Hoofdstuk 9; 'Angst'
Caden
'Wat? Aangevallen? Door wie? Met hoeveel zijn ze? Wat komen ze doen? Waar moeten we heen?' Tientallen vragen schieten door de lucht. Iedereen kijkt ons angstig aan. Ik kijk naar Belle, maar die is plotseling verdwenen, en ik wordt meteen ongerust. Maar tien seconden later staat ze al weer voor me. Ze heeft haar rugzak om, en gooit mijn rugzak naar mij toe. Op haar rug hangt haar pijlenkoker, en ze houdt haar boog stevig beet. Zo stevig dat haar knokkels wit wegtrekken. Waarschijnlijk van angst.
'Wat moeten we doen?' schreeuwt er weer iemand.
'Ik weet het niet,' schreeuw ik terug. 'We moeten in ieder geval weg hier!' Iedereen kijkt nog steeds verbaasd, maar dan zie ik dat sommigen in actie komen, en spullen gaan verzamelen. Ik kijk naar Belle.
'Kom mee, we moeten weg hier!' roep ik naar haar, en ik sleur haar mee.
'Wacht Caden, Caspian is nog zijn spullen aan het halen!' Ik zucht even.
'Hij haalt ons wel in!' Ze wilt daar wat tegen in gaan brengen, maar houdt dan toch haar mond en loopt met me mee. Ik wil naar de uitgang lopen, waar inmiddels ook anderen uit lopen, maar dan beginnen er allemaal tieners te schreeuwen.
'Weg hier. Terug! Ze hebben boogschutters!' En wanhopig duwen ze elkaar omver om weer naar binnen te komen. Ik aarzel geen moment als ik de eerste pijlen door de bladeren heen zie vliegen, en een jongen voor me met een schreeuw van pijn op de grond zie vallen. Ik sleur Belle mee, duw haar onder een van de tafels, en ga naast haar liggen, en probeer haar te beschermen tegen de rondvliegende pijlen. Belle's ogen zijn groot van schrik, en ze kijkt vol afschuw naar wat er om ons heen gebeurt. De pijlen blijven maar komen, en de meeste tieners hebben dekking gezocht, maar toch liggen er een paar akelig stil, of juist te schreeuwen van pijn, op de grond.
'We moeten hier weg,' zeg Belle naast me plotseling. 'Als ze hier binnenkomen, komen we hier nooit meer weg.' Ik knik.
'Je hebt gelijk, maar waarheen?' Het meisje kijkt even zoekend om zich heen. Dan blijven haar ogen steken bij de uitkijkhut.
'Ze zullen verwachten dat we via de ingang proberen te ontsnappen, niet dat we via de uitkijkhut naar beneden zullen klimmen,' zegt ze dan.
'Heb jij touw dan?' Ze knikt. 'En is het lang genoeg? Want het is een behoorlijk stuk.' Weer knikt ze. Ondertussen is de pijlenregen iets afgenomen. 'Laten we gaan dan!' schreeuw ik. Tegelijk staan we op, kruipen onder de bank door, en rennen richting de ladder van de uitkijkhut.
'Kijk uit!' schreeuwt Belle, die achter me loopt, plotseling. In een reflex hef ik mijn rugzak op voor mijn hoofd en ik voel hoe er een pijl in blijft steken. Ik haal opgelucht adem, en ren weer verder. Ik duw Belle eerst naar boven, en klim zo snel ik kan achter haar aan. Om ons heen blijven tieners schreeuwen van angst en pijn. Allemaal liggen ze nog ineengedoken op de grond of verstopt achter tafels en banken. Eerst moeten we zelf hier veilig uit zien te komen, daarna kijken we wel verder, besluit ik. Ondertussen is Belle boven gekomen, en ze laat zich meteen plat op de vloer van het plateau vallen.
'Laag blijven,' sist ze. Ik ga ook op de vloer liggen, en zachtjes schuiven we over de vloer naar voren naar de rand. Ik gebaar dat Belle moet wachten, en kruip nog iets door. Dan gluur ik heel voorzichtig over de rand van het plateau heen. Er staan zes mannen. Twee van hen hebben toortsen. Ze scannen de omgeving continue, en lijken me heel alert. Ik kruip weer terug naar Belle.
'Zes mannen, allemaal gewapend,' fluister ik tegen haar. Ze denkt even na, kruipt nog iets terug naar de beschutting van de boom, en haalt dan het touw uit haar rugzak. Het is inderdaad een lang touw, en we zouden het moeten redden. Ze kruipt weer iets naar voren en knoopt het touw dan stevig om een tak vast.
'Goed. Jij gaat eerst. Ik kan er drie neerschieten voordat je gaat klimmen. Als je aan het klimmen ben, doe ik de rest.' Ze geeft me een dolk aan. 'Wees voorzichtig oké? Ik kom je zo snel mogelijk achterna,' fluistert ze. Ik knik. Dan kruipt ze weer naar voren, legt een pijl op de pees van haar boog, kijkt over de rand en richt. Ze grijpt meteen naar een volgende pijl, schiet die ook weg, en de derde pijl volgt snel. Beneden klinkt er een schreeuw. Ik grijp het touw stevig beet, en laat me dan zakken. Er suist nog een pijl langs me heen, en de vierde man valt neer. Ik daal zo snel als ik kan af, en negeer de pijn die het touw aan mijn handen geeft. De twee overige mannen hebben nu door wat er gebeurt, en ze beginnen te schreeuwen. Weer vliegt er een pijl over de rand. Dan ben ik beneden. Meteen vliegen twee mannen op mij af. Een van hen heeft een pijl in zijn schouder zitten.
'Belle!' schreeuw ik. Haar gezicht verschijnt over de rand, en als ze ziet dat ik beneden ben, begint ze ook snel met afdalen. Ik gooi een van mijn twee dolken naar de niet-gewonde man. Maar hij ontwijkt hem, en komt op me afgestormd. Het volgende moment liggen we op de grond. De gewonde man probeert in te grijpen, maar gelukkig voor mij kan hij niet zoveel. We draaien een rondje over de grond. En dan zit ik bovenop de man. Hij kijkt me enigszins verbaasd en angstig aan, en probeert zich los te worstelen. Maar ik ben sterker, en dan haal ik uit. De man is met een klap bewusteloos.
'Caden!' schreeuwt Belle dan. Ik kijk op, krabbel overeind, grijp mijn dolk van de grond, en ren op haar af. Ik sla een arm om haar middel heen, en trek haar mee.
'Kom op, we moeten hier weg!' Ik zie dat de gewonde man ondertussen ook bewusteloos op de grond ligt.
'En Caspian dan? En Noah, Nikki en Leon?' roept ze.
'We moeten hier nu weg. Zij hebben er niks aan als ze ons ook te pakken krijgen,' roep ik terug. Ze lijkt even in tweestrijd te staan, maar knikt dan toch.
'Oke,' fluistert ze. 'Kom op, we moeten maken dat we hier wegkomen.' Mijn ogen schieten naar de mannen die om de hoek komen rennen. Zodra ze ons in de gaten krijgen, en de zes mannen die uitgeteld op de grond liggen, komen ze op ons afrennen. Allebei beginnen we te rennen. Weg van de boomplaats, richting het onbekende. Twee mannen komen ons achterna, maar ze krijgen al snel in de gaten dat ze ons niet meer kunnen inhalen, en gaan terug naar de boomplaats. Ik weet niet wie het zijn, of wat ze hier doen. We moeten hier eerst ver vandaan zien te komen, en dan gaan we maar eens kijken wat we kunnen doen.
'Hier, vang!' roept Belle dan en ze gooit een bidon naar mij. De bidon is nog bijna vol, en dankbaar neem ik wat slokken. Dat wordt ook een probleem, besef ik. Er is nergens water hier. Ik schuif het van me af, en concentreer me op het hier en nu. Eerst een veilige plek, dan de rest. We rennen uren achter elkaar door. Maar dan zegt Belle met een vermoeide stem of we kunnen stoppen. Ik kijk haar van opzij aan, en stop meteen.
'Tuurlijk, we zijn toch ver genoeg.' Ik wijs naar een bosje dat iets verderop staat. Het is nu diep in de nacht en het is behoorlijk afgekoeld. 'Als we daar heen gaan liggen we iets beschutter.' Ze knikt, en we lopen naar het bosje. Eenmaal daar gekomen, installeren we onze spullen en nemen allebei nog wat slokken water. Belle vouwt een kussen van een trui, en slaat haar mantel stevig om zich heen. We liggen achter het bosje, maar het kleine, kale bosje houdt de wind nauwelijks tegen.
'Ik vraag me af waar de rest nu is, en of ze nog leven,' fluistert Belle dan. Zij ligt voor me tegen het bosje aan, en ik lig achter haar. Ze draait haar gezicht naar me om. 'Denk je dat ze nog leven?'
'Ik weet het niet,' fluister ik terug. 'Dat moeten we morgen proberen uit te vinden.' Ze zucht.
'Wat moet er van ons worden, Caden? Veroordeeld, en nu ook nog eens aangevallen?' Haar stem klinkt kleintjes als ze het zegt, en ik voel de neiging om haar te vertellen dat het allemaal wel goed komt. Maar dat is een leugen, en dat weet ik zelf ook wel.
'Ik weet het niet, Belle,' antwoord ik dan maar eerlijk. Ze kijkt me even aan, en haar ogen lichten op door het licht van de maan. Dan draait ze zich om, en kijkt weer naar het bosje.
'Slaap lekker, Caden.'
'Slaaplekker Belle,' fluister ik terug. Voor een paar minuten ben ik alleen met mijn gedachten. Alleen in deze wereld. Maar het duurt niet lang.
'Heb jij het ook zo koud?' fluistert Belle na een paar minuten.
'Een beetje,' fluister ik zachtjes terug. De wind snijdt door me heen, en het is echt heel koud.
'Ik heb het ontzettend koud. En ik heb al twee truien aan.' Ik kruip voorzichtig naar haar toe, totdat ze met haar rug tegen mijn buik aan ligt. Ik sla een arm om haar heen, en leg mijn mantel zo neer, dat het ding zowel mij, als Belle bedekt. Haar lichaam voelt ijskoud aan, en ze trilt zachtjes. Maar als ze mijn warmte voelt, zucht ze zachtjes.
'Beter?' vraag ik.
'Beter,' zegt ze. 'Veel beter.' En zo trotseren we de nacht. We overwinnen de kou met onze lichaamswarmte, en we proberen te slapen om te vergeten. En ik lig al half te slapen, als haar stem plotseling weer klinkt. 'Ik ben blij dat jij bij me bent,' fluistert Belle zachtjes. 'Dan ben ik tenminste niet alleen.' Er schiet een plotselinge golf van warmte door mijn lichaam heen bij haar woorden, maar ik negeer het. Nu niet, Caden, houdt ik mezelf voor. En dus fluister ik alleen maar zachtjes terug:
'Ik ook. Ik ook.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top