Hoofdstuk 4 - 1863
Als ik plotseling iemand in mijn kamer zie staan, schrik ik zo erg dat mijn hart stilstaat en er bijna een gil ontsnapt. Ik kan hem maar net binnenhouden als ik de indringer herken: de jongen uit mijn dromen, de jongen die me heeft gered.
Hij staat met zijn rug naar me toe naar een kale plek op de muur te kijken. Hij is scherper en meer solide dan ooit. Ik heb hem nog nooit in mijn kamer gezien, normaal zie ik hem alleen in zijn eigen rare wereld. Behalve dan die keer dat hij me redde in het vuur.
Als ik die jongen nu zie, betekent het dat ik droom. Maar... Zo voelt het helemaal niet. Dit was een heel normale dag. Alles was logisch, alles klopte en ik herinner me ook alles nog. Ik pak mijn oorlel en druk mijn oorbel hard tegen mijn huid. En op het moment dat ik besef dat ik niet droom, draait de jongen zich om.
Hij is net zo verbluft om mij te zien als andersom. En het feit dat hij me kan zien, verbaast me nog meer dan het feit dat hij er is. Even staan we elkaar alleen maar aan te staren. Hij staat bij mijn bureau, ik zit op mijn bed.
Ik moet hem wegsturen. Als iemand erachter komt dat er een jongen in mijn kamer is...
Nee, als iemand erachter komt dat ik hallucineer...
De jongen zegt iets, maar ik kan de woorden niet horen. Ik zie alleen zijn mond bewegen, er komt geen geluid uit. 'Ik hoor je niet,' zeg ik. De jongen gebaart dat hij me niet kan verstaan. Maar ook als we niet met elkaar kunnen praten, betekent dat in elk geval dat de hallucinaties sterker worden. Ik zie hem immers overdag en we kunnen elkaar zien. Ik besluit dat dat een heel slecht teken is. Ik wil juist gebaren dat hij weg moet gaan en nooit meer terug moet komen, als me opeens iets anders opvalt.
Want de jongen is niet het enige wat anders is; de achtergrond ook. Op de plek waar hij staat, is mijn kamer anders, ouder, veel stoffiger. Enkele van mijn spullen missen, en wat er nog wel ligt, heeft veel van zijn kleur en glans verloren. Mijn gordijnen... En door het vuile raam zie ik zo'n metalen wagen zonder paarden, zoals ik in mijn dromen zag! Mijn spiegel is vuil, mijn bureau zo oud dat ik een nieuwe zou kopen.
Het is alsof er een grens door mijn kamer loopt. De helft is zoals het hoort, maar de andere helft, de helft waar die jongen staat, is veel ouder en bovendien verwaarloosd. Het maakt me doodsbang. Wat gebeurt er in vredesnaam met mijn kamer?! Met mij?!
Ik wil dat het weggaat, ik wil dat alles weer normaal is! En op het moment dat ik dat denk, kan ik mijn kamer weer zien zoals het hoort. Vaag, maar het is er. Ik zie de nieuwe gordijnen dwars door de oude heen, net als alle andere spullen. Het is alsof ik twee werelden tegelijk zie. Mijn wereld en de toekomst.
De toekomst?!
Is dat het? Zie ik een jongen uit de toekomst? Is dat hoe mijn kamer er over tientallen jaren uitziet? Dat moet wel, alles is ouder, dus het kan niet het verleden of de huidige tijd zijn. Ik word vervuld met zowel opwinding als angst. Dat ik de toekomst zie is nog veel interessanter, maar ook ontzettend eng. Is het duivels of wil God dat ik dit zie? Of ben ik alleen maar compleet gestoord en is mijn fantasie nog vreemder dan ik had gedacht?
Plotseling krijg ik een idee. Ik weet hoe ik erachter kan komen of ik hallucineer of dat ik echt de gave heb gekregen om de toekomst te zien. Ik haal een vel papier van mijn nachtkastje. Mijn potlood ligt ernaast. Ik schrijf:
4 Mei, 1863.
Fairview, Pensylvania.
Beste vreemdeling,
Ik ben vereerd om de jongeman die mijn leven heeft gered te ontmoeten, ook al had ik gehoopt dat het op een andere locatie en onder andere omstandigheden was geweest. Ik ben u ontzettend veel dank verschuldigd. U hebt me de weg gewezen toen ik ingesloten was door vuur. Mijn naam is Luciana Gray. Mag ik vragen wie u bent? En waar u vandaan komt?
Met respectvolle groet,
Luciana Gray
Ik staar naar wat ik heb opgeschreven. De jongen maakte altijd slechts deel uit van mijn dromen, niet van mijn echte leven, niet van mijn echte wereld. Dat verandert met dit briefje, dat echt en tastbaar is. Het voelt als een hele stap. Alsof ik met dit papiertje toegeef aan mijn dromen en hallucinaties. Als dit een hallucinatie is, is dit het moment dat ik toegeef aan mijn krankzinnigheid.
Maar ik moet het weten. Daarna kan ik het altijd in het vuur gooien en doen alsof het nooit is gebeurd. Ik pak een houten kistje dat op mijn sieradenkistje lijkt, maar minder mooi is, rol mijn papiertje op, doe er een lintje omheen en leg het in het kistje.
Eén van de planken in mijn vloer zit al jaren los en ik heb het zo gelaten; ik vond het leuk om mijn eigen geheime opbergruimte te hebben, ook al heb ik het niet meer gebruikt sinds ik een kind was. Nu stop ik er het kistje in en leg de plank weer terug. Ik sta op, loop achteruit en kijk naar de jongen. Die knikt en loopt vervolgens naar de vloerplank. Waar hij gaat, zie ik zijn omgeving weer ouder worden. Het kost hem heel wat meer moeite om de vloerplank los te krijgen, hij ligt waarschijnlijk al jaren op dezelfde plaats.
Ik houd mijn adem in als ik hem het kistje zie pakken dat ik er een minuut geleden heb neergelegd. Alleen is het nu vuil en veel ouder. De jongen opent het en pakt voorzichtig het papiertje op. Het is nu geel en valt bijna uit elkaar. Ik kan mijn ogen niet geloven en laat mezelf op mijn bed zakken, omdat ik bang ben dat mijn benen me niet zullen houden. Of mijn hallucinatie is heel slim en gedetailleerd, of die jongen staat echt in de toekomst in mijn kamer. Ik probeer nog altijd een logische verklaring te vinden, maar weet er geen.
De jongen is klaar met lezen en legt het papiertje achter zich op het bureau. Hij kijkt om zich heen. Hij pakt een potlood van het bureau. Mijn potlood! Het is hetzelfde potlood dat nog steeds naast me op bed ligt, maar het lukt de jongen niet om er mee te schrijven, waarschijnlijk is het te oud. Hij zoekt even in de vreemde tas die hij bij zich heeft en vindt vervolgens een klein, dun papiertje. Hij pakt een blik uit de tas en maakt dat open. De jongen doopt de potlood in de blauwe verf, of misschien is het een grote pot inkt, en schrijft op het papiertje. Maar hoe kan hij het naar mij sturen? Als hij het in dat kistje legt, zal ik het niet kunnen lezen.
Dan loopt hij naar me toe en steekt het briefje uit. Ik wil het aanpakken, maar mijn vingers gaan er dwars doorheen. We hadden het allebei wel verwacht, maar toch beangstigt het me. Hij wordt nu wel heel letterlijk een geestverschijning. Of ik. Wat als ik een geestverschijning ben voor hem? Misschien denkt hij nu dat ik dood ben en nog altijd rondspook in zijn tijd. Misschien krijg ik daarom deze hallucinaties, als een voorbode van mijn geestenleven!
Nee, niet zo belachelijk doen! Ik ben springlevend en ga nog lang niet dood.
Toch was het niet vreemd geweest als de jongen dat had gedacht; ik ben immers degene die uit het verleden komt. Maar hij rent niet weg en lijkt absoluut niet bang voor me. In plaats daarvan keert hij me het briefje toe, zodat ik het kan lezen. Zijn handschrift is anders dan ik gewend ben, hij schrijft de letters niet eens aan elkaar. Hij had niet veel ruimte om te schrijven. Daarom neem ik het hem niet kwalijk dat hij de formaliteiten achterwege laat.
Ik droom al maandenlang over u en kwam er net achter dat u echt heeft bestaan. Ik ben Darren Adams en leef in 2014. Weet u waarom we elkaar zien?
Ik voel mijn hart hard bonken in mijn ribbenkast, mijn ademhaling versnelt. De angst is weg en vervangen door opwinding. 2014! Ik zie een jongen uit 2014! Ik zie al maandenlang hoe de wereld er in de toekomst uit gaat zien! En die jongen heeft nu eindelijk een naam: Darren Adams.
Maar hoe weet ik of het waar is? Darren heeft bewijs, hij heeft mijn boodschap. Maar ik kan zijn briefje niet eens aanraken. Ook al heb ik het gevoel dat dit echt is, het kan nog steeds een heel wonderlijke hallucinatie zijn.
Ik pak een nieuw papiertje van mijn nachtkastje, veel sneller nu, zonder aarzeling. Ik wil antwoorden, ik wil met hem communiceren. Ik schrijf deze keer geen brief, want ik beschouw dit als een gesprek.
Ik droom ook al maandenlang over u en uw wereld. Ik zou de reden graag willen weten, maar ook ik tast in het duister. Zou u misschien zo vriendelijk willen zijn mij enig bewijs te verschaffen over de waarheid van uw bestaan, indien dat mogelijk is? Hoewel ik steeds meer word overtuigd, vraag ik me nog steeds af of u echt bestaat of een droomverschijning bent. Maar geef mij geen details over mijn persoonlijke leven, ik wil niet weten met wie ik trouw, hoeveel kinderen ik krijg of wanneer ik sterf, alleen God weet het. Misschien zou u me kunnen vertellen wanneer de oorlog eindigt en wie wint?
Als Darren het heeft gelezen, pakt hij het kleine papiertje dat hij net gebruikte en denkt diep na. Misschien probeert hij zich het precieze jaartal te herinneren dat de oorlog eindigt. Ik hoop dat het heel, heel snel is. Ik kan niet wachten tot hij klaar is met schrijven en me het jaartal laat zien. Hij gebruikt nu de andere kant van het papiertje, dat al bedrukt is met letters, iets over de prijs van verf. Zijn blauwe handschrift gaat er dwars doorheen.
Ik denk dat het gevaarlijk is om te veel te vertellen. Ik wil de toekomst niet veranderen of het ruimte-tijd contuüm opblazen. Op 6 mei sterft generaal Thomas Jackson. Vertel dat alsjeblieft aan niemand.
6 mei, dat is al over twee dagen. Ik zal dus heel snel weten of de jongen echt bestaat. Dat is een enorme opluchting. Opeens ben ik blij dat Darren me niet heeft verteld wanneer de oorlog eindigt, want als dat nog een paar maanden duurt, zou ik lang moeten wachten tot ik de waarheid weet. Hij heeft de datum op mijn eerste papiertje gezien en de eerstvolgende gebeurtenis die daarna kwam opgeschreven.
Als generaal Thomas Jackson echt doodgaat, is dat bovendien goed nieuws. Hij vecht voor het Zuiden.
Darren draait zich opeens om. Ik denk dat hij iets bij de deur hoort, misschien wordt hij geroepen. Vlug maakt hij het blik met inkt dicht en stopt het samen met onze briefjes en mijn potlood in zijn tas. Hij kijkt nog een keer om, glimlacht naar me en steekt zijn hand op. Maar ik zie hem al vager worden. En op het moment dat hij de deurklink pakt, verdwijnt hij in het niets. Alsof hij er nooit is geweest.
Maar hij was er wel. En over een paar dagen weet ik het zeker. Die wetenschap vervult me met spanning en angst. Maar wat ik me vooral afvraag, is waarom ik een jongen uit de toekomst zie. Iemand die het verleden kent. Moet hij iets veranderen? Ik krijg een zwaar gevoel in mijn maag, een onheilspellend voorgevoel. Waarom ben ik degene die hem ziet?
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top