hoofdstuk 24: 'In de schaduwen van de nacht'

Belle

~ Everyone knows that if you have a brother, you're going to fight

Compleet in het zwart gehuld, komen we met zijn zessen aan bij het paleis. Lindsey heeft het plan snel, maar duidelijk uitgelegd.

'De schaduwen van de nacht, zijn onze grote vrienden vandaag,' zei ze. 'Gebruik ze goed.' Het is elf uur in de avond. Als het goed is zouden de twee infiltranten zo het kleine poortje in de kasteelmuur moeten openen om ons binnen te laten. We staan op een veilige afstand. Dichtbij genoeg om het poortje te zien, en ver weg genoeg om ongezien te blijven. En de maan is onze vriend vannacht. Want hij blijft verstopt achter de wolken en geeft geen licht. Caden en Noah staan naast me. Zane en Luka staan naast Lindsey. De laatste drie gaan de inwoners van Vrijheid bevrijden, en wij de veroordeelden en mijn broer. Het wordt een hachelijke onderneming. De burgers van Vrijheid zijn namelijk met meer dan driehonderd. Het wordt onmogelijk om ongezien weg te komen. Maar er is hoop. Dichtbij het paleis is een grote boerderij. De bewoners staan aan onze kant en hebben aangeboden hun stal beschikbaar te stellen als tussenstation. De mensen die ontsnappen zullen daar heen worden geleid, en zich daar schuil houden en vervolgens in kleine groepjes naar ons deel van het land worden gebracht. De veroordeelden zijn vechters. Zij zitten in kerkers aan de andere kant van het paleis gevangen volgens de informatie. We moeten hen zo snel mogelijk eruit zien te krijgen en vervolgens met zijn twintigen terug zien te komen naar ons deel. Veilig en wel. Iedereen weet dat het een plan is dat gedoemd is om te mislukken. Maar we moeten het proberen. Anders kunnen we hen niks maken vanwege alle gegijzelden.

'Het is open,' fluistert Lindsey dan plotseling. Ik kijk naar het kleine poortje dat nu op een kier staat. 'Het is aan jullie nu.' Ze kijkt Caden, Noah en mij een voor een aan en gebaart dan naar het poortje. We knikken naar haar en de anderen en sluipen dan richting het poortje. We zien de toortsen van de wachten op de muur, maar we weten ook dat het te donker is voor hen om ons te zien als we laag blijven. Met onze zwarte uitrusting gaan we op in de duisternis en komen ongezien aan bij het poortje. We glippen er doorheen en kijken dan meteen alert om ons heen. De tuinen zijn verlaten. Ik kijk in de richting van het paleis. In verscheidende ruimtes brandt nog licht.

'Psst,' sist een vrouwenstem dan plotseling. We draaien ons alle drie meteen om in de richting van het geluid. 'Volg mij.' Ze houdt een doek in haar hand waar het wapen van Equador op is geborduurd. De leeuw met de roos in zijn bek.

'Ze hoort bij ons,' constateert Noah. Ik knik, maar het is toch niet te zien in het donker. We lopen achter de vrouw aan. Ze leidt ons door de tuinen heen en loopt dan via een deur de keuken van het kasteel binnen. Daar is gelukkig niemand. Via een andere deur lopen we de keuken weer uit en dan wordt het oppassen. De vrouw heeft een vergelijkbare zwarte cape om en begint dan door de gangen van het paleis te lopen.

'Houdt jullie hoofd gebogen,' sist ze. We doen wat ze heeft gevraagd en volgen haar. Door de gangen hangen overal toortsen die de gangen verlichten. En het paleis is schitterend. Grote schilderijen hangen aan de muren, en de vloer lijkt wel van porselein. We gaan een hoek om en dan stopt de vrouw plotseling.

'Niets zeggen,' fluistert ze. 'En blijf omlaag kijken.'

'Madame, wat doet u hier nog zo laat?' hoor ik plotseling een mannelijke stem zeggen. Ik grijp mijn boog die onder mijn cape verstopt zit wat beter beet.

'En jullie, wat doen jullie hier zo laat nog?'

'De keuken meneer. We waren nog tot laat bezig met het voorbereiden van het eten van morgen.'

'Laat jullie gezichten eens zien.' Ik neem aan dat hij het tegen ons heeft, maar we doen alle drie nog steeds niets. Dan voel ik hoe iemand plotseling de kap van mijn hoofd rukt en over mijn schouders gooit. Ik kijk op en kijk recht in het gezicht van de wacht. Hij kijkt me nieuwsgierig en enigszins bewonderend aan. Maar dat is niet waar ik me zorgen om maak. Ik maak me meer zorgen van het schilderij dat aan de muur hangt. Het is een schilderij van een vrouw die sprekend op mij lijkt. Haar groene ogen springen naar voren. Ik neem aan dat het mijn moeder is. Als die wacht nu maar niet naar het schilderij kijkt. Als hij me nu maar niet herkent. En wonder boven wonder doet hij dat niet. Hij loopt door naar Caden en Noah en trekt ook hun kappen eraf.

'Mmm,' zegt de wacht. 'Ik heb jullie hier nog nooit eerder gezien.'

'We werken hier ook pas een week, sir,' zegt Caden. De wacht kijkt hem even indringend aan en kijkt dan weer naar mij.

'Goed dan.' Dan kijkt hij weer naar mij en buigt zich dan naar voren.

'Ik weet wie je bent,' sist hij in mijn oor, maar het klinkt niet onaardig. Ik verstijf en kijk hem met grote ogen aan.

'Tot ziens,' zegt hij dan en tot mijn verbazing maakt hij dan een buiging voor me. 'Prinses.' Dan loopt hij door en kijkt niet meer om. Ik sta nog steeds als versteent. Caden komt voor me staan.

'Hij herkende haar,' fluistert hij tegen Noah en de vrouw. Beiden knikken.

'We kunnen alleen maar hopen dat hij bij de goeden hoort. Kom mee we moeten opschieten,' zegt de vrouw. Caden kijkt me heel even onderzoekend aan.

'Gaat het?' Ik knik. En dan vervolgen we onze weg weer. Uiteindelijk komen we zonder verder oponthoud bij een trap aan die naar beneden gaat. Een koude luchtstroom komt uit het trapgat tevoorschijn.

'Hier zijn de kerkers. De prins zit aan de rechterkant, helemaal achteraan en de veroordeelden in cellen vooraan, maar ook aan de rechterkant. Vanaf hier moeten jullie het alleen doen.' Ik kijk de vrouw dankbaar aan.

'Dank u voor uw hulp.'

'Graag gedaan. Het is allemaal voor het juiste doel, niet?' We knikken. Dan geeft de vrouw een bosje sleutels aan Noah. 'Hier.' Noah kijkt er verbaasd naar.

'Zijn dat...?' De vrouw kijkt de blonde jongen even aan en knikt dan.

'De sleutels van de cellen.' Dan gebaart de vrouw naar het trapgat. 'Ga nu. Ik hoop dat jullie het halen.' Ik kijk haar nog een keer aan, en dan daal ik achter Caden en Noah de trap af. We wachten met omkijken bij de laatste trede. Dan kijkt Noah voorzichtig de hoek om en trekt zijn hoofd meteen weer terug. 'Twee wachters. Allebei met hun rug naar ons toe.' Dan kijkt hij even naar mij. 'Belle?' Caden laat me voor gaan en ik leg een pijl op mijn boog. Dan kijk ik naar Noah.

'Ik schiet ze neer, jullie slaan ze bewusteloos?' Beide jongens knikken. Het is een stuk donkerder in de kerkers dan boven in het paleis, en ik sta te trillen van de kou. Ik richt op de arm van een van de wachten en schiet. Raak. Meteen rent Noah op de man af die een schreeuw van pijn uit. Ik leg een nieuwe pijl op mijn boog, en schiet de andere man in zijn been. Ook deze valt onderuit en Caden slaat deze man bewusteloos. Ze binden de wachten met wat touw dat ze meegenomen hadden, vast, en dan gaan we op zoek naar de veroordeelden en mijn broer. We lopen de rechterkant op en kijken in de verbaasde gezichten van de veroordeelden.

'Noah!' roept een jongen plotseling. Ik herken Vince, een vriend van Noah en Zane. Hij kijkt ons hoopvol aan. 'Komen jullie ons bevrijden?' Noah knikt en haalt de sleutelbos tevoorschijn en steekt een van de sleutels in het slot. Het is niet de juiste en hij probeert de volgende. Ik kijk om me heen en zie dat alle veroordeelden naar de tralies voor hun cellen zijn gelopen en ons hoopvol aankijken.

'Zijn er nog meer, Vince?' vraagt Caden dan en hij wijst naar de vastgebonden wachten.

'Niet hier, maar volgens mij wel aan de linkerkant van de kerkers.'

'Dan moeten we zachtjes zijn,' mompel ik. Dan klinkt er een klikje en Vinces deur zwaait open. Noah gaat direct door naar de volgende.

'Ik ga mijn broer zoeken,' zeg ik tegen Caden.

'Ik ga met je mee. Vince, wil jij hier op wacht staan?' Vince knikt en kijkt mij dan even aan.

'Wie is je broer, Belle?'

'Sander,' mompel ik.

'Sander?'

'Laat maar.' Ik loop verder de kerkers in.

'Het zijn Caden en Belle!' hoor ik veroordeelden roepen. Ik leg een vinger op mijn lippen.

'Zachtjes, we komen jullie bevrijden, maar we moeten stil blijven.' De veroordeelden knikken. Ze zien er allemaal verschrikkelijk mager uit. Hun kleding is gescheurd en hun gezichten zijn vuil. Ik houdt de punt van mijn pijl naar de grond gericht, maar sta klaar om hem weg te schieten bij het minste of geringste gevaar. Dan komt het einde van de rij cellen in zicht, maar nog steeds heb ik mijn broer niet gezien.

'Sander?' fluister ik zachtjes. Ik krijg geen reactie. 'Sander!' roep ik nog een keer maar dit keer iets harder. En dan beweegt er iets in de linkerrij cellen. Er loopt een jongen naar voren met donkerbruin haar. Zijn gezicht is ingevallen en zijn jukbeenderen steken uit. Zijn kleding hangt in vodden langs zijn lijf, maar zijn bruine ogen beginnen te schitteren zodra hij mij ziet.

'Belle? Ben jij dat?' Ik ren naar de tralies toe en grijp zijn hand beet door de tralies heen. Ik zie tranen in zijn ogen verschijnen. 'Maar, maar... maar hoe? Hij zei dat je dood was.' Ik geef een kneepje in zijn hand en voel hoe Caden achter me komt staan.

'Ik ben nog springlevend, en we komen je halen, Sander.' Nu stromen er echt tranen over zijn wangen heen. Op dat moment komt Noah aanlopen en hij begint in het slot te peuteren met de sleutels.

'Ze zijn allemaal vrij en wachten aan het begin,' zegt hij dan. Ik hoor de klik en de deur van de cel vliegt open. Sander loopt eruit en ik vlieg hem in zijn armen.

'Het is goed je weer te zien, zusje,' fluistert hij. Ik glimlach en trek hem dan mee.

'Het is ook goed om jou weer te zien, maar we moeten nu maken dat we wegkomen.' Sander knikt. Maar dan worden we plotseling tegengehouden door een toonloze stem.

'Ohh, wat schattig toch. De broer en het zusje zijn weer verenigd.' Alle vier draaien we ons om en kijken recht in het gezicht van Ferdinand. Caden komt meteen naast me staan en legt beschermend een arm om me heen. Ik werp een blik over mijn schouder en zie dat Vince aan komt lopen. Hij schrikt als hij Ferdinand ziet.

'Vince, rennen. Vlucht via het kleine poortje met de anderen!' schreeuw ik. 'Zane is daar ook!' Ik kan alleen maar hopen dat hij de weg weet en dat ze eerder buiten zijn dan de koning en zijn mannen. Ferdinand schreeuwt wat naar de wachten die achter hem staan.

'Achter hen aan!' Een deel van hen schiet langs ons heen om Vince en de andere veroordeelden te pakken te krijgen. De rest van ons blijft staan waar we staan. We kunnen geen kant op. Ze zijn plotseling voor en achter ons verschenen. De koning loopt naar ons toe en ik richt mijn pijl op hem.

'Geen stap verder!' beveel ik. Ferdinand doet wat ik vraag en stopt. Dan verschijnt er een geniepig glimlachje op zijn gezicht.

'Ik heb geen idee hoe het kan dat je nog leeft, maar je ontsnapt me geen tweede keer,' zegt hij dan. Ik trek de pees van mijn boog naar achter.

'Je weet dat als je schiet, er geen enkele manier is waarop je hier weer levend uitkomt, hé,' zegt hij dan. Ik trek mijn pees nog wat verder naar achter. Maar Caden legt geruststellend een hand op mijn arm.

'Niet doen, Belle. Wacht.' Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en laat mijn pijl dan naar de grond zakken.

'Je hebt mijn ouders vermoord,' zeg ik dan toonloos.

'Dus je hebt eindelijk uitgevonden wie je bent,' antwoordt Ferdinand.

'Ik haat je,' bijt ik hem toe.

'Tuh, tuh. Zo'n grote mond voor zo'n klein meisje.' Mijn pijl gaat weer omhoog. Dan stapt Sander naar voren.

'Ik blijf hier, dan laat u hen gaan.' Ik stap meteen naar hem toe.

'Nee, Sander. Niet doen,' zeg ik. Ferdinand kijkt ons allebei even aan.

'Ik vind dit gesprek veelte leuk. En bovendien kunnen jullie toch niet ontsnappen. Dus nee,' zegt Ferdinand dan. Noah bekijkt het hele gebeuren met argwanende ogen, en ik zie dat hij opzoek is naar een uitweg. Er staan vijf mannen achter ons, en vier voor ons, inclusief de koning. Maar we moeten naar achteren. Dat is de enige weg die wij kennen. Ik kijk Noah even aan en verplaats mijn ogen dan naar de mannen achter me.

'Caden,' zeg ik dan. Caden werpt een blik op mij, en hij weet wat ik wil. Direct draaien ze zich om naar achteren en gaan de mannen te lijf. Ik trek Sander achter me, en duw hem een mes in zijn handen. Dan kijk ik naar Ferdinand.

'Bedankt voor het gesprek, maar het wordt nu weer tijd om te gaan,' dan draai ik me ook om, en schiet een van de vijf mannen neer en dan heb ik vrij spel. Ik duw Sander voor me uit, en draai me dan al lopend neer en schiet een van de andere mannen neer. Noah en Caden komen naar me toe rennen, en de overige mannen ook.

'Lopen, Bell!' schreeuwt Noah. Ik doe wat hij vraagt en sprint ervandoor. Achter Sander aan. Ik houdt pas stil bij het trapgat, en kijk dan om. En tot mijn grote schrik rennen Noah en Caden niet meer achter me aan, maar zijn ze in gevecht met wat mannen. Dan vangt Caden mijn blik op. Ik kijk naar Sander.

'Ga, Sander! Er staan mensen buiten de poort op ons te wachten!' beveel ik.

'En jij dan?'

'Ga!' zeg ik nog een keer. En dan doet hij wat ik heb gevraagd en rent ervandoor. Ik ren terug naar Caden en Noah. Cadens ogen worden groot als hij mij ziet en hij kijkt me wild aan.

'Belle! Wat doe je nog hier. Ga!' Maar ik schud mijn hoofd en schiet een pijl af.

'Niet zonder jullie!' Caden kijkt me hopeloos aan, maar richt zijn aandacht dan weer op de man met wie hij aan het vechten is. Ferdinand staat op een afstandje naar het hele gebeuren te kijken. Ik schiet nog een pijl af, en de man met wie Caden in gevecht was zakt op de grond in elkaar.

'Dankje,' zegt Caden en hij rent naar me toe. Maar dan worden zijn ogen plotseling groot.

'Belle! Kijk uit!' roept hij wanhopig. Ik draai me om, maar ik ben te laat. Ik voel hoe een zwaard mijn arm raakt, en ik slaak een schreeuw van pijn en mijn boog klettert op de grond. Ik zie het stof van van mijn kleding rood kleuren, en mijn benen willen het begeven van de plotselinge pijn. Caden gooit een dolk naar mijn aanvaller, en vangt mij dan op.

'Belle,' zegt hij bezorgd. 'Je had moeten gaan toen het nog kon. Kan je staan?' Ik knik en probeer wankel op mijn eigen benen te staan. Ik druk een hand op de wond.

'Caden, achter je!' roept Noah dan. Hij is nog steeds in gevecht met twee mannen. Achter Caden komt een andere man af, maar Caden draait zich om en ontwapend de man vliegensvlug en slaat hem op zijn hoofd met de vlakke kant van zijn zwaard. De man zakt geluidloos in elkaar. Ik haat dit. Ik wil hier weg. Ik wil niet dat er mensen zomaar gedood worden of pijn hebben vanwege ons. Maar dan dringt de pijn in mijn arm plotseling weer tot me door Caden pakt mijn gezicht in zijn handen beet en kijkt me indringend aan.

'Je moet gaan, Belle! Nu!' Ik schud mijn hoofd, maar het komt niet heel overtuigend over.

'En jij en Noah dan?'

'We overleven het wel. En anders kom jij ons redden, beloofd?' Ik knik. Caden geeft me een vlugge kus op mijn wang en duwt me dan in de richting van de trap. 'Ga!' beveelt hij. Ik kijk nog een keer om, en begin dan half struikelend te rennen. Ik pik met mijn goede hand mijn boog van de grond op, en dan ben ik bij het trapgat. Ik kijk nog een keer om en zie Noah en Caden allebei druk in gevecht.

'Ik kom terug,' fluister ik en dan ren ik de trap op. Ik ga dezelfde weg terug. Een keer kom ik een wacht tegen, maar dan trek ik mijn kap weer over mijn hoofd heen. Hij is te druk bezig en ziet me aan voor een bediende en laat me zonder een woord door lopen. Via de keukens kom ik in de tuinen, en verder is het makkelijk. Het kleine poortje is nog open, en ik begin in de richting van het poortje te rennen. Meerdere wachten zie ik achter me verschijnen, en dan bevind ik me plotseling midden in een grote groep mensen uit Vrijheid die zich allemaal fel tegen de wachten keren. Ik ga met de groep mee, totdat ik door het poortje ben.

'Belle!' roept iemand. Ik kijk voor me en zie Sander en Vince daar staan met de andere veroordeelden en Luka. Luka en Sander kijken me met grote ogen aan.

'Waar zijn de anderen?' zegt hij angstig als ik bij hen ben. Ik schud mijn hoofd. En in plaats van dat ik naar mijn broer ga, ga ik naar Luka toe, en dan struikel ik en kom op de grond terecht. Iemand roept mijn naam en ik probeer met de hulp van Vince weer overeind te komen. Zodra ik weer sta, val ik Luka in de armen, en zak dan weer in elkaar.

'Belle?' zegt hij bezorgd. 'Wat is er gebeurt? Waar zijn Caden en Noah?' Ik schud mijn hoofd. Niet in staat om iets uit te brengen. Dan stamel ik eindelijk iets:

'Ze zijn daar nog. Ferdinand heeft ze.'

En dan wordt alles zwart.



Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top