hoofdstuk 16; 'Een zoet afscheid'
Caden
De volgende dag waren we aan het werk in de boomgaard, toen er wat geks gebeurde. Ik zat bovenin een appelboom, en in de boom naast mij was James bezig. Belle was bezig met een meisje dat door haar enkel was gegaan en Dave en Esther waren verderop bezig. Kit kwam aangereden op een paard, en stopte onder de boom waar ik bezig was.
'Caden, James, verzamel de rest van jullie groep en kom zo snel mogelijk naar het plein,' zei hij.
'Waarom?' vroeg James.
'Dat mag ik niet zeggen. Je hoort het zo,' antwoordde Kit, en toen gaf hij zijn paard de sporen en reed er weer vandoor.
'Oké, dat was vreemd,' zei ik. James knikte en keek Kit na.
'Wat kwam Kit doen?' vroeg Belle die aan kwam gelopen.
'Ik weet het niet. Hij zei alleen dat we zo snel mogelijk naar het plein moesten komen en dat we daar meer zouden horen,' antwoordde ik. Belle keek een beetje vreemd op bij deze woorden, en haalde toen haar schouders op.
'Nou ja, het zal wel. Esther! Dave!' riep ze. James en ik klommen ondertussen uit onze bomen.
'Wat is er?' vroeg Esther toen ze ons bereikt hadden. Ik herhaalde wat Kit had gezegd.
'Laten we gaan dan,' zei Esther nieuwsgierig. We knikten. Twintig minuten later stonden we op het plein. En we waren niet de enigen. Ik zag Noah, Caspian, Luka en zelfs Julia. Er waren nog veel meer jongens en meisjes. Het viel me op dat ze allemaal van onze leeftijd of net iets ouder waren. Voor het huis van Lucius, stonden Lucius en een man die ik nog niet eerder had gezien. Hij zag er een beetje smerig uit. Er zaten bruine vegen op zijn gezicht, en zijn kleren waren groezelig en op sommige plekken zelfs gescheurd. Lucius liep zenuwachtig heen en weer en liet zijn ogen af en toe over ons heen glijden. Ik liep naar Luka toe.
'Weet jij wat er aan de hand is?' Luka schudde zijn hoofd.
'Ik weet net zoveel als jullie. Ik was ook op het veld aan het werk toen Kit kwam.'
'Vreemd,' zei Belle die naast me kwam staan. Ik richtte mijn blik op haar.
'Het zal vast niets ernstigs zijn,' zei ik.
'Daar zou ik maar niet zo zeker van zijn,' mompelde ze. Ik liet mijn hand in die van haar glijden en kneep er zachtjes in.
'Het komt vast goed,' zei ik. Ik zag Caspians blik even naar onze handen glijden, en toen keek hij me enigszins kwaad aan. Ik wierp hem een boze blik toe, maar zei verder niets. Ik wist dat Belle niet zou willen dat we ruzie om haar zouden maken. Julia kwam naast ons staan.
'Grr,' brieste ze. 'Ik wordt soms zo gek van madame Marestijn,' ging ze verder. Belle rolde met haar ogen en keek haar toen aan.
'Wat heb je nou weer gedaan?'
'Niets! Dat is het hem nou juist. Ik heb niets gedaan. Die vrouw mag me gewoon niet. Wat ik ook doe,' antwoordde Julia fel. Belle zuchtte en legde een hand op de schouder van het meisje.
'Het gaat binnenkort vast beter.' Julia schudde haar hoofd.
'Ik kan het me niet voorstellen.' Toen liep ze naar Naoh. Waarschijnlijk zodat ze daar ook haar verhaal kon doen. Ik wierp Noah een medelijdende blik toe, en deze zocht met zijn ogen naar een uitweg toen hij Julia op zich af zag komen. Maar er was geen ontkomen meer aan en lachend keek ik toe hoe Julia haar verhaal met wilde gebaren vertelde. Toen begon Lucius plotseling met praten.
'Beste tieners. Jullie vragen je vast af waarom jullie hierheen moesten komen.' Er klonk een instemmend gemompel. 'Ik heb jullie hierheen laten komen, omdat ik jullie hulp nodig heb.' Sommigen naast ons slaakten verbaasde kreetjes. 'Velen van jullie zijn niet op de hoogte van de recente ontwikkelingen in Equador,' begon Lucius. 'Veel wist ik ook niet, tot nu.' Hij wees naar de man die naast hem stond. 'We hebben al jaren verkenners in en rondom Equador. En een van hen is teruggekeerd met zowel slecht, als goed nieuws. Het is namelijk zo, dat er een opstand tegen de koning is uitgebroken in Equador. We wisten dat het eraan zat te komen, maar we hadden niet verwacht dat het zo snel zou gebeuren. En nu gaan wij er heen. Tenminste, met een aantal. En daarvoor hebben we jullie nodig. We moeten de opstandelingen helpen. Anders is Equador verloren, en het zou voor Vrijheid goed zijn als we een bondgenoot hebben. Maar ik wil jullie waarschuwen. Het kan gevaarlijk worden. Dus mijn vraag aan jullie is: 'Wie van jullie willen mee naar Equador om daar mee te vechten tegen het de koning?'' Zodra Lucius uitgesproken was, brak er een groot rumoer los.
'Alweer een opstand?' vroeg Noah.
'Waarschijnlijk is deze beter georganiseerd dan de vorige,' zei Belle.
'We gaan toch zeker wel?' antwoordde Noah daarop.
'Natuurlijk!' mengde Caspian zich ook in het gesprek. 'Caden en ik moeten onze vaders helpen.' Ik knikte.
'Dus we gaan allemaal?' vroeg Belle. Ik keek haar even aan en keek toen peinzend naar Lucius. Luka stond ook naast ons. Hij mompelde wat en liep toen naar zijn vader. Hij gebaarde druk om zich heen en zijn vader luisterde naar wat hij te zeggen had. Lucius knikte, en keek toen weer naar de menigte.
'Het spijt me, de plannen zijn iets veranderd. Omdat het zo gevaarlijk kan worden, hebben we besloten dat alle jongens en mannen in de leeftijd van 16 tot 40 jaar zich als vrijwilliger kunnen melden. Alle vrouwen en alle jongens en mannen die niet binnen deze leeftijdscategorie vallen, zullen deze kans niet krijgen. Ik zal nou de rest van het volk bijeen roepen.' Meteen barstte het rumoer weer los.
'Nee,' zei Belle vol afschuw. 'Waar slaat dat op? Waarom zouden wij niet mee mogen, en een of ander kind dat nog nooit een wapen beet heeft gehad wel?' zei ze verontwaardigd. En ze liep meteen op Luka en Lucius af.
'Belle!' Wacht!' riep ik en ik liep haar achterna. Belle ging voor Lucius en Luka staan, en begon een verwoede discussie. Maar het hielp niets. Lucius hield voet bij stuk, en Luka keek haar alleen maar peinzend aan.
'Weet je wat, laat ook maar!' riep Belle toen, en toen draaide ze zich om en rende weg richting de boomgaarden. Ik wilde haar achterna gaan, maar ik werd tegengehouden door Noah.
'Laat haar maar even, oké? Wij moeten bespreken wat we gaan doen,' zei hij. Ik knikte.
'Niet dat dat heel moeilijk is, want het lijkt me vrij logisch dat we gaan,' mengde Caspian zich in het gesprek. Ik dacht aan gisteren. Aan mijn belofte. Zoiets had Belle bedoelt. Maar ze moest het begrijpen. Ze moest begrijpen dat ik mijn vader moest helpen. En dus knikte ik.
'Je hebt gelijk, we moeten wel gaan.' Dave en James kwamen op ons afgelopen.
'Dave en ik gaan,' begon James. 'Jullie?'
'Allemaal,' antwoordde Caspian.
'Laten we ons gaan inschrijven dan,' zei James. En dat deden we. We liepen naar Luka toe, en schreven onze namen daar op. Het plein stroomde ondertussen vol met allemaal mensen die er net nog niet geweest waren, en Lucius maakte aanstalten om hetzelfde praatje opnieuw te gaan houden.
'Weten jullie het zeker?' vroeg Luka. Iedereen knikte overtuigend. En ik deed hetzelfde. Het was het juiste om te doen.
'En Belle en Julia dan?' vroeg hij toen.
'Ga jij mee?' antwoordde ik. Luka schudde zijn hoofd.
'Mijn vader gaat mee. Ik moet het hier overnemen als het fout gaat.'
'Nou, dan moet jij op ze letten.' Luka keek me enigszins verbaasd aan, maar knikte toen.
'Dat zal ik doen.' Op dat moment kwam Esther aangerend. Recht op James af.
'Nee, James. Zeg dat het niet waar is. Je gaat niet toch?' riep ze. James pakte voorzichtig haar armen vast.
'Jawel, Essie, ik moet gaan.'
'Maar waarom?' zei ze half huilend. 'Waarom zou je je leven wagen voor vreemden?' James keek haar liefdevol en met een zachte blik aan.
'Daarom, Essie. Het voelt als mijn en onze plicht,' antwoordde James. Esther keek hem haast wanhopig aan. James trok haar zachtjes naar hem toe, en streek over haar lange blonde haren. 'Ik moet gaan.' Toen draaide ik me om, en keek naar Noah.
'Belle?' vroeg deze. Ik knikte.
'We moeten haar gaan zoeken.'
*****
Een uur later hadden Noah en ik haar gevonden. Ze was in een hoge boom geklommen aan de rand van de boomgaard, en keek uit over het landschap.
'Belle?' riep ik zachtjes. Ze keek niet om. 'Belle, alsjeblieft.' Nog steeds keek ze niet om. Ik keek Noah haast wanhopig aan.
'Belle, kom alsjeblieft naar beneden,' zei deze. 'Wij zijn het en we moeten praten.' Toen keek ze eindelijk naar beneden. Ze zei nog steeds niets, maar ze begon naar beneden te klimmen. Uiteindelijk stond ze voor onze neuzen, en keek ons een voor een aan. Toen bleven haar ogen op mij rusten.
'Jullie gaan, hé,' zei ze. Het was geen vraag. Het was meer iets dat vaststond, en dat ze alleen even wilde bevestigen. Ik knikte zachtjes.
'En wat als er iets met jullie gebeurt? Wat als jullie niet levend terugkomen?' zei ze toen fel. Noah deed een stap naar voren.
'Het komt goed, Belle. We zijn wel wat gewend. Ik beloof het je.' Met een ruk keek ze op.
'Je belooft het me?' zei ze schil. 'Snap je het dan niet? Dat kan je me niet beloven. Er zou van alles kunnen gebeuren. En het ergste is, dat ik er niet bij ben. Dat ik niet weet of jullie nog leven of niet!' Ze ging steeds harder praten.
'Belle, alsjeblieft.'
'Niks Belle. Je had het me beloofd, Caden. Je had het me beloofd.' Ik zag Noah verbaasd kijken bij haar woorden, maar noch Belle, noch ik maakte aanstalten om het aan hem uit te leggen.
'Je had het me beloofd,' fluisterde ze nogmaals zachtjes. Ik deed een stap naar voren.
'Ik weet het, Belle. Maar...' Ze onderbrak me.
'Niks gemaar. Maar ik begrijp het. Ik begrijp dat dit je meer waard is dan een stomme belofte aan mij. Ik begrijp het,' zei ze. En toen maakte ze aanstalten om weg te lopen.
'Belle, wacht!' riep ik. Ze draaide zich op haar hielen om, en keek me met een ijzige blik aan.
'Wat. Wat wilde je zeggen, Caden.' Ik schudde mijn hoofd. 'Niets. Laat maar.' Ze wierp me nog een nietszeggende blik toe, en liep toen echt weg. Noah staarde haar verbluft na.
'Waar had ze het over?' Ik schudde mijn hoofd.
'Iets tussen haar en mij,' antwoordde ik.
*****
En zo gebeurde het. De volgende dag vertrokken we meteen. Bijna alle mannen in de leeftijd van 16 tot 40 jaar gingen mee. We waren met een groep van bijna 500. Die nacht had ik wakker gelegen. Ik was blijven woelen en draaien, maar kon de slaap niet vatten. Twee meter van mij vandaan lag nog iemand die de slaap niet kon vatten. Een meisje dat met haar grote, heldere, groene ogen naar het dak staarde, en de tranen die uit haar ogen stroomden, probeerde te verdringen. Ik wilde dat ik het haar uit kon leggen. Dat ik haar uit kon leggen waarom ik moest gaan. Dat het mijn plicht was aan mijn vader en mijn volk om hen te helpen. Maar ik kon het niet. Het was meer dan een belofte geweest. Voor haar was het hoop geweest. Voor haar was deze belofte een anker geweest. Een anker dat ervoor zorgde dat de boot waarop ze zat bleef drijven, maar nu het anker weg was, verdween de boot in de verte. Vastberaden om niet te zinken, maar niet in staat om op een plek te blijven drijven. En ik begreep haar. Ik begreep waarom ze niets meer tegen ons zei. Ik begreep waarom ze bleef zwijgen. En toen ze s' ochtends vroeg opstond en naar beneden liep, besloot ik haar niet achterna te gaan, maar haar een brief te schrijven. Misschien dat ze het dan zou begrijpen. En dat deed ik. Ik legde de brief op haar hoofdkussen, pakte alle spullen die ik nodig zou hebben, en daalde toen de ladder af naar beneden. Julia, Noah en Caspian waren al beneden. De tafel was zorgvuldig gedekt. Op zo'n manier dat alleen Belle het kon doen. Maar zijzelf was nergens te bekennen.
'Heb je geprobeerd met haar te praten?' vroeg Noah aan Caspian.
'Er valt niet met haar te praten als ze zo is,' antwoordde deze.
'En jij? Heb jij met haar gepraat?' vroeg Noah toen aan mij. Ik schudde ontkennend mijn hoofd.
'Waar maken jullie je toch zo druk om,' zei Julia toen. 'Ik stel me toch ook niet zo aan.' Drie paar ogen keken haar aan.
'Weet je, Julia. Jij kent haar niet. Noch haar verleden,' zei Caspian toen. Julia keek hem even aan, en keek toen naar mij. Ze haalde haar schouders op.
'Ik houd mijn mond alweer.' Een halfuur later stonden we op het plein. Alle mannen hadden zich daar verzameld. Vrouwen en kinderen namen afscheid van hun mannen en vaders. Sommigen huilden, anderen schreeuwden, en weer anderen bleven ontzettend kalm. Ik zag Esther die afscheid nam van James. Julia stond naast Noah en mij, en Caspian nam afscheid van het meisje met de witte haren. Toen kwam Lucius naar ons toe, gevolgd door een man die twee paarden beet had.
'Hier,' zei hij. 'Jullie horen bij de ruiterafdeling.' Noah en ik namen de paarden aan. Toen wendde Lucius zich tot de rest van het volk. Ik keek om me heen of ik Belle ergens zag, maar ze was nog steeds nergens te bekennen.
'Beste mensen. We zullen zo vertrekken richting Equador om daar de opstandelingen te gaan helpen. En veel van jullie mannen, zonen of vaders zullen meegaan. En ik kan niet beloven dat we allemaal veilig terug zullen komen. Wat ik u wel kan beloven, is dat we zullen vechten voor het juiste. We zullen het onrecht dat ons al die tijd geleden is aangedaan, wreken. En we zullen ons best doen.' De menigte begon te schreeuwen en te juichen.
'Voor Vrijheid!' riep Lucius.
'Voor Vrijheid!' herhaalde iedereen. Toen gebaarde Lucius de mensen te voet om te vertrekken. Laatste woorden werden tegen hun geliefden gezegd, en toen vertrokken we. Wij volgden de mensen te voet op de voet. Ik keek om me heen naar de steeds kleiner wordende menigte. Nog steeds geen Belle te vinden.
'Ze komt niet meer,' zei Noah die zag naar wie ik aan het zoeken was. 'Laat het gaan, Caden. Focus je op de tocht die voor ons ligt.' Ik keek nog een keer om me heen, en knikte toen.
'Je hebt gelijk.' Luka kwam op ons aflopen.
'Hou jullie taai, hé,' zei hij. Noah en ik knikten lachend.
'Je zorgt voor haar, toch?' zei ik. Luka knikte.
'Dat zal ik doen. Ga nu.' Ik keek Noah aan.
'Klaar?' vroeg ik.
'Klaar,' zei deze. En daar gingen we. Door de straten van Vrijheid, door de velden heen, en uiteindelijk door de boomgaard. We waren bijna van het land van Vrijheid af, toen er iemand mijn naam riep.
'Caden!' het klonk haast wanhopig. Ik draaide me meteen om, en achter me zag ik Belle staan. Ze was gekleed in een rood rokje en een wit truitje. Haar haren hingen in vlechten op haar rug.
'Ga maar alvast, ik kom zo,' zei ik tegen Noah. Deze knikte, en reed achter de anderen aan. Ik steeg af, en liep op haar af. Ze begon te rennen en vloog in mijn armen. Daar begon ze te snikken.
'Het spijt me. Dit is zo egoïstisch van me. Natuurlijk moeten jullie gaan. Ik had hetzelfde gedaan. En ook al vind ik het stom dat ik niet mee mag, jullie moeten gaan,' zei ze. Ik liet mijn hoofd op haar hoofd rusten en speelde even met een van haar krullen.
'Niet doen. Verontschuldig je niet, want je hebt gelijk,' zei ik. Ik hief mijn hand op en veegde de tranen voorzichtig van haar wangen. Ze schudde haar hoofd, en probeerde zich sterk te houden.
'Het maakt niet uit wie er gelijk heeft,' zei ze. Toen keek ze me indringend aan.
'Kom veilig terug, oké?' fluisterde ze toen zachtjes. Ik knikte.
'En dat is een belofte.' Er brak een klein glimlachje op haar gezicht door. Heel voorzichtig boog ik naar haar toe, en drukte mijn lippen even op die van haar. Toen ik me terugtrok, was haar glimlach nog groter geworden.
'Ik moet gaan,' fluisterde ik. Ze knikte.
'Hou je taai,' zei ze. Ik schoot in de lach.
'Dat zei Luka ook al.'
'Extra reden om er naar te luisteren,' zei ze lachend. Eindelijk herkende ik de oude Belle weer. De Belle die altijd lachte en altijd optimistisch was.
'Wees gewoon voorzichtig,' zei ze. Toen deed ze iets wat ik niet had verwacht. Heel voorzichtig opende ze de sluiting van haar ketting. Toen opende ze mijn hand, en legde de ketting erin.
'Vergeet me niet,' fluisterde ze.
'Dat kan ik niet aannemen,' zei ik. Ik keek naar het fijne sneeuwkristal dat in mijn handen geeft.
'Ik vraag het je ook niet,' zei ze. Ze sloot mijn hand zachtjes over het kettinkje heen. 'En nu moet je echt gaan.' Ik knikte. Zachtjes kneep ik even in haar hand, en keek haar toen aan.
'Ik kom terug,' zei ik voor een laatste keer. Ze probeerde te glimlachen, maar ik zag dat er weer tranen in haar ogen opwelden.
'Let een beetje op Caspian en Noah,' zei ze bijtend op haar lip. Ik knikte.
'Dat zal ik doen.' Toen keek ik haar voor een laatste keer aan, en liep terug naar mijn paard. Ik steeg op, en keek achterom. Ze stond nog steeds waar ze stond. Dikke tranen drupten over haar wangen. Haar haar werd verlicht door de opkomende zon. Ik stak mijn hand naar haar uit, en zij deed hetzelfde. Het was alsof een onzichtbaar touw ons verbonden had. Ik zocht haar ogen, en knikte zachtjes. Ze staarde terug. Toen draaide ik me om en voelde aan haar kettinkje. Ik gaf mijn paard de sporen, en keek niet meer om. Het was niet anders, hield ik mezelf voor. Maar de woorden die ik had willen zeggen, lagen nog steeds op mijn tong.
'Ik houd van je.' Maar ik had het niet gekund.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top