Hoofdstuk 1 - 2014

Ik ben ingesloten door vuur. De vlammen hebben zelfs de houten balken boven mijn hoofd bereikt. De lucht is zwart van de rook.
Ik weet niet waar ik ben of hoe ik hier ben gekomen. Ik weet alleen dat ik doodga.
Ik kijk wanhopig om me heen, zoekend naar een uitweg. Alsof de vlammen vanzelf opzij gaan als mijn wil sterk genoeg is.
Een brandend stuk hout raakt mijn schouder. Ik schreeuw en sla op de stof om de vlammetjes te doven. Er schieten slechts twee gedachten door mijn paniekerige brein.
Eén: als ik hier blijf staan, verbrand ik levend.
Twee: als ik door het vuur ren, heb ik misschien een heel kleine kans dat ik het overleef.
Ik kijk naar het vuur om me heen terwijl ik probeer in te schatten waar het misschien smal genoeg is. Ik heb geen keuze. Ik moet stoppen met nadenken en gewoon rennen.
Ik sta als aan de grond genageld.
Rennen! Nu!
Terwijl alles in me schreeuwt om bij het vuur uit de buurt te blijven, sprint ik ernaar toe. Ik sla mijn armen voor mijn gezicht en storm door de vlammen. Dan laat ik me meteen vallen en rol om om de vlammen op mijn kleren en huid te doven.
Maar die zijn er niet. Ik kijk naar mezelf. Alles ziet eruit zoals het was. Zelfs mijn blouse is nog wit.
En dan dringt het tot me door dat er iets niet klopt. Het vuur is warm, maar het is een aangename warmte, alsof het ver weg is. Ik ruik rook, maar het is rook zoals wanneer iemand een kaars uitblaast, niet verschroeiend of verstikkend, ook al beperkt die mijn zicht.
Plotseling verbrijzelt een gil de lucht. Het komt van de plek waar ik net stond. En op dat moment weet ik wat er aan de hand is. En ik weet ook wie degene is die nu gilt.
Ik kijk naar het vuur voor me, vergelijk het met het beeld van de andere kant en begrijp waar de vlammenzee het smalst is. Ik neem echter niet de moeite om daar doorheen te gaan, ik neem de kortste weg.
Wanneer ik de cirkel van vuur heb doorbroken, zie ik haar. Het meisje van mijn dromen. Het meisje uit de negentiende eeuw. Ze heeft haar arm tegen haar mond gedrukt en hoest. De doodsangst in haar tranende ogen doet me fysiek pijn.
Een naar onderbuikgevoel raakt me. Op de een of andere manier weet ik dat er iets verschrikkelijks zal gebeuren als ik haar niet help. Maar dat is onzin, het is gewoon een droom.
'Die kant op!' schreeuw ik tegen beter weten in, terwijl ik naar de plek ren waar de vlammenzee het smalst is en ernaar wijs. Ik weet dat ze me niet kan zien. In mijn dromen ben ik altijd een onzichtbare toeschouwer. 'Hierheen!' Ik gebaar wild met mijn arm.
Ze hoort me niet. Ze kijkt om zich heen, haar ogen wit van paniek.
En dan verstijft ze. Ze kijkt me recht aan.
Ze ziet me, schiet het door me heen.
'Kom, je moet hier door de vlammen of je gaat dood!'
Een seconde lang kijkt ze naar me. Ik kan mezelf nog wijsmaken dat ze niet naar mij kijkt, maar naar het vuur achter me, dat vlakbij is en toch mijn rug niet verschroeit. Dat de herkenning en verbazing in haar ogen te maken hebben met shock. Totdat ze opeens in beweging komt en naar voren stormt. Langs mij heen. Dwars door het vuur.
Plotseling ben ik terug in mijn eigen kamer, waar het aangenaam koel en donker is. Ik hang met mijn arm half uit bed; die rechterarm waarmee ik in mijn droom zo wild aan het zwaaien was. Mijn linkerschouder doet pijn. Waarschijnlijk heb ik weer te lang op één zij gelegen. Ik kijk op mijn wekker en zie dat het kwart voor zeven is. Over een kwartier moet ik opstaan om naar school te gaan. Ik kan er net zo goed nu uitgaan, de droom van me afschudden. Ik zet de wekker uit, gooi mijn benen over de rand, sta op en loop naar beneden. Alles is volkomen normaal. De houten, krakende traptreden, het geluid van de takken die langs de ramen schuren, de knisperende blaadjes. En toch kan ik het vuur nog bijna ruiken, de vlammen nog zien. De herkenning in de ogen van het meisje... Het was zo echt. Hebben alle mensen dromen die zo realistisch zijn? Of alleen ik?
In de badkamer zet ik de douchekraan open. Terwijl ik wacht tot het water warm wordt, kijk ik in de spiegel boven de wasbak. Misschien verwachtte ik alsnog een paar verschroeide haren, een rood gezicht. Maar ik zie er volkomen normaal uit. Behalve dan dat mijn donkere haar aan mijn voorhoofd vastplakt, alsof ik heb gezweet na een nachtmerrie.
Ik trek mijn kleren uit en draai me om naar de douche. In een flits keer ik me terug naar de spiegel. Ik heb het me niet verbeeld. Met stomheid geslagen raak ik de rode, pijnlijke plek op mijn schouder aan. Maar het is geen illusie. Het is echt.
Een brandwond.

'Ik haat gym,' kreun ik. 'En rugby haat ik nog meer.'
Nick en ik liggen buiten in het gras. Het is lunchpauze en ik zit onder de blauwe plekken. Ik ben niet zo'n sportieveling. Wanneer de jongens en meiden gescheiden gym hebben, zoals vandaag, word ik altijd als één na laatste gekozen. Voor een zware jongen met astma. Waarom ben ik degene die altijd bont en blauw is na rugby, terwijl het me niet eens iets kan schelen? Waarschijnlijk omdat de helft van mijn klas drie keer per week fitnest en twee keer zo breed is als ik.
'Nog een paar weken, Darren,' zegt Nick met zijn mond vol brood. 'Dan krijgen we onze diploma en kunnen we deze school achter ons laten.'
Nick en ik zijn al beste vrienden zolang als ik me kan herinneren. Op de kleuterschool bekogelden we elkaar met zand en nu rijden we elke dag samen naar school. Hij kent me beter dan wie dan ook.
Ik trek mijn rugzak naar me toe en haal eerst mijn schetsboek eruit, dat bovenop ligt. Vervolgens pak ik mijn schrift voor Frans. 'Mag ik jouw aantekeningen overschrijven?'
Nick slaat zijn ogen ten hemel. 'Je zat naast mij bij Frans. Heb je zitten dromen of tekenen?'
'Allebei.' Op de voorkant van mijn schrift heb ik een berglandschap getekend, en wanneer ik door mijn schrift blader om een lege bladzijde te zoeken, is de helft van de pagina's gevuld met tekeningen. Bij de bladzijden waar wel aantekeningen op staan, zijn de kanttekeningen versierd.
Nick geeft me zijn notitieblok, een ritueel waar we allebei aan gewend zijn. 'Serieus,' zegt hij voor de zoveelste keer. 'Ik snap niet hoe je altijd zulke hoge cijfers kunt halen als je nooit oplet. Je hebt zelfs een studiebeurs gekregen om naar Princeton te gaan!'
Ik haal mijn schouders op terwijl ik zijn aantekeningen overpen. 'Ik kan goed uit boeken leren.'
'Thuis droom je niet weg?'
'Ja, regelmatig, maar dat neem ik mee in de tijdplanning.'
Nick grijnst en schudt zijn hoofd. Terwijl ik schrijf, slaat Nick het schetsboek open dat naast me ligt. 'Je tekent haar nog steeds?' zegt hij verbaasd. 'Hoeveel tekeningen kun je wel niet van hetzelfde meisje maken? Ze vult je halve schetsboek.'
'Weet je inmiddels al waar we haar van kennen?' vraag ik. 'Ik moet haar toch in een film hebben gezien. En dan heb jij hem waarschijnlijk ook gezien.'
'Als ze zo knap was als je zegt, dan zou ik haar echt wel onthouden hebben,' zegt Nick stellig. 'Ik herken haar helemaal niet van je tekeningen, dus waarschijnlijk is ze gewoon een product van je levendige en veel te rijke fantasie. En ik snap niet waarom je er een probleem van maakt. Wat is er mis met dromen over een mooi meisje? Mijn dromen gaan meestal nergens over.'
'Omdat het een meisje is uit de negentiende eeuw,' zeg ik met nadruk op de laatste twee woorden. 'Niemand droomt over een meisje uit de negentiende eeuw. Dat is idioot.'
'Maar toch doe je het,' zegt Nick schouderophalend. 'En dat is toch niet heel vreemd? Je houdt van historische verhalen.'
Hij heeft gelijk. Ik ga volgend jaar geschiedenis studeren. Niet alleen houd ik van de verhalen, maar ik heb ook het gevoel dat ik meer van de wereld om me heen begrijp als ik de geschiedenis ken.
Ik heb Nick niets verteld over mijn brandwond. Ik wil niet dat hij denkt dat ik gek ben, dat ik het misschien zelf heb gedaan. Misschien heb ik het ook wel zelf gedaan. Ik heb vanochtend aan mijn moeder gevraagd of ik in mijn leven soms geslaapwandeld heb, maar ze zei van niet. Ik zou het liefste willen geloven dat ik me de brandwond vanochtend had verbeeld, maar bij elke beweging schuurt de stof van mijn donkerblauwe blouse langs mijn schouder en word ik er weer aan herinnerd.
'Ze worden steeds echter,' zeg ik alleen maar. 'De dromen. Ik kon het vuur in mijn droom vannacht echt ruiken en voelen. Toen ik wakker werd, lag ik half uit bed. Heb jij wel eens zo echt gedroomd?'
'Ik zou het niet weten. Ik onthoud mijn dromen meestal niet. Maar Darren, jij bent een kunstenaar. Een beelddenker. Het verbaast me niet dat jouw dromen echter zijn dan die van anderen en zo gedetailleerd dat je ze kunt schilderen.'
Ik blijf even stil. Waarschijnlijk heeft Nick gelijk en maak ik me druk om niets. Ik ben inderdaad wat 'bijzonder' zoals mijn ouders het noemen. 'Raar' is wat mensen op school fluisteren. 'Een genie' is wat mijn lerares van het vak kunst zegt. Maar wie er ook gelijk heeft, ze zijn het over één ding eens: ik ben niet normaal. Ik ben de stille, dromerige jongen die soms helemaal opgaat in zijn eigen wereldje. Ik kan er niks aan doen, mijn gedachten drijven af en toe gewoon weg. Vooral wanneer ik teken, word ik helemaal in beslag genomen door waar ik mee bezig ben. Als ik in de lunchpauze niet bij Nick zit, schets ik. Soms teken ik wat ik zie, maar soms ook historische taferelen. Daarom weet ik dat het meisje uit mijn droom uit de negentiende eeuw komt. Ik herken de kleding; als ik over voorgaande eeuwen schilder, wil ik dat alle details kloppen. De negentiende eeuw is altijd mijn favoriete eeuw geweest om vast te leggen.
Dat is nog een argument waardoor ik weet dat ik het meisje verzonnen heb. Ze komt uit mijn favoriete eeuw.
En de laatste tijd vertonen al mijn schetsen en schilderijen een heleboel overeenkomsten. Zij.
En of ze nu naar de sterren kijkt, piano speelt of door het bos rent. Daar, op papier...
is het bijna alsof ze leeft.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top