eer te brengen op de naam Cagnata.' Ik zet mijn hand tegen mijn linkerborst, op de plek van mijn hart en maak een buiging naar mijn ouders. Mijn moeder glimlacht door haar tranen heen, ze geeft me een klopje op mijn schouder, maar ik weet dat ze het niet daarbij zal laten.
'Je brengt al genoeg eer op de Cagnata familie, lieverd.' Ze komt dichterbij en omarmt me, nog altijd ruikend naar dezelfde rode dahlia's die altijd in onze tuin staan. Ze knijpt me een keer met haar omarming en laat me dan los met een zucht. Met haar zachte handen houdt ze mijn gezicht vast. 'Wees voorzichtig in de strijd. Je kan het.' Mijn moeder drukt een kus tussen mijn wenkbrauwen en laat me dan los. Ik glimlach naar haar, ze is altijd een gever van liefde geweest, maar ze moet ook een zekere portie liefde terugkrijgen.
'Is goed, moeder.'
Ik kijk haar voorbij naar mijn vader. De handen van mijn moeder vallen van mijn gezicht af en ze stapt opzij. Mijn vader is een norse man en niet goed met zijn woorden. Hij geeft me simpelweg een kort knikje, het is genoeg voor mij. Zijn trotse ogen vertellen me genoeg. Ik knik terug naar hem en buig nog een keer kort.
'Waar is Cirilo?' Ik recht mijn rug van de buiging en kijk om me heen, ik kan mijn broer nergens vinden.
'Achter je!' Een arm wordt om mijn nek gegooid en ik val haast voorover. Mijn broer hangt aan mijn nek en met zijn andere hand gaat hij enthousiast door mijn haren. Ik gooi mijn vrije hand omhoog in de hoop hem te raken, maar zonder geluk. Ik probeer hem van me af te duwen. Het is dat hij meewerkt, anders zou ik nooit uit zijn greep kunnen komen.
'Moest dat nou?' vraag ik hem geërgerd zodra ik los van hem ben. Mijn broer kan ook nooit normaal doen, met mijn hand ga ik door mijn haar om het weer goed te strijken. Onze blikken kruizen, Cirilo's ogen zijn extreem rood en opgezwollen. Hij heeft gehuild.
'Natuurlijk moet dat, je gaat op reis dus kan ik je voorlopig niet pesten.' Mijn broer grijnst dan als de idioot die hij is. Hij zet weer een stap dichterbij en geeft dan een tikje op de magische edelsteen van mijn staf. 'Doe je best, oké?' Zijn stem is wat zachter en hij staart in het oog van Ignis. Ik friemel aan de onderkant van mijn rode cape, hij probeert niet verdrietig te zijn voor mij. Ik klem mijn staf in mijn hand tot mijn knokkels wit zijn. Ze zeggen dat een magische steen de personaliteit van de tovenaar reflecteert, maar op dit moment vraag ik me af wat mijn broer in de edelsteen wil zien.
Ik besluit om er niet te veel over na te denken en zet een glimlach op. 'Natuurlijk, Cirilo.' In mijn ooghoeken zie ik de hoofdpriester weglopen van Viola, het is waarschijnlijk tijd om te gaan. Mijn ogen gaan voor een laatste keer naar mijn ouders en mijn broer, een zwijgend afscheid, want geen van ons wil inzien dat er een kans is dat ik niet terugkom.
'Vaarwel,' verlaat mijn mond dan. Zonder nog naar ze te kijken draai ik me om naar de andere Voorbestemden. Het zijn drie paar ogen die afstandelijk van me lijken, heb ik dezelfde blik naar hen toe? Ik haal diep adem en slinger mijn buidel over mijn schouder. De sfeer tussen ons moet wel verbeteren, willen we het uithouden met zijn allen voor de volgende maanden.
Wij zijn de vier Voorbestemden. De wonderen van de hemel in levende lijve, vooraf onze geboorte was al besloten dat het ons lot is om Mørket neer te halen. Maar ik zie onszelf als niets minder dan vier bange mensen die in het zelfverzekerde omhulsel van de Voorbestemden zijn gekropen voor het volk.
Want hoe vaak ik ook glimlach naar iedereen, mijn angst blijft zo vast als cement in mijn hart.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top