Hoofdstuk 3 - 2014
Ik doe mijn best om haar vast te leggen zoals ik haar zie. Deze keer niet op papier, maar op een groot canvas. Ik wil de slag in haar lichtbruine haren precies goed krijgen. En de uitdrukking op haar gezicht, de schittering in haar blauwe ogen. Ik wil dat ze echt lijkt. Misschien dat Nick dan weet uit welke film ze komt.
Ik ga zo erg op in mijn werk, dat ik hem pas hoor als hij mijn naam schreeuwt. Waarschijnlijk probeerde hij al langer mijn aandacht te trekken. 'Darren!' roept mijn twaalfjarige neefje, terwijl hij een hand voor mijn gezicht zwaait.
'Patrick!' zeg ik verrast.
Hij kijkt naar het schilderij. 'Wie is dat meisje?'
'Geen idee. Iemand die ik heb verzonnen.'
'Ik heb haar eerder gezien.' Hij laat zich op zijn buik vallen en schuift iets onder mijn bed vandaan. 'Hier is ze ook. En hier. En daar.' Hij heeft een paar schetsen, volledige tekeningen en twee kleine schilderijen gevonden. 'Waarom hebben ze allemaal dezelfde krabbel? Hier onderin?'
'Dat is mijn handtekening,' leg ik geduldig uit.
'Waarom geef je je tekeningen een handtekening?'
'Omdat alle kunstenaars dat doen. Dan kunnen mensen hun werk herkennen.'
'Word jij kunstenaar? Je wilt toch geschiedenis studeren? En ga jij deze schetsen ophangen en verkopen?'
Ik besluit alleen op de laatste vraag antwoord te geven. 'Nee, maar het is een gewoonte geworden.'
Ik ben dol op mijn neefje. Hij woont maar een kilometer verderop en stormt graag onverwacht binnen. Soms kletst hij me de oren van het hoofd en andere keren sleept hij me ergens mee naar toe. In het begin had ik weinig interesse in het toen nog kleine jochie. Maar hij was vastbesloten mij zijn grote broer te maken en zocht me telkens weer op. Op den duur was het de normaalste zaak van de wereld geworden. Hij had zijn zin gekregen.
'Tante Linda zei dat je me een lift ging geven,' zegt Patrick, terwijl hij de tekeningen op mijn bed legt. 'Naar het meer. En dat jij daarna naar de stad gaat om wat spullen te kopen.'
Natuurlijk was ik het weer helemaal vergeten toen ik begon te schilderen. Ik werp een blik op het canvas. De schildering is nog lang niet af. Maar misschien krijg ik meer ideeën als ik er even uitga. 'Dan trek ik even andere kleren aan, goed?'
'Nee, ga zo!' Patrick grijnst. 'Als je ook gaat zwemmen, hoeft tante Linda je kleren niet meer te wassen.'
'Wacht jij maar even beneden,' zeg ik, terwijl ik hem de deur uitwerk.
Wanneer ik beneden kom, zit Patrick aan de keukentafel en praat met mijn moeder. Zo te horen heeft ze gevraagd hoe het op school gaat. 'Patrick?' zeg ik. 'Ben je er klaar voor?'
Hij staat meteen naast me. 'Je vader heeft de auto mee,' zegt mijn moeder, 'maar je kunt de fiets nemen. Je vindt het toch niet erg om achterop de fiets te gaan, Patrick?'
Hij schudt zijn hoofd. Hij is klein voor zijn leeftijd en ziet er meer uit als tien dan als twaalf. Hij heeft grote, bruine ogen, warrig blond haar en een vierkante bril.
'En vergeet niet dat er aan de weg wordt gewerkt,' zegt mijn moeder als ik mijn jas pak. 'Je moet de weg langs de heuvel nemen. Alsjeblieft,' zegt ze, terwijl ze me het boodschappenbriefje geeft. Ze wil een paar blikken verf hebben voor onze kozijnen, maar ons dorp is zo klein dat er geen meubelwinkel is. Wel hebben we een Burger King en een benzinepomp van Shell. Fairview ligt aan de weg naar het Eriemeer, dus dagjesmensen rijden er vaak doorheen. Het dorp zelf telt zo'n tweeduizend inwoners, maar met het omliggende gebied meegerekend zijn het er tienduizend. Er gebeurt nooit iets. Toch ben ik blij met de plek waar we wonen, want ik houd van het bos. Wij wonen aan de rand van het dorp.
'Tot straks!' zeg ik, terwijl ik met Patrick voor me uit naar de deur loop. Ik haal de oude fiets die we nauwelijks gebruiken uit onze schuur. Het is een mooie dag, maar de takken van het bos blokkeren een groot deel van het zonlicht. Ik heb heel wat liever natuur voor mijn deur dan een drukke autoweg. Ik houd van de bosgeur, van het feit dat de omgeving er elk seizoen zo anders uitziet. En nog meer van de mogelijkheid om tussen de bomen te verdwijnen om even een moment voor mezelf te hebben. Een wandeling van een minuut kan alweer zorgen voor inspiratie. Zelfs een blik uit mijn slaapkamerraam. 'Wil je springen?' vraag ik, terwijl ik op het zadel ga zitten. Over bospaden fietsen is niet ideaal, maar wel te doen. We zullen over tien minuten bij het meer zijn. Patrick heeft dus alle tijd om zijn wilde verhalen te vertellen.
'Natuurlijk kan ik springen, maar dan moet je niet te snel gaan.'
Mijn neefje ratelt de rest van de weg aan één stuk door. Ik versta de helft niet, vanwege de wind en omdat hij achter me zit, maar ik neem niet de moeite om dat te zeggen. Eigenlijk ben ik blij dat hij me gedwongen heeft zijn grote broer te worden. Ik ben enig kind en had best broers of zussen willen hebben. Maar mijn ouders kunnen geen kinderen krijgen. Ik ben ook niet hun echte kind. Ze hebben me als baby gevonden langs de kant van de weg. Ik ben een vondeling. Serieus, een vondeling in de eenentwintigste eeuw. Dat geloof je toch niet? Het enige wat ik van mijn biologische ouders heb, is een dekentje en mijn naam die erop was geborduurd. Darren Mendez. Waarschijnlijk komen mijn ouders of grootouders van oorsprong uit Spanje. Mijn huidskleur doet daar ook aan denken, net als mijn zwarte haar en donkere ogen. Maar ik noem me toch liever Darren Adams, want zo heten de mensen die ik als mijn ouders beschouw.
Ik zet hem af bij het strand, waarna hij afscheid neemt en zijn vrienden opzoekt. Dan fiets ik naar de meubelzaak in Erie, waar ik verf kan kopen voor mijn moeder. Ik neem ook meteen nieuwe canvassen en verf voor mezelf mee. Ik fiets dezelfde weg terug, langs de heuvel.
Ik kan maar net op tijd remmen als iemand onverwacht het pad oversteekt, vlak voor me langs. Ik had haar bijna omver gereden, maar ze rent verder alsof ze me helemaal niet heeft gezien.
En op dat moment zie ik het. Ik kan mijn ogen niet geloven. Zij is het! In een smaragdgroene jurk en met een kapsel dat waarschijnlijk opgestoken is geweest, maar nu half is losgegaan. Ze rent de heuvel op.
'Hé!' roep ik. 'Wacht! Blijf staan!'
Natuurlijk hoort ze me niet. Ik lijk wel gek. Ik sta hier te schreeuwen tegen een hallucinatie. Nee, ik bén al gek, want ik hallucineer. Of is dit een droom? Dat moet wel, ik ben niet gestoord, maar ik droom. Ik probeer mezelf ervan te overtuigen dat ik in bed lig, maar weet diep van binnen dat het niet zo is. Voor de zekerheid knijp ik mezelf, maar ik word teleurgesteld.
Fijn, nu ben ik een gestoorde kunstenaar. Ik zie op klaarlichte dag meisjes uit de negentiende eeuw een heuvel oprennen.
Opeens merk ik dat ze vervaagt, en voor ik bedenk dat het misschien wel beter is om te doen alsof het nooit is gebeurd, heb ik mijn fiets al aan de kant gegooid en ren ik achter haar aan. Een slechte keuze blijkbaar, want hoe dichterbij ik kom, hoe scherper ze wordt.
En voor de tweede keer word ik met stomheid geslagen. Een landhuis. Er ligt daar een landhuis! En het is niet zomaar een landhuis; het is het landhuis uit mijn dromen. Het landhuis dat verschillende keren als achtergrond diende bij mijn tekeningen en schilderijen. Maar het ziet er niet helemaal uit zoals ik me herinner. Er is nu een parkeergarage, er staat een auto op de oprit en de kozijnen en deur hebben een andere kleur. Er is klimop en het gazon is minder goed onderhouden. Het huis oogt ouder. Als ik langer zou blijven kijken, zou ik waarschijnlijk nog veel meer verschillen zien, maar in plaats daarvan probeer ik iets te begrijpen van alle idiote dingen die er gebeuren. Is het landhuis ook een illusie?
Het meisje is inmiddels bij het hek gekomen, pakt een spijl vast en blijft staan. Ik haal haar in en sta vlak naast haar wanneer ze nog een keer achterom kijkt, naar de omgeving, het bos aan de voet van de heuvel. Haar wangen zijn rood van het rennen en haar ogen glanzen. Ze glimlacht en dan maakt ze een beweging alsof ze het hek open maakt. Maar het hek dat ik zie, beweegt niet, en dan loopt ze er dwars doorheen en vervaagt. Ze is binnen twee seconden verdwenen.
Het landhuis blijft echter stevig en solide. Ik blijf nog een minuut staan wachten of het niet alsnog verdwijnt, maar zie dan iemand naar buiten lopen. Een vrouw roept haar hond, die blaffend aan komt rennen.
Ik kan ze horen. Ik kan dat meisje nooit horen. Voor ik weet dat ik überhaupt een beslissing heb genomen, duw ik het hek al open en loop de oprit op, langs twee standbeelden. Wie die mevrouw ook is die me nu ziet en op me wacht, met haar kleine, langharige hond in de armen, ze is in elk geval ongelofelijk rijk.
'Hoi,' zeg ik, wanneer ik bij haar ben. Het komt er aarzelend, onzeker en sullig uit. En dan ben ik stil, want ik weet niet meer wat ik verder moet doen. Ik kan moeilijk zeggen dat ik hier ben vanwege een droom.
'Dag jongeman,' zegt de vrouw. 'Waar heb ik je bezoek aan te danken?'
'Ik...' En plotseling komt er iets in me op, het is er al uit voor ik overwogen heb of het een geloofwaardig verhaal is. 'Ik ben bezig met een werkstuk voor geschiedenis over oude architectuur. En dit landhuis is er een goed voorbeeld van. Het is in de achttiende eeuw gebouwd, of niet?'
'Ja, dat klopt. 1765,' knikt de mevrouw en ik ben opnieuw dankbaar dat ik geïnteresseerd ben in geschiedenis.
'Zou ik het alstublieft van binnen mogen bekijken voor het werkstuk? Ik beloof dat ik snel weer weg ben.' Ik bedenk me opeens dat ik helemaal geen rugzak met notitieblokken en pennen bij me heb. Alleen een plastic tas met verf en canvassen. 'Ik wil graag enkele foto's maken met mijn mobiel.' Ik besef me hoe stom het klinkt. Ik wil een landhuis met steenrijke eigenaren van binnen fotograferen? Ik lijk wel een crimineel.
Maar of deze mevrouw is goed van vertrouwen, of mijn verhaal was best geloofwaardig, want ze glimlacht. 'Wat een leuke opdracht! Ik snap waarom je hier bent terechtgekomen, want dit is een van de oudste gebouwen in de omgeving. Je hebt geluk, we hebben geprobeerd alles te laten zoals het was. We willen er namelijk een hotel van maken. Sommige mensen willen graag eens een nacht doorbrengen in een oud huis met een geschiedenis. En in deze omgeving kun je natuurlijk makkelijk tot rust komen.'
'Wanneer is het zover?' vraag ik, terwijl de vrouw naar de deur loopt. Ik ben opgelucht door haar enthousiasme. Waarschijnlijk heeft dat me binnen gekregen.
Ze zucht. 'Ik ben bang dat het nog wel een aantal jaren gaat duren. Er zijn nogal wat tegenslagen geweest.' We stappen op de veranda en de vrouw zegt: 'O, sorry, ik heb me nog niet eens voorgesteld.' Terwijl ze haar hond nog op de arm heeft, steekt ze haar hand uit. 'Ik ben Agatha Connor.'
'Darren Adams.'
'Mijn man en ik hebben allebei een voorliefde voor geschiedenis,' zegt mevrouw Connor terwijl ze de deur opent. 'Jij zeker ook, als je zoveel moeite doet voor je opdracht en weet uit welk jaar dit gebouw komt?'
'Dat klopt. Los van mijn opdracht ben ik ook ontzettend nieuwsgierig.'
Mijn hart klopt in mijn keel. Ik heb geen idee wat me te wachten staat. Wat als ik nog veel meer illusies te zien krijg in dit huis? Niet alleen het meisje, maar ook haar ouders die ik soms in mijn dromen heb gezien? Haar dienstmeisje? De kokkin en tuinman? Wat als dit huis vol spoken zit? Wat... wat als ze echt bestaan?
Ik schud die laatste gedachte meteen van me af. Natuurlijk bestaan ze niet! Dat het landhuis bestaat, betekent niet dat die mensen ook bestaan. Ik ben vast eerder langs dit landhuis gekomen of heb het in een blaadje gezien. Het is immers vlakbij mijn huis. Het is juist vreemd dat ik me er niet van bewust was.
'Dit wordt de ontvangsthal en daar is dan de receptie. We-.'
De rest van haar zin hoor ik niet meer. Mijn oog is gevallen op de drie schilderijen achter de balie. Of eigenlijk maar op één; de schilderijen aan weerszijden zijn slechts wazige vlekken.
Want in het midden hangt een schilderij dat ik gemaakt zou kunnen hebben. Het is haar precies! Dat haar, die ogen. Het is deze schilder wel gelukt om haar gezichtsuitdrukking vast te leggen, de twinkeling in haar ogen, de slag in haar haren, de blijde glimlach.
'Darren?' vraagt mevrouw Connor. 'Is alles goed met je?'
'Wie is dat?' vraag ik, terwijl ik op het schilderij wijs. Ik verwacht dat ze zal zeggen dat ze geen schilderij ziet. Of dat er wel een schilderij is, maar dat er geen meisje opstaat, maar iets anders.
'Dat is Luciana Gray.' Het meisje uit mijn dromen heeft opeens een naam. Ik pak mijn mobiel en maak direct een foto van het schilderij. Mijn bewijs. Het bewijs dat ze echt bestaat. Of heeft bestaan.
'Ze is niet oud geworden,' zegt mevrouw Connor. 'De arme meid. Niet ouder dan op het schilderij.'
Ik voel dat ik verstijf en alles in me ijskoud wordt. 'Wat... wat is er gebeurd?' breng ik moeizaam uit.
Mevrouw Connor fronst haar wenkbrauwen. 'Ik weet het eigenlijk niet,' zegt ze dan. 'Ik heb alleen gehoord dat het tragisch was.'
Ik probeer iets te begrijpen van wat er gebeurt, maar dat is onmogelijk. Waarom zie ik een meisje dat echt heeft bestaan, vlak voor ze is gestorven? En het is al zo lang geleden...
'Het was in 1863,' voegt mevrouw Connor er peinzend aan toe.
Luciana leefde dus tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. Kan dat iets met haar vroegtijdige dood te maken hebben? Of is ze gewoon geveld door een ziekte die ze toen nog niet konden genezen?
Plotseling bevriest het bloed in mijn aderen. Ik wankel en weet nog net de toonbank vast te grijpen. Dit is onmogelijk, belachelijk! Want daar, rechtsonder op het schilderij... Dat is mijn handtekening!
'Darren?' Mevrouw Connors stem klinkt ver weg. Ik probeer nog steeds mezelf onder controle te krijgen, als het schilderij opeens verandert. Luciana staat er nog steeds, in dezelfde kleren, dezelfde achtergrond... Maar toch is het anders. De schittering in haar ogen is weg, de penseelstreken zijn groffer. Het is nog steeds prachtig, maar ik heb het gevoel dat de schilder haar net niet helemaal heeft weten vast te leggen zoals ze was. Mijn handtekening is ook weg. Er staat nu in sierlijke krulletters: Peter Hill. Ik heb alweer gehallucineerd.
'Sorry,' zeg ik. 'Niks aan de hand. Lage bloeddruk, denk ik.'
'Misschien kun je beter een andere keer terugkomen.
'Nee!' zeg ik, iets te hard. 'Nee,' herhaal ik zachter en ik glimlach. 'Ik ben hier nu toch.'
'Zal ik je verder een rondleiding geven?' vraagt mevrouw Connor. 'We kunnen ook haar kamer bekijken.'
'Haar... kamer?'
'Het is nog bijna zoals het was. De latere bewoners gebruikten maar een deel van het huis.'
'Ik zou heel graag haar kamer willen zien,' zeg ik, en ik probeer niet al te gretig te klinken. 'Misschien kan ik erachter komen waar ze aan is overleden.'
'Misschien wel,' zegt mevrouw Connor. 'Ik heb nooit goed door haar spullen gekeken, het leek me wat... ik had er gewoon geen goed gevoel over. Het is natuurlijk onzin, de bewoners van de andere kamers zijn inmiddels ook dood, maar toch... In elk geval kunnen we toch niet alles bewaren wanneer er gasten in haar kamer komen, dus het moet er toch een keer van komen.'
We lopen een brede, marmeren trap op waar een rood kleed op ligt. Het is een ander kleed dan in mijn dromen, maar dat was ook rood. Het liefst zou ik willen dat mevrouw Connor me alleen laat, zodat ik zelf rustig kan rondkijken. Maar zo achterlijk is ze nou ook weer niet.
Ik krijg de indruk dat de familie Connor minder rijk is dan ik dacht. Het huis is groot en duur, maar er is duidelijk geen personeel om het te onderhouden en het meubilair lijkt wat oud. Dat is natuurlijk de bedoeling, maar sommige meubelstukken zijn wel aan vervanging toe.
We lopen naar het uiteinde van de balustrade. Ik maak nog enkele foto's om mijn verhaal geloofwaardig te laten blijven.
'Dit is het,' zegt mevrouw Connor. Ze blijft bij een van de laatste deuren staan. Opnieuw klopt mijn hart in mijn keel, mijn mond is droog.
Mevrouw Connor opent de deur en opnieuw word ik getroffen door een beeld uit mijn dromen. Het is precies de kamer waar ik het meisje zo vaak heb gezien, maar tegelijkertijd ook niet. Hij is zoveel ouder. Er ligt veel stof, de spiegel is zo vies dat ik mijn spiegelbeeld bijna niet zie en de gordijnen hebben nauwelijks meer de kleur die ze hadden. Op het bed liggen geen matras en lakens. Maar de schilderijen aan de muur zijn hetzelfde, net als de kledingkast, de kaptafel, het bureau, de boeken op de plank. Er ligt een kam op het bureau, een paar spelden, een sieradendoosje. Een sterrenkijker staat bij het raam. Ik loop naar voren en open het houten sieradenkistje.
'Zal ik je even alleen laten?' zegt mevrouw Connor, die blijkbaar beseft dat ik hier nog lang niet klaar ben. 'Dan zal ik ondertussen thee zetten in de keuken.'
Ik kijk haar aan, dankbaar voor haar begrip. 'Dat zou ik heel fijn vinden. Dank u wel.'
Als ze de deur achter zich sluit, kijk ik in het sieradenkistje. Ik laat een paar kettingen door mijn handen gaan en word overspoeld door een golf van verdriet. Ze is dood. Haar spullen zijn er nog, maar zij is er niet meer. Ze is alleen nog een verschijning in mijn dromen. Ik kijk naar het schilderij boven het bureau. Het is opnieuw een schilderij van haar, maar toch anders. Ze staat in het bos met wapperende haren, een blos op haar wangen, glanzende ogen, veegt een haarlok achter haar oor. Helemaal niet zoals de geposeerde portretten die normaal zijn voor die tijd. En opnieuw lijkt ze tot leven te komen op het schilderij.
Op het moment dat ik mijn eigen handtekening zie, weet ik dat het niet echt is. En terwijl ik dat denk, wordt het schilderij vager en zie ik de muur er dwars doorheen. Alsof ik twee werelden tegelijkertijd zie. Twee werelden...
Plotseling heb ik het gevoel dat ik bekeken word. Ik draai me om.
En kijk recht in de verbijsterde ogen van Luciana Gray.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top