4

'Hoezo heeft dit mijn hoogtevrees opgelost?' 

Mijn cocktails zijn er langs de verkeerde kant weer uitgekomen van zodra mijn voeten de grond weer raakten. Recht op de stoep voor een groot donkergrijs gebouw met een paar gekleurde ramen. Geen glas in lood. Gewoon lichtblauw.

Tijdens onze vlucht heb ik geen enkele seconde mijn ogen opengedaan, maar dat heeft niet veel geholpen. Ik heb waarschijnlijk iedere spier in Regenstorms rug fijngeknepen toen ik me aan haar vastklampte.

'Niet. Maar ik dacht dat je nooit de weg naar deze locatie zou vinden als je niet kon kijken waar we naartoe vlogen.'

De kleur trekt uit mijn gezicht, terwijl ik mijn handen tot vuisten bal.

Nu de adrenaline van het vliegen en de andere gebeurtenissen volledig uit mijn bloed verdwenen is, schiet de kloppende pijn weer door mijn pink. Ik krimp in elkaar en vloek.

'Ik mag jou niet,' sis ik.

'Dat kan me niet schelen. Ik zal een dokter naar je pink laten kijken,' zegt ze, terwijl ze me al richting de ingang wil slepen.

Ik maak me echter zwaar en blijf staan waar ik sta. Het licht van de straatlantaarn werpt een gevaarlijke schijn op de superheld. Ze ziet er bijlange na niet zo vriendelijk meer uit zo. Niet dat ik haar ooit vriendelijk heb gevonden.

Misschien in die twee minuten in het café daarstraks. Misschien heel even toen. Nee. Ze is het niet waard. Ik haat haar.

'Niet vergeten dat ik sterker ben dan de gemiddelde mens. Je zwaar maken heeft niet veel effect als ik mijn kracht gebruik.'

Ik kruis mijn armen zo goed als het gaat met de handboei nog rond mijn pols. 'Waar zijn we?'

'Ergens waar jij zometeen verbaal op je doos gaat krijgen.'

'Shady.'

'Het is voor alle partijen beter als je meewerkt. Anders breng ik je alsnog naar de politie en daar gaan ze niet zo vriendelijk zijn.'

'Twee dingen... Je bent niet vriendelijk. En had je niet gezegd dat je me niet aan de politie wilde geven omdat je me zelf wilde verhoren?'

'Allemaal hetzelfde.'

Ik trek mijn wenkbrauwen op en maak nog steeds geen aanstalten om haar naar binnen te volgen. Met een niet in te schatten kracht trekt Regenstorm me naar zich toe. De verbinding tussen de boeien breekt nog voor ik tegen haar lichaam aan beland ben.

Ik vervloek dat het allemaal te snel gaat om te kunnen vluchten.

Ze grijpt mijn beide polsen vast, zo stevig dat ik haar nagels bijna door mijn huid voel snijden, en zet een kleine stap achteruit. Nu ik niet meer tegen haar aangeplakt sta voel ik me nog meer geïntimideerd. Ze is langer dan ik ben, kijkt kwader dan ik haar ooit eerder gezien heb en haar houdgreep helpt ook niet. Ik weiger het echter van mijn gezicht te laten lezen.

'Je gaat mee naar binnen,' zegt ze ijskoud, 'anders gooi ik je rechtstreeks de cel in voor tegenwerking van het onderzoek.'

Ik pers mijn lippen samen en hou ook mijn tanden op elkaar geklemd.

'Geen bezwaar meer?'

Ze blijft me indringend aankijken, tot ik traag en uitgesproken met mijn hoofd geschud heb. Ze laat mijn polsen los en breekt de boei van haar hand af.

Ik twijfel om het op een lopen te zetten. De blik die ze op de omgeving werpt voelt als een uitdaging. Ik ga er niet op in.

Ik heb er niets mee te maken. Als ik vlucht gaan ze alleen nog maar meer denken dat ik er wel bij betrokken was. Die rot vader van mij.

Ik wacht niet tot Regenstorm me voorgegaan is, voor ik me naar de ingang begeef. De spanning is te snijden wanneer ik langs haar heen stap. Haar hand schiet uit om me vast te grijpen, maar ik spring opzij en loop rustig verder naar de deuren.

'Hier in?' vraag ik zo kalm mogelijk.

Mijn hart klopt in mijn keel en ik voel me lang niet zo stoer als ik me wil voordoen. Ik wil hier helemaal niet zijn. Ik wil naar huis en zien of Tiana nog leeft. Ik wil mijn bed in, lekker warm onder de dekens. Ik wil gaan slapen en wakker worden in een wereld waarin mijn vader nog gewoon mijn vader is en niet één of andere superschurk.

Ze kijkt me lichtelijk verbaasd aan, terwijl ze knikt.

Met enige moeite trek ik de deur open. Ergens had ik verwacht dat hij op slot zou zitten. Het is donker binnen. Geen teken van leven. Toch was het gewicht van de deur het enige wat me tegenwerkte.

Zodra ik mijn eerste stap in de hal zet, staat Regenstorm alweer achter me. Na nog een paar stappen vooruit gezet te hebben, voel ik haar vingers zacht op mijn rug. Tegelijk een waarschuwing dat ik niets moet proberen en een manier om me naar de juiste plaats te begeleiden.

Het licht wordt aangeklikt. Wat ik voorheen zag als contouren van meubels blijken heel veel op elkaar gestapelde dozen te zijn.

Regenstorm mompelt iets over iemand die Jerry lijkt te noemen, maar ik kan niet goed onderscheiden wat ze precies zegt.

Voor ik nog verder kan rondkijken, word ik al richting de volgende deur geduwd. Er zit geen kracht achter haar bewegingen, maar de boodschap is duidelijk.

Ik vraag me af hoe boos ze zou worden als ik zou gaan zitten. Zou ze roepen? Zou ze gewelddadig worden? Ik wrijf over de halve maantjes op mijn pols die nog niet helemaal verdwenen zijn. Wat maakt haar zoveel beter dan mij?

Ik besluit het niet te riskeren. Het is beter als ik me gedraag. Dan kan ik hier misschien sneller weer weg.

Ergens is het ironisch dat ik eerder vanavond overal wilde zijn behalve thuis en ik nu nergens liever dan daar zou zijn. Zelfs als ik Tiana dan moet zien. Zelfs als ik mijn mond niet hou over Jim en ik haar ermee op stang jaag. Een beetje ruzie maken. Doet goed.

Een pijnscheut doet me beseffen dat ik mijn handen tot vuisten aan het ballen ben. Ik maak geen geluid. Alleen mijn vertrokken gezicht geeft weg dat er iets scheelt.

Regenstorm ziet het niet of reageert er niet op.

We lopen een tijdje door, in uiterste stilte, voor ze halt houdt voor een witte deur. Alle deuren hier zijn wit. Er hangen naamplaatjes naast, met functies zoals je ze in ieder normaal bedrijf zou tegenkomen. De meeste muren zijn eveneens wit, maar de deur waarvoor we staan steekt af tegen een paarse accentmuur.

Regenstorm begeleidt me de kamer binnen. Alsof ik op doktersvisite ga, zo ziet het eruit. Met een ligtafel en een anatomische pop en een heleboel posters aan de muur die vol tekeningen van organen staan. Het duurt even voor ik besef dat ik hier ook echt ben voor een soort doktersvisite.

'Ik heb iemand gebeld. Iedereen was al naar huis.' De superheld gebaart naar een stoel die aan de bezoekerskant van een bureau staat.

Ik protesteer niet en zeg niks. In plaats daarvan ga ik zitten. Zoals ze vroeg. Gehoorzaam, want dat ben ik. Soms. Als ik zin heb.

Wanneer ik haar kant op kijk lijkt het ijs op haar gezicht toch een beetje gesmolten te zijn. Het komt echter meteen weer terug, wanneer ze een nieuw paar handboeien uit een kast pakt en ze mijn pols vastklikt aan de stoel.

'Voor de veiligheid,' zegt ze koel, wanneer ik haar aankijk. 'Moet ik dreigen met wat je allemaal niet mag proberen of heb je het ondertussen wel door?'

Ik knijp mijn ogen even tot spleetjes, voor ik met mijn hoofd schud. 'Klaar en duidelijk, ma'am.'

Ze verlaat de kamer met niet meer dan een 'goed.'

Het volgende halfuur spendeer ik in stilte in de dokterskamer. Mijn vinger doet hoe langer hoe meer pijn. Net als mijn humeur, dat wordt ook alleen maar slechter met de seconde. Ik vervloek mijn domme hoofd dat het huis uit wou vanavond.

Had ik niet daar kunnen blijven? Koppig wezen tot Tiana terug was.

Wanneer de deur opengaat en de stilte eindelijk verbroken wordt, ben ik zo diep in gedachten verzonken dat ik het bijna niet opmerk. Het duurt enkele tellen voor ik mijn hoofd opricht en ik de vrouw in doktersjas zie die binnengekomen is.

'Juffrouw Luminis,' zegt ze met een glimlach.

Ik schenk haar een hoofdknik.

'Vinger gebroken?' vraagt ze, terwijl ze naar haar kant van het bureau loopt.

Ik knik en steek de bewuste hand op. Gelukkig was Regenstorm slim genoeg om me met mijn goede hand vast te ketenen.

'Gaat u me ook zeggen waar het pijn doet of moet ik ernaar raden?' Haar bruine ogen glinsteren terwijl ze lacht.

Mijn wangen worden warm en ik wend mijn ogen af. Ik leg mijn hand op de tafel en wijs naar het weggezakte vingerkootje. 'Hier.'

De dokter kijkt er even naar, voor ze haar vingers naar mijn hand brengt en ze wat onderzoeken doet. Nadien klopt mijn vinger erger dan ervoor, maar ik besluit op het proces te vertrouwen.

'Hoe is het gebeurd?'

'Muur.' Ik schraap mijn keel. 'Ik bedoel, ik heb tegen een muur gebokst, zonder handschoen.'

'Juist. Regenstorm zei het al.'

Opnieuw voel ik het bloed naar mijn hoofd stijgen. Ik kijk naar mijn vingers, naar de inkeping die ontstaan is. 'Natuurlijk,' mompel ik.

'Zei u iets?'

'Nee.'

'Goed.' De vrouw glimlacht opnieuw naar me, terwijl ze haar lichtbruine haar in een hoge paardenstaart bindt. 'Ik denk dat het een boksersfractuur is, maar dat kan ik pas met zekerheid zeggen wanneer we er een Rx van hebben gemaakt.'

Ik knik.

'Regenstorm heeft de sleutel van de handboeien nog, dus u gaat nog even hier moeten wachten.'

Ik knik opnieuw.

De dokter typt aan sneltempo op haar toetsenbord, maar dat is ook het enige dat ik nog van haar opvang. Ik kijk niet naar haar, enkel naar de rest van de kamer, en ik zeg ook niets meer. De volgende tien minuten zijn het getik van haar toetsen en af en toe het geritsel van papieren het enige wat ik hoor.

Mijn hart bonkt met de seconde harder. Wat voor vragen zouden ze voor me hebben? Het is niet de eerste keer dat ik verhoord zal worden. De politie en bewaking is er altijd van overtuigd dat ik iets verkeerd heb gedaan wanneer ze mijn achternaam horen. Ze vragen tegenwoordig zelfs niet meer of ik mijn vaders dochter ben. Toch weet ik nog steeds niet wat ik kan verwachten. Bij het officiële hoofdkwartier van de superhelden - als dat is wat dit gebouw is - ben ik nog nooit eerder geweest.

De deur gaat open. Regenstorm komt binnen... lachend. Ze knikt naar de dokter. 'Dank je wel,' zegt ze, voor ze zich naar mij draait en ze de handboei losmaakt. 'Ik ga met je mee naar de kamer met de toestellen. Dat gaat vijf minuten duren en daarna geef ik je aan de agenten om je te verhoren.' Haar mondhoeken krullen nauwelijks merkbaar omhoog. 'Geniet nog van je vrijheid, Azura, het gaat niet lang meer duren.'

Ik slik en kijk naar de dokter. Haar blik is gericht op haar computer. Haar wijsvinger tikt op haar muis zonder echt te klikken.

Wanneer Regenstorm de deur voor me opendoet, klinkt het: 'Je moet niet zo hard voor haar zijn, Rachel. Misschien is ze onschuldig.'

Rachel. Onbewust begin ik te grijnzen.

Regenstorms blik wordt hard. Ik kan haar gezicht niet meer zien wanneer ze zich naar de dokter draait, maar ik kan me moeilijk voorstellen dat ze haar iets anders dan een dodelijke blik zou toewerpen.

Het gaat niet aan me voorbij dat het een soort van krachtpositie is om iemands naam te kunnen geven wanneer je weet dat het risico's met zich meebrengt. De dokter, in tegenstelling tot Regenstorm, heeft een kalme uitdrukking op haar gezicht. Haar mondhoeken krullen wat omhoog wanneer ze me ziet kijken. Haast om te zeggen dat ik me niet mag laten doen.

Regenstorm - Rachel - trekt de deur dicht met een hardere klap dan beleefd geacht wordt.

'Geen woord,' snauwt ze, voor ze me naar één van de volgende kamers brengt.

Hoewel ik luister en niets zeg, valt de grijns niet meer van mijn gezicht te halen. Dat zal later niet meer in mijn voordeel spreken, maar op dit moment wil ik nog even genieten van het plezier dat de dokter me gedaan heeft met haar woorden.

De procedure van de röntgenfoto's verloopt snel en zonder meer woorden te wisselen dan nodig. De man die me helpt ziet eruit alsof hij recht uit zijn bed gekomen is en gezien het uur is dat misschien ook echt het geval. Hij heeft niets van de glimlach die ik kreeg van de dokter, maar gelukkig heeft zijn humeur ook nog niet het dieptepunt van dat van Regenstorm bereikt.

Wanneer de foto's zijn genomen staat de superheld me nog bij de deur op te wachten. Ze staat tegen de muur geleund, met haar wenkbrauwen in een geïrriteerde frons getrokken en haar armen over elkaar geslagen.

Haar donkerbruine ogen schitteren vervaarlijk wanneer haar blik de mijne kruist. Ze zegt niets terwijl ze me naar de verhoorkamer brengt. Ik weet niet of ik liever deze stilte of haar botte woorden heb. Beide zijn niet ideaal.

De verhoorkamer is slecht verlicht wanneer we er binnen gaan. Ik had geen comfortabele kamer verwacht, maar iets meer lampen had wel gemogen. Wanneer Regenstorm me naar de stoel leidt, moet ik goed kijken waar ik loop. Ik struikel bijna over mijn veters in het proces. Ze zet me met een zacht zetje neer en ketent vervolgens mijn handen vast aan de tafel, nog steeds zwijgend.

Bijna denk ik dat ze de stilte niet meer zal verbreken. Pas wanneer ze bij de deur naar de gang gekomen is draait ze zich nog weer om, grijnzend, en zegt ze: 'Succes.'

Het kost enige moeite maar ik weet mijn grijns om te zetten in een glimlach en bedank haar.

Dat lijkt haar even van slag te brengen, maar ze gaat er niet meer op in. In plaats daarvan loopt ze de kamer uit, opnieuw met een hardere klap van de deur dan strikt noodzakelijk is.

Rachel.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top