~ Proloog ~

Zeven jaar eerder

Men zegt wel eens dat een stilte meer kan zeggen dan duizend woorden zouden kunnen. Nou, dit was een voorbeeld van een moment waarop dat inderdaad zo was. Er hing een stilte in de menigte die zich stapvoets richting het nabijgelegen dorpje verplaatste. Op af en toe het gekuch van een verkouden enkeling na werd er geen geluid gemaakt, en ook het lawaai van voeten die de grond raakten werd gedempt door de dikke laag sneeuw die er voor zorgde dat de gehele omgeving wit kleurde. De witte deken die over het landschap heen was gelegd, zag er haast vredig uit, ware het niet dat het enorm in contrast stond met de zwarte kleding die ieder van de groep mensen droeg.
Met gebogen hoofd liepen de in zwart geklede mensen geruisloos door de straten, rillend van de kou. De temperatuur bevond zich ver onder nul, wat ook niet erg aangenaam was geweest bij de begrafenis die zojuist had plaatsgevonden. De aarde was hard en bevroren, iedereen had kou staan kleumen en de bloemenkransen die op het graf werden gelegd waren al half dood gevroren voordat ze daar überhaupt lagen.

Voorop in de stoet liep een tengere vrouw van ongeveer halverwege de veertig. Binnen een oogopslag was het duidelijk dat ze zich niet goed voelde. Met haar ogen die dof voor zich uitstaarden, haar uitgelopen make-up en haar lijkbleke huid die bijna net zo wit was als de sneeuw om haar heen leek het wel alsof ze in een shock verkeerde. Misschien was dat ook daadwerkelijk zo. De wallen die haar smalle gezicht ontsierden, verraadden dat ze al een aantal slapeloze nachten achter de rug had gehad. Niet dat dit heel gek was, gezien de omstandigheden waarin ze zich verkeerde.

Aan beide zijden van de vrouw liepen twee jongetjes. Ze hadden zich stevig aan de armen van - hoogstwaarschijnlijk - hun moeder vastgeklemd. De rode, opgezwollen oogjes van allebei de jongetjes lieten zien dat ook zij gehuild hadden. De dood was iets wat nog lastig te bevatten was voor zulke jonge zieltjes. Zeker op het moment van de begrafenis kwam de harde klap genaamd de realiteit hard aan. Hun vader was weg. Die lieve, zorgzame man die altijd bereid was met ze te spelen en het beste met ze voor had was verdwenen, en zou ook nooit meer terug komen. In de eerste dagen speelde er vooral veel onbegrip rond in de hoofdjes van de jongetjes. De mensen zeiden dat hun vader naar de hemel was gegaan. Konden ze daar dan niet op bezoek? Waarom had hun vader dan geen afscheid van ze genomen voordat hij weg ging?
Vele vragen werden er door de kinderen aan hun moeder gesteld, maar zij kon enkel antwoorden door verdrietig haar hoofd te schudden. Ze kon het niet uitleggen, want zij begreep het evenmin.

De ochtend van 16 januari 2009 was het allemaal mis gegaan. Gewekt door de wekker die haar vertelde dat het weer de eerste dag van de week was en dus de kinderen naar school gebracht moesten worden had ze gapend haar armen om haar man naast haar in bed heen geslagen. Toen diens lichaam echter enorm koud aanvoelde keek ze pas echt goed, om zo een vreselijk feit onder ogen te komen. De borst van haar man was doorboord door een mes. Zodra ze dat doorhad viel haar ook pas op dat de lakens van het bed rood gekleurd waren en plakten van het bloed.

De schok was enorm groot op dat moment. Al snel merkte ze dat er niets anders meer over was van haar man dan enkel nog een lijk en was ze gillend de kamer uitgerend. Achteraf was dat misschien niet het slimste wat ze had kunnen doen, gezien het feit dat ze daar ook haar kinderen mee wekte. Het duurde dan ook niet heel lang voordat haar oudste zoon genaamd Ossan slaperig de gang op kwam gelopen om te vragen wat er aan de hand was.

Snel had ze de deur achter zich dicht getrokken om het aanzicht van haar dode man aan de ogen van haar zoon te onttrekken. "Het is... Mama is gewoon heel erg geschrokken," had ze geantwoord.

Haar zoon had haar even bedenkelijk aan gekeken, maar sloeg toen zijn armpjes om haar heen. "Een knuffel werkt goed, dat doe je ook altijd bij mij."

Trillerig haalde ze adem terwijl ze haar zoon stevig omhelsde. Een traan liep over haar wang en kwam terecht op de beertjes-pyjama van haar kindje. Nadat ze even over zijn rug had gewreven had ze hem voorzichtig van zich afgeduwd. "Ga je maar aankleden, en vertel je broertje dat ook te doen. Mama moet even iemand opbellen." Ze haastte zich vervolgens snel naar beneden om te voorkomen dat het jongetje vragen zou gaan stellen. Op dat moment probeerde ze in een opwelling hem en zijn broertje nog te beschermen tegen de pijn die zou gaan komen, al wist ze heel goed dat dat toch niet te verhinderen viel.

Met trillende vingers pakte ze de hoorn van de telefoon en toetste ze het alarmnummer in, om vervolgens iemand aan de lijn te krijgen die vroeg wat er aan de hand was.

"Moord... Mijn man... Hij is vermoord," stotterde ze, terwijl ze het tempo van haar ademhaling steeds verder omhoog voelde gaan.

"Rustig mevrouw. Vertel me waar u bent en de politie komt direct naar u toe," klonk er aan de andere kant van de lijn.

De vrouw had geknikt terwijl ze tevergeefs probeerde haar ademhaling weer onder controle te krijgen. "Koningsstraat 27 in Flevum."

"Oké, blijft u vooral rustig ademhalen," vertelde de stem aan de telefoon haar. "We zijn over enkele minuten bij u."

Nadat er was opgehangen was de vrouw aan de keukentafel gaan zitten. De kleine tien minuten die de politie er over deed om van het centrum van het dorp naar hun adres te rijden leken tergend langzaam te verstrijken. Ze had haar ogen op de klok gevestigd om er zeker van te zijn dat de tijd toch écht vooruit ging en wachtte stilletjes totdat ze de bel had horen gaan. In haar nachthemd en op blote voeten was ze vervolgens naar de deur gelopen om die te openen. Voor haar stonden er vijf agenten, waarvan er twee vrouwen en drie mannen. Snel was ze uit de deuropening gestapt zodat de mensen binnen konden komen.

"Zou u ons kunnen laten zien waar het slachtoffer ligt?" had een van de vrouwelijke agenten haar vriendelijk gevraagd.

Ze had geknikt en ging de agenten voor naar haar slaapkamer. Zodra die was bereikt waren vier van de agenten naar binnen gestapt, behalve de vrouw die haar eerder aan had gesproken. "Bent u de enige in huis?"
"Nee... mijn kinderen..." De vrouw had gewezen naar de deur een stukje verderop in de gang.

"Oké," zei de agente terwijl ze een hand op de schouder van de vrouw legde. "Gaat u ze maar halen en neemt u ze mee naar de gang. Ik wacht daar op u en neem u vervolgens mee naar het bureau. Daar zal er voor ontbijt en kleding voor u en uw kinderen gezorgd worden." De hand was
van de schouder van de vrouw afgegleden en de agente liep naar beneden.

Niet veel later zaten de vrouw en haar kinderen - die niet ophielden met vragen stellen over wat er allemaal gaande was - in een politiewagen, om na een paar minuten het bureau binnen te gaan. De twee jongens keken hun ogen uit in het gebouw, gezien het feit dat ze nog nooit eerder in een politiebureau waren geweest. De agente had hen een zitplaats aangewezen en had hem verteld even te wachten totdat iemand ze zo op zou komen halen.

Daarna was het allemaal heel snel gegaan en was eigenlijk alles een beetje als een waas aan de moeder van de twee kinderen voorbij gegaan. Ze hadden eten en kleren gekregen, waarna de vrouw haar kinderen even had moeten verlaten om verhoord te worden. Enorm veel vragen werden er op haar afgevuurd die ze zo goed en zo kwaad mogelijk had beantwoord. Toen dat eindelijk klaar was kregen zij en haar kinderen - die intussen ook te horen hadden gekregen wat er gebeurd was - een tijdelijke verblijfplek aangewezen. De plaats van delict moest intact blijven en door het onderzoek dat er gedaan zou worden was het huis tijdelijk niet meer bewoonbaar, aldus de politie.

Intussen was het voorval al weer vijf dagen geleden. Met het onderzoek waren ze niet veel verder gekomen en er was niets verdachts aangetroffen wat zou kunnen leiden tot het ontrafelen van het mysterie wie de man vermoordt had. De politie kon er wel met enige zekerheid vanuit gaan dat het een bewuste en doelgerichte moord was geweest, anders had de moordenaar wel een makkelijker slachtoffer uitgezocht. Maar wie diegene was, en waarom diegene het op deze man had gemunt was nog altijd onduidelijk.

Vandaag hadden de uitvaart en de begrafenis plaatsgevonden. De gestorven man genaamd Orlando was begraven op de gemeentelijke begraafplaats, die een stuk buiten het dorp lag. De stoet mensen was nu dus weer richting de bebouwde kom aan het lopen, waar er in een café nog een koffietafel zou worden gehouden. Vrienden en dierbaren van Orlando waren er op uitgenodigd. Echter, er was een persoon mee naar de begraafplaats gelopen zonder een uitnodiging te hebben ontvangen. Hij of zij had zijn of haar handen diep in de zakken van een lange, zwarte jas gestoken en had een capuchon op, waarschijnlijk tegen de sneeuw. Deze zorgde er voor dat het gezicht van de persoon verhuld werd en dat de persoon dus ook niet te herkennen viel.

Waar op een gegeven moment de kleine menigte rechts af sloeg om zo een wijk van het dorp in te slaan, sloeg de gestalte in het zwart links af, om dat daarna weer een keer te doen, en vervolgens nog een keer. Uiteindelijk had de persoon een rondje gemaakt om een huizenblok en ging toen terug richting de begraafplaats. Hij of zij voelde zich nog verplicht iets te doen voordat diegene de gestorvene los kon laten.

Na eventjes lopen stond de gestalte weer waar hij of zij toen straks nog gestaan had; voor het gloednieuwe graf van Orlando Maledictus. De persoon hurkte neer en liet een in een zwarte handschoen gehulde hand over de grafsteen heen glijden.

Een fluistering zo zacht dat het een halve meter verderop nog niet eens hoorbaar was geweest rolde over de lippen van de gestalte. "Het spijt me."

- - - - - - - - - - - - - -

Met een klap werd het raam in het kleine, tijdelijke huisje van de familie Maledictus dichtgeslagen. Het was al erg laat, iets voor middernacht, en de temperatuur was nog verder gezakt. De oudste zoon, Ossan, was de enige die nog wakker was. Hij begreep niet goed hoe zijn moeder en zijn broertje - die aan de andere kant van de kamer lagen - vredig in slaap konden vallen na wat er de afgelopen week allemaal was gebeurd. Bij hem bleven nare gedachten maar in zijn hoofd hangen en teisterden ze hem de hele nacht lang, er voor zorgend dat hij geen oog dicht deed.

Gapend sloeg hij een hand voor zijn mond terwijl hij door het viezige raam naar buiten keek. Daarboven, in de nachtelijke hemel, stond de maan in haar volle glorie, met honderden pronkende sterren om zich heen. Het schepte een vredig beeld, een beeld van schoonheid, alsof de wereld geen duistere momenten of plekken bezat. Vreemd vond Ossan dat eigenlijk. Terwijl zijn hele leven stil stond was het raar om te zien dat de wereld om hem heen gewoon door ging. Andere mensen zaten nog gewoon in hun dagelijkse sleur, hopend op iets was hun levens zou veranderen om ze zo uit die sleur te halen. Overdag liepen er gehaaste mensen over straat die probeerden op tijd op hun werk te komen, of in de bus te stappen voordat deze vertrok. Allemaal zich van geen kwaad bewust, blind voor het feit dat ieder moment een einde kon komen aan hun normale, maar stressvolle leventje.

Terwijl Ossan behoorlijk filosofisch bezig was voor een tienjarig kind schoven er donkere wolken voor de maan, die alles om hem heen in duisternis hulde. Op dat moment sloeg het noodlot toe.

Het begon met enkele steken in zijn borst. Er van overtuigd dat het niets ernstigs was kuchte Ossan een paar keer. Dat haalde echter niets uit. Beter gezegd, de steken werden nog erger en verspreidden zich over Ossans hele lichaam. Ze werden steeds harder, steeds pijnlijker. Al snel bereikte het het punt waarop Ossan zich niet meer stil kon houden en het uitschreeuwde van de pijn die zijn lichaam in een snel tempo over nam. Dat geschreeuw wekte uiteraard zijn broertje en zijn moeder.

Met haar haren door de war en haar ogen nog wazig van de slaap kwam zijn moeder naar hem toegesneld. Haar ogen stonden vragend en verward, niet begrijpend wat er aan de hand was.

"Mama..." kermde Ossan. "Er worden messen in mij gestoken, onzichtbare messen. Haal de van me af, mama! Haal de van me af!" Tranen liepen over de bolle wangetjes van Ossan, die wit waren weggetrokken.

Gillend en krijsend viel hij op de grond. Hij sloeg hevig met zijn armen om zich heen om de onzichtbare messen waar hij over sprak van zich af te houden. Het was een hels gevoel. Iedere vierkante centimeter van zijn huid leek getroffen te worden door messen die gaten in zijn lichaam boorden.

Hetgeen wat daarna volgde liet zijn moeder met doodsangst van haar zoon weg stappen, terwijl ze haar handen voor haar mond sloeg om haar gillen te dempen.

Ossan begreep in eerste instantie niet waar zijn moeder zo van schrok. Daarna keek hij - met een wazig beeld door de tranen in zijn ogen - naar zichzelf en dat liet hem meteen begrijpen wat zijn moeder de stuipen op het lijf joeg.

Zijn huid begon af te bladderen en viel in repen op de grond. Hier en daar waren zijn botten al zichtbaar en stak het felle wit af tegen zijn rood geworden huid.

De vreselijke pijn bleef aanhouden, en Ossan zag hoe zijn moeder langzaam verder achteruit liep, weg van hem. De doodsangst was van haar gezicht af te lezen, en het besef dat het was vanwege hem deed pijn, misschien nog wel meer dan de fysieke pijn die hij op dat moment doormaakte.

Ossan keek naar zijn borst, en zag zijn hart loslaten. Het rolde naar beneden en belandde met een smak op de grond, waar het gewoon verder klopte.

Hij werd misselijk van het aanzicht van al zijn huid en ingewanden op de grond, maar hij hoefde het niet heel lang meer aan te zien, want ook zijn ogen rolden uit zijn oogkassen.

Hij had geen behoefte meer aan ademen, de dorst was over, huilen was niet meer mogelijk. Gelukkig kwam zijn zicht na een paar seconden weer terug, ondanks dat zijn ogen waren verdwenen. Ook helder denken ging nog, voor zover dat kon met de pijn die hem letterlijk uit elkaar scheurde.

De laatste stukken huid lieten los, en daarbij nam de pijn ook geleidelijk af, tot Ossans opluchting. Het gillen werd gestaakt. Althans, dat van Ossan. Zijn moeder was nog steeds compleet in paniek, terwijl tranen van angst over haar gezicht dropen. Ze stond met haar rug tegen de muur van de kamer gedrukt, zo ver mogelijk verwijderd van het enge schepsel voor haar. Ze stond beschermend voor haar andere zoon, die ze tijdens het achteruit lopen zijn bed uit had getrokken. Ook hij stond met traantjes in zijn ogen, al was dat meer omdat hij zojuist gewekt was dan dat hij echt besefte wat er gebeurde.

Dat was de eerste nacht dat het gebeurde. De eerste nacht dat er niets anders meer van Ossan over was dan zijn beenderen. De eerste nacht dat hij op mystieke wijze in een skelet veranderde. Een levend skelet.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top