Hoofdstuk 26 - 1863

Ik val naar beneden, terwijl de wind in mijn oren suist en mijn haren naar achteren blaast.
Dan kom ik met een harde klap neer. Ik hoor iets onder me breken. Heel even blijf ik liggen vanwege de pijn van de smak. Dan open ik mijn ogen.
Ik zie een robijnrood, zacht vloerkleed, kapot hout. Ik voel de stukken van een tafel onder me.
Het was heel even stil om me heen, zo stil dat je alleen de muziek en stemmen verderop kon horen. Maar nu begint het geschreeuw en gegil. Ik richt me direct op en zie de mensen die me aanstaren. Mensen met glimmende maskers, glinsterende jurken en dure pakken. Hun ogen, zichtbaar door de gaten van hun maskers, zijn groot van schrik of angst en de menigte groeit direct.
Ik ben er, schiet het door me heen. Ik kan het niet geloven. Ik ben op het verlovingsfeest van Luciana in 1863!
Mijn blijdschap wordt enigszins gedempt als er drie mannen door de menigte dringen en me overeind sleuren. 'Wacht!' protesteer ik als ze me meetrekken. 'Ik ben een vriend van Luciana! U kunt het aan haar vragen!'
Het heeft geen enkele zin. De mensen gaan opzij alsof ik een besmettelijke ziekte heb en er ontstaat een pad in de menigte. De bewakers slepen me mee of duwen me vooruit. Ik probeer me ergens aan vast te grijpen en duw mijn hakken in het tapijt, maar het helpt niet; ze zijn met te veel en te sterk. Een jongen die uit de lucht komt vallen in rare kleren lijkt natuurlijk niet heel betrouwbaar.
En dan zie ik haar. Luciana. Ze is er eindelijk in geslaagd zich door de menigte te wurmen en staat nu vooraan. Even is ze met stomheid geslagen. Ze heeft haar masker in de hand, dus ik kan tot in detail zien dat ze ontzettend gelukkig is om me te zien. 'Darren!' Ze wil naar voren stormen, maar een bewaker trekt haar terug. Ik hoor dat ze mijn naam roept als de mannen me de ruimte uitsleuren. Wanneer de deuren dichtvallen, wordt haar stem buitengesloten. Ik word meegevoerd over een oneindig lang pad, tot we een hek bereiken. De mannen duwen me naar buiten en sluiten het hek. Ik probeer ze nog steeds te overtuigen, maar zonder iets te zeggen draait er één de sleutel om, terwijl hij me waarschuwend aankijkt. 'Laat je hier niet meer zien.'
Even ben ik alleen maar kwaad. Meer dan honderdvijftig jaar verschil konden me niet weghouden van Luciana, maar drie mannen wel?
Ik loop een stukje het bos in, mijn handen in de zakken van mijn spijkerbroek, terwijl ik probeer te bedenken wat ik moet doen. Thuis motregende het, maar hier is het weer nog slechter. Toch geniet ik van de regendruppels op mijn gezicht en de aarde onder mijn schoenen. Het betekent dat ik daadwerkelijk in 1863 ben. Net zoals toen ik Luciana had gered van een val van het balkon.
Ik blijf aan de kant van de weg staan en denk na over hoe ik langs de bewakers kan komen, maar ik weet niets te verzinnen. Mijn gedachten worden na een paar minuten onderbroken door het geluid van hoeven op de grond. Blijkbaar zijn nog niet alle gasten op het feest gearriveerd. Ik wacht tot ik het rijtuig aan zie komen rijden. Dan ga ik midden op de weg staan.
'Ben jij de staljongen?' vraagt de persoon op de bok als hij de paarden inhoudt.
Ik weet nog niet goed wat mijn plan is. 'Mag ik uw baas spreken?'
De jongen op de bok hoeft niet eens iets te zeggen, want de deur gaat al open en een man stapt uit. Ik loop naar hem toe en hij staart naar mijn kleren. 'Ben ik aan het juiste adres? Het was toch wel een gemaskerd bal, mag ik hopen?'
'Jazeker,' zeg ik. 'Ik wil alleen iets van u kopen.'
'Iets van me kopen?' Nu is de man nog verbaasder. Hij heeft warrig grijs haar, een bolhoed en leunt op een stok. Hij ziet eruit als een vriendelijke opa en een beetje een excentrieke man. Hij is bijna net zo lang als ik. Een idee heeft zich juist in mijn hoofd gevormd, al heb ik niet de tijd om de voor- en nadelen af te wegen. 'Ik zou graag uw kleren kopen. En uw masker.'
Ik vind het knap dat de man erin slaagt nog verbaasder te kijken dan hij toch al deed. 'In ruil voor een uitvinding uit Azië. De eerste in Noord-Amerika.' Ik pak mijn mp4-speler uit mijn zak, zet hem aan en geef de man de oortjes. 'Deze moet u in de oren doen.'
Onzeker doet de man wat ik van hem vraag. Ik zoek met opzet een rustig nummer op. Pianomuziek.
De ogen van de man worden groot. 'Nee, maar! Hoe is dit in vredesnaam mogelijk? En jij wilt dit aan mij geven om naar dit feest te kunnen? Is dit feest dan zo belangrijk voor jou?'
Ik hoop niet dat de man weet dat Luciana onlangs is aangevallen. Dan zou hij nooit toestemming geven. 'Ja. Ik ben Luciana's jeugdvriend, maar haar ouders willen me niet binnen laten omdat ik niet van hun stand ben. Ik wil het echter voor geen goud missen. En ik weet hoe graag ze wil dat ik er ben.'
De man aarzelt.
'Er staan meer dan duizend muzieknummers op,' ga ik verder. 'En er is niemand die u ziet als u schaars gekleed gaat. U kunt rechtstreeks naar huis gaan in uw rijtuig. Denkt u eens in dat u de eerste bent met deze uitvinding. U kunt op elk moment muziek horen, zonder dat iemand voor u hoeft te spelen.'
Ik hoop met heel mijn hart dat hij vlakbij woont, zodat het een makkelijker keuze is. En dat hij Dominic en Luciana niet zo goed kent. Maar als hij goed bevriend met hen was, zou hij wel eerder gekomen zijn, toch?
'Goed dan.' Mijn hart loopt over van opluchting. Ik ben blij dat ik geen poging hoef te doen om hem en de jongen op de bok neer te slaan.
'Ik vind het enigszins gênant, maar ik verheugde me toch al niet op dit bal en jouw aanbod is zeer aantrekkelijk, moet ik wel zeggen.'
En zo vertrekt de man in zijn onderkleding, met zijn stok, bolhoed en mijn mp4-speler, die het slechts zal doen tot de accu leeg is. 'Eric Hale,' zegt hij nog voor hij het rijtuig instapt. 'Voor de gastenlijst.' Dan keert het rijtuig om en gaat de weg die het was gekomen. Ik doe het masker van de man voor. Het is zilvergrijs. Ik weet wat dat betekent, maar ook dat de kleur van een masker geen invloed heeft op wat er gaat gebeuren.
Ik had geluk dat de man vrij lang was, want de mouwen zijn maar een beetje te kort. Alleen de schoenen knellen, net als de vorige keer. Het jasje, de broek en de stropdas zijn donkerblauw. Ik loop terug naar het hek en zucht. Daar gaan we dan. Alles of niets.
'Eric Hale,' zeg ik tegen de bewaker bij het hek. Hij bladert door papieren waarvan ik vermoed dat het alleen maar een lange lijst met namen kan zijn. De man knikt.
'Geen paarden?'
Ik voel mijn hart in mijn keel kloppen. Heeft hij iets door? Maar het klonk niet als een beschuldiging, gewoon als een constatering.
'Nee.'
De bewaker opent het slot en vervolgens het hek. Hij lijkt te handelen op de automatische piloot, duidelijk verveeld door zijn eenzame positie in de regen. Ik ben in elk geval blij dat hij niet in de stemming is voor een praatje.
Ik loop het landgoed op waar ik zojuist nog ben afgezet en moet me inhouden om niet te gaan rennen. Ik ben me bewust van de bewaker achter me en de snelheid waarmee ik mijn voeten neerzet.
De beveiliging is goed. Ik kom bij de deur nog twee bewakers tegen, die opnieuw mijn naam op de lijst controleren en me vervolgens fouilleren. Gelukkig vragen ze me niet mijn masker af te zetten. Ze herkennen me niet. Waarschijnlijk werd hun aandacht te veel in beslag genomen door mijn kleren om me nu te herkennen aan mijn haren en postuur. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat er bij een andere deur ook bewakers staan. En er loopt in elk geval één bewaker om het landhuis heen. Niemand komt binnen zonder dat het wordt opgemerkt. Wanneer een ruit is gebroken, zal dat heel snel worden gezien.
Ik neem aan dat dit landhuis van Dominic is, aangezien ik het niet herken. Als ik naar binnen loop, ben ik onder de indruk van de grootte, het marmer, het goud, de schilderijen, tapijten en de beelden. Ik zou me het kasteel van een koning niet minder luxe voorstellen. Het is indrukwekkender dan Luciana's huis, wat alleen maar benadrukt hoe weinig ik Luciana heb te bieden in vergelijking met Dominic.
Maar er is op dit moment niets wat mijn opwinding of blijdschap kan dempen. Ik ben nog maar een paar meter van Luciana verwijderd.
Ik hoef slechts de muziek te volgen en ben verbaasd te horen dat het snelle volksmuziek is, zoals ik hoorde op het dorpsfeest. Of misschien ook niet. Dit is immers Luciana's verlovingsfeest. Wanneer ik een zware, witte deur open, heb ik het gevoel dat ik opeens in een sprookje beland. De zaal glanst, schittert en fonkelt door edelstenen, maskers, wijnglazen, slingers en dure kleding. Ik blijf even staan, overweldigd door alle indrukken. Mijn ogen gaan langs al die mensen, die er allemaal bijzonder genoeg uitzien om langer te bekijken, maar dat doe ik niet. Ik wil Luciana vinden en al die maskers maken het alleen maar moeilijker.
Ik herinner me dat Luciana een saffierblauwe jurk droeg. Dat maakt de zoektocht makkelijker, maar er zijn een heleboel meiden met bruin haar en een blauwe jurk. Ik loop door de menigte, mezelf excuserend wanneer ik me door de drukkere delen moet wurmen. De balzaal is groot, Luciana kan overal zijn. Maar ik weet zeker dat ik haar herken als ik haar zie, zelfs als ze een masker draagt. Ik zou haar overal herkennen.
Plotseling word ik bij mijn schouder gepakt en omgedraaid. Ik zie een blauwe flits en vervolgens een bos bruin haar. 'Darren!' klinkt Luciana's schorre, blijde stem. Ze heeft me in een ijzeren omhelzing gesloten en drukt haar gezicht tegen mijn borst. Ik beantwoord haar omhelzing, iets minder stevig omdat ik haar geen pijn wil doen. Uiteindelijk laat ze me los en er schitteren tranen in haar ogen. 'Ik dacht dat ik je nooit meer zou zien,' zegt ze. 'Ik dacht dat ik je kwijt was!'
'Ik wist wel dat je niet zonder me kon leven,' grijns ik plagend, wat me een stomp oplevert.
'Ik zie dat je niet in je waardigheid bent gekrenkt.'
Mijn grijns verflauwt, ik weet dat ze denkt aan het aanzoek en haar keuze voor Dominic. Luciana realiseert zich dat op hetzelfde moment, want ze gaat gauw op een ander onderwerp over. 'Herken je deze muziek?'
'Ja, het lijkt op de muziek van het dorpsfeest. En dat vond Dominic goed?'
Luciana grijnst. 'Ik heb de helft van de muziek uitgekozen. De andere helft, Dominics helft, is wel saai. Wil je met me dansen, Darren Adams?'
Ze wacht het antwoord niet af, maar grijpt mijn hand en trekt me de dansvloer op. Ik geniet van haar warme aanraking. Natuurlijk wil ik met haar dansen. Dat betekent dat ik mijn armen weer om haar middel kan leggen.
'Je weet niet hoe blij ik ben dat je er bent,' zegt Luciana. 'Ik heb je ontzettend gemist. Blijf je terugkomen? Er komt toch niet een moment waarop je nooit meer terugkomt?'
Ik besluit haar niet te vertellen dat ik het gevoel heb dat het andersom is. Dat ik nooit meer wegga. Ik weet het niet zeker, maar mijn sprong van zojuist, het gevoel dat ik diep vanbinnen heb en niet kan verklaren... Het heeft iets definitiefs. Ik wil er nog niet over nadenken wat dat echt betekent. Ik ben hier gekomen om Luciana te redden van haar moordenaar en dat heeft nu prioriteit. Ik ben me plotseling sterk bewust van alle mensen die vlakbij ons bewegen. Een van die gemaskerde mensen zou Luciana binnen een seconde neer kunnen steken en weg zijn voor iemand het in de gaten heeft.
'Ik ga niet weg,' antwoord ik daarom. Ik wil haar vertellen over de moordenaar die ergens op het feest is, maar Luciana blijft doorkletsen in haar blijdschap. 'Nu iedereen je kan zien, moet ik je aan mijn ouders voorstellen. En aan Nancy. En hoe ben je aan die kleren gekomen, Darren? Je hebt toch niemand beroofd? Waarom kan iedereen je eigenlijk zien? Kwam je uit de lucht vallen? Dat is wat mensen zeiden en ik zag de kapotte tafel, maar dat is toch onmogelijk? Dat-.'
'Lucia,' zeg ik dringend en ik pak haar bij haar pols. Ik weet dat Luciana oneindig door kan praten als ze blij is. 'Het spijt me je dit te moeten vertellen, maar de man die je probeert te vermoorden is op je verlovingsfeest.'
Ik wil Luciana's reactie eigenlijk niet zien. Het verstijven van haar lichaam, de schrik in haar wijd opengesperde ogen. Ze heeft haar masker nog steeds op, dus een deel van haar reactie blijft voor me verborgen.
'Maar... maar dat kan niet,' zegt ze vol ongeloof. 'Er staan bewakers bij de deuren. Er is een gastenlijst. En waarom zou hij dat doen als er zoveel getuigen zijn?'
'Lucia, als ik binnen kan komen dan kan hij dat ook. En dit is juist het ideale moment. Hij zou je in de drukte neer kunnen steken en weg zijn voor iemand het merkt. Hij is gemaskerd, iedereen is gemaskerd.'
Luciana staart voor zich uit, terwijl ze mijn woorden langzaam begint te bevatten.
'Wat is hier aan de hand?' Dominic staat plotseling naast ons en ik begrijp hoe dit tafereel er in zijn ogen uit moet zien. Mijn hand om haar pols, de angst in haar ogen. Ik doe mijn masker af en zie zijn verbijstering als hij me herkent. 'Jij bent...,' zegt hij zwakjes. 'De jongen die vervaagde... Ik heb je kleren,' zegt hij dan opeens, alsof hij denkt dat dat belangrijk is. En dan komt hij plotseling weer tot zichzelf en rukt mijn hand los van Luciana's pols. Zijn ogen glinsteren vervaarlijk. 'Waar denk je dat je mee bezig bent?'
'Degene die Luciana probeert te doden is op dit feest,' zeg ik. 'En hij zal haar en nog zestien anderen vermoorden.'
Ik zie dat mijn woorden bij Dominic dezelfde reactie teweeg brengen als bij Luciana, maar voor hem kan ik geen geduld opbrengen. Ik grijp de vergeelde krant uit mijn binnenzak en duw hem Dominic in de handen. Die staart er een moment naar, verbijsterd en geschokt, maar dan herstelt hij zich. 'We moeten hier onmiddellijk weg. Laten we naar boven gaan. Ik ken mijn huis veel beter dan hij en kan ons makkelijk verbergen.' Ik ben onder de indruk van de snelheid waarmee Dominic controle op zichzelf en de situatie heeft. Maar ik ben het niet met hem eens. 'Is er personeel boven?'
'Ja. Wat heeft dat ermee-.'
'We zouden ons kunnen verbergen, maar deze man is tot alles in staat.' Ik wijs op de zin waarin staat dat er zestien anderen zijn gedood. 'Hij zou gijzelaars kunnen gebruiken om ons te dwingen tevoorschijn te komen. Je gasten of je personeel. We moeten hem eerst weglokken van dit landhuis en ons dan pas verbergen. Of hem vermoorden, wat me een beter idee lijkt. Hij zal het anders weer proberen.'
Dominic denkt over mijn woorden na, weegt mijn voorstel af tegen het zijne. Dan knikt hij. 'We gaan. Probeer geen aandacht te trekken. Zet je masker op en breng haar naar de deur daar in de hoek. Ik volg jullie.'
Ik steek mijn arm door die van Luciana en ogenschijnlijk rustig lopen we naar de deur die Dominic ons wees. Ik voel de adrenaline in mijn benen en zou het liefst willen rennen, maar dat zou de aandacht trekken. Ik ben me bewust van elke persoon in de buurt. Iedereen die dichtbij genoeg is om Luciana te raken met een mes. Maar er zijn zoveel mensen dat het onmogelijk is om afstand te bewaren. Ik zie Dominic naar een bewaker lopen en iets tegen hem zeggen. De man knikt onmiddellijk en loopt naar zijn partner om hem iets toe te fluisteren. Daarop komt Dominic achter ons aan en ik kijk niet langer achterom, maar let weer op Luciana. Ze houdt zich bewonderenswaardig kalm, alleen de stevige greep om mijn arm verraadt haar angst. We bereiken de deur tegelijk met Dominic en wandelen vervolgens door een lege gang. Dominic loopt nu aan Luciana's andere zijde, we staan naast haar als bodyguards. Weer een nieuwe gang, nog een deur. 'Laat niemand naar buiten gaan,' zegt Dominic tegen twee bewakers bij de deur. 'Degene die Luciana Gray probeert te vermoorden, is waarschijnlijk binnen.'
We wachten hun reactie niet af en dan staan we buiten. Regen en wind slaan ons in het gezicht. We hebben een zijdeur genomen, zie ik.
'We verlaten het landgoed via de achterkant,' besluit Dominic. 'Darren, toch? Hij weet niet hoe jij eruitziet. Kun jij paarden besturen vanaf de bok?'
Luciana geeft antwoord. 'Nee, de rijtuigen in zijn tijd rijden zonder paarden.'
Dominic neemt dit stukje informatie op alsof Luciana slechts heeft meegedeeld dat sneeuw wit is en knikt zakelijk. Er zijn nu immers dringender zaken dan het wonderlijke feit dat ik uit de toekomst kom. 'Wacht hier.'
We zien hem langs het landhuis rennen, naar de rijtuigen. Hij verdwijnt om de hoek en is binnen enkele seconden weer in het zicht met twee paarden en iemand die eruitziet als een staljongen. Ze spannen de paarden voor het rijtuig dat het dichtst bij ons staat en klimmen op de bok. De jongen brengt het rijtuig in beweging en houdt bij ons stil. Luciana opent de deur en we stappen direct naar binnen, op de voet gevolgd door Dominic. Hij sluit de deur. 'Blijf laag. Onder de opening.' Die woorden waren overbodig, want dat hadden we al gedaan. Dominic heeft zijn masker afgezet en Luciana en ik doen hetzelfde. We binden ze om onze bovenarmen, je weet maar nooit of ze nog van pas komen.
Even is het volkomen stil in het kleine hokje. Het enige wat we horen, is het geluid van de regen, de hoeven op de stenen en de ratelende wielen. Het is een rustig tempo, om niet de aandacht te trekken, maar het liefst zou ik dit landhuis en de moordenaar zo snel mogelijk achter me laten. Ik hoor dat iemand het hek opendoet, waarschijnlijk een bewaker, want het rijtuig stopt niet, en dan laten we het landgoed achter ons. Luciana slaakt een zucht van verlichting, ik voel iets van de spanning in mijn lichaam wegglijden. Maar we blijven laag, we weten dat we er nog niet zijn. De paarden beginnen nu te draven, het rijtuig gaat zo snel als het kan.
'De bewakers zullen proberen hem te vinden,' zegt Dominic. 'Onze eerste prioriteit is om Luciana in veiligheid te brengen. Dan ga ik terug voor het geval we zijn gevolgd.' Hij werpt een onderzoekende blik op mij, alsof hij mijn vaardigheden probeert in te schatten. 'Je mag mee, als je dat wilt.'
'Nee,' protesteert Luciana, die rechterop gaat zitten. 'Als hij nog vrij rondloopt, wil ik hem ook stoppen. Hij heeft mijn vriendin vermoord. Ik wil hem afmaken.'
Ik heb nog nooit zoveel vechtlust in haar stem gehoord, maar ik ben blij dat Dominic en ik het in elk geval over één ding eens zijn. 'Nee,' zegt Dominic. 'Jouw veiligheid is het allerbelangrijkste. Hij wil jou, dus blijf jij uit zijn buurt.'
'Ik kan schieten.'
'Ik heb je leren schieten zodat je jezelf kunt verdedigen, niet om het gevaar op te zoeken.'
Ik zie dat ze elkaar uitdagend aankijken en denk getuige te zijn van hun tweede ruzie. Ik ken Luciana goed genoeg om te weten dat ze niet zal toegeven. Maar het laatste wat we nu kunnen gebruiken, is een discussie. Het belangrijkste is dat we wegkomen.
'Er zijn drie dingen die jullie moeten weten,' zeg ik, en daarop verbreken Luciana en Dominic hun oogcontact en kijken ze naar mij. Ik ben vaker bij hen geweest, maar moet er nu aan wennen dat ook Dominic me kan zien en horen. Dat ik daadwerkelijk aanwezig ben. Ik schraap mijn keel, want de herinneringen die bovenkomen zijn niet bepaald fijn. 'Ik heb aanwijzingen gekregen over vanavond en weet niet of ze nog van toepassing zijn, maar ik vertel ze voor de zekerheid. De eerste is dat we uit de buurt moeten blijven van het meer.' Ik denk aan Luciana's verdronken lichaam en het bloed in het zand en wend me tot Dominic. 'We gaan toch niet richting het meer?'
'Nee. Waarom? Wat is het voor aanwijzing? Waar heb je het over?'
Ik besluit geen details te geven. Ik wil Luciana niet onnodig van streek maken. 'Ik weet dat het daar slecht zal aflopen,' zeg ik simpelweg. 'Waar woon je, Dominic?'
'In een bos, net als Luciana. Bij de stad Erie. We wonen dichterbij het meer dan Luciana, maar het is nog een kilometer naar rechts en deze weg gaat rechtdoor.'
Zijn woorden stellen me niet gerust. Hij woont vlakbij het meer. Ik ga vlug verder. 'We moeten ook uit de buurt blijven van glas. Van ramen.'
'Natuurlijk, omdat ze ons dan sneller zullen zien.'
'Nee, ik bedoel omdat het glas zal opblazen in ons gezicht.'
'Maar we laten hem nu achter ons,' zegt Luciana. 'Ik hoor geen paarden. Volgens mij worden we niet gevolgd.' Ze probeert zichzelf en ons gerust te stellen.
'Wat is je derde punt?' vraagt Dominic. Ik wil het liever niet toegeven, maar besef dat we moeten weten wat elkaars capaciteiten zijn als het echt op een gevecht aankomt.
'Ik heb geen wapen en heb nog nooit in mijn leven een wapen vastgehouden.'
Voor Luciana is dat geen verrassing, maar Dominic staart me aan. Eerst met oprechte verbazing, wat wordt vervangen door minachting. 'Je bent een man en je kunt niet vechten?'
Ik heb zin om hem te slaan. 'Er is geen reden om met een wapen over straat te gaan in 2014. En er is geen oorlog,' verdedig ik mezelf. 'Schietlessen horen niet bij onze opvoeding.'
Dominic maakt een geërgerd geluidje, maar verdringt vervolgens zijn irritatie en accepteert het gegeven. 'Bedankt voor je eerlijkheid.'
'Ik heb een wapen onder mijn rok,' zegt Luciana tegen me. 'Ik kan redelijk schieten.'
'En ik heb ook een Remington,' zegt Dominic, die zijn jas opzij veegt om een zwarte revolver te onthullen. 'Ze zijn geladen en daarnaast hebben we nog vier magazijnen bij ons. Dus we hebben elk dertig kogels. Hopelijk hebben we geen enkele nodig.'
Na deze informatie-uitwisseling wordt het weer stil in het rijtuig. We luisteren alle drie aandachtig en zijn gespitst op elk teken dat erop wijst dat er iets niet klopt. Elke seconde wordt de afstand tussen ons en het landhuis, en hopelijk ook de moordenaar, groter.
Dan wordt er abrupt een einde gemaakt aan onze stilzwijgende hoop. Het geluid van kogels verscheurt de nacht. De kreet van de jongen op de bok wordt abrupt afgebroken. 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top