Boven de wolken
Opdracht: autobiografie
De hemel leek op het punt te staan om te gaan huilen. Grijze wolken kleurden de lucht en verborgen de toppen van de bergen. De hele wereld leek donkerder dan normaal, grijzer. Maar dat deerde ons niet.
Onze voeten marcheerden over de asfaltweg, terwijl we "zo gaat ie goed, zo gaat ie beter" zongen. Mijn broertje keek met opgewonden blik naar de dichterbij komende bergliftjes. Hij was dolenthousiast omdat we één van de moeilijkere bergtochten gingen maken, de Murmeltierentocht.
's Ochtends had mijn vader uren naar de wandelkaart gestaard om een tocht te kiezen. Ondertussen kon hij alle tochten op de kaart opnoemen. Hij had het vooral moeilijk gehad er een te kiezen, omdat het een kortere moest zijn door de regenbui die zou beginnen vanaf één uur, en omdat we de meeste kortere tochten al hadden gedaan na tien dagen in het Oostenrijkse berglandschap door te brengen.
"Mama," vroeg mijn broertje, "hoe ziet een Murmeltier eruit?" Hij was vastberaden op de kleine rotsblok paadjes die we vandaag zouden nemen een Murmeltier te vinden en er een foto van te nemen.
Hoewel mijn moeder blij was dat mijn broertje zo enthousiast leek, kon ik aan haar gezicht zien dat ze toch een beetje bezorgd was. Twee dagen ervoor hadden we nog een moeilijke tocht gedaan. Het wandelweggetje was op bepaalde plekken onbestaand en onze voeten hadden zelf een weg moeten zoeken door de losliggende afgebroken rotsblokken. Met onze handen hadden we op de rotsen steun moeten zoeken om niet te vallen. Mijn broer vond het enorm leuk om zo te klauteren, maar mijn moeder bleef angstig dat hij een verkeerde stap zou zetten en zou vallen. Dat het vandaag zou gaan regenen, hielp haar angst ook niet.
"Wel, Maxim," antwoordde ze hem, "Murmeltieren zijn wat wij marmotten noemen." Ze nam haar gsm en zocht een foto van het dier op. Deze toonde ze aan mijn broertje. "Zo zien ze eruit. Daar moet je straks naar zoeken."
We stapten verder naar de liftjes. We gingen voorbij de dure sportwinkel voor mannen en de winkel voor bergschoenen. Voorbij het grote hotel met de gigantische speeltuin en voorbij het ijssalonnetje met het blauwe murmeltierenijs, dat verdacht veel naar smurfenijs smaakt. Het kleine blauwgeverfde ijssalon was vandaag open en dat leek me een goed teken. Niemand verlangt toch ijs te eten als het regent.
We kwamen aan bij de liftjes van de hoogste berg. Normaal stond er een rij aan te schuiven om de liftjes te nemen, maar naast een ouder koppel en twee eenzame reizigers, was het platform leeg.
"Ik weet niet of dit wel zo een goed idee was, Stef," begon mijn moeder. Ze kruiste haar armen over elkaar en bleef voor het platform staan, terwijl ze er met een bezorgde blik naar keek. Boven ons zag de grijze massa eruit alsof hij elk moment kon losbarsten. "Het ziet er naar uit dat het elk moment kan gaan regenen."
Ook mijn vader hield zijn pas in. "Het weerbericht zei dat het pas vanaf één uur ging regenen."
"Het weerbericht heeft niet altijd gelijk," antwoordde ze. "En als het begint te regenen en we zitten middenin die tocht ..."
De gladde rotsblokken doemden in mijn gedachten op. Natte stenen, onze bergschoenen die het donkere oppervlak raakten en er vanaf gleden, recht het weggetje af. De steile afgrond in.
Ook mijn vader hield zijn pas in. "Wat wil je dan? Heb je een andere tocht die je wil maken?"
"Nee," zei ze.
"Wel dan."
"We kunnen ook even wachten," zei ze, "en binnen uur opnieuw proberen."
"Maar dan is de kans op regen juist groter."
"Mama, ik wil de murmeltieren zien," klaagde mijn broertje.
"Het is onze laatste dag hier. Laten we gewoon proberen," zei mijn vader.
"Goed dan," zuchtte ze, "laten we naar boven gaan."
Ze haalde haar portemonnee uit de rugzak die op mijn vaders rug hing en pakte de kaartjes eruit waarmee we de lift konden nemen. Ze gaf me het kaartje waarop in gedrukte letters mijn naam stond en hield het voor de scanner. Toen het lichtje groen kleurde, drukte ik tegen de bareel aan en verplichtte ons zo de liftjes te nemen.
Mijn voeten stapten verder, het kleine platformpje op. Daar waren de grote bergliften met hun bankjes binnenin. Ik keek achterom en wachtte geduldig tot mijn ouders en mijn broertje ook door de bareel waren gekomen.
We stapten in. Mijn moeders benen wipten nerveus op en neer. Mijn vader keek er met een geïrriteerde blik naar. Enkel Maxim deed nog normaal. Zoals gewoonlijk had hij helemaal niets door van de spanningen.
Opgesloten in het liftje konden we niets anders doen dan naar buiten kijken; kijken naar de lege liftjes voor ons, kijken naar de grijze wolk die we steeds dichter naderden en kijken naar de leegte die op de berg heerste.
Het duurde niet lang voor we zelf in de wolk terechtkwamen. Binnenin de wolk konden we nauwelijks iets zien. Enkel het groene gras recht onder het liftje was zichtbaar. Al het andere had een grijs-witte kleur. Ik vond het wel cool, maar aan de angstige blik van mijn moeder kon ik zien dat ik dat beter niet luidop zei.
"Mama," vroeg mijn broertje, "wat is er boven de wolken?" Hij wipte ongeduldig met zijn voeten.
"Er is niets boven de wolken," antwoordde mijn moeder.
"We waren beter op de grond gebleven. Hierin kunnen we niet gaan wandelen. We gaan van de berg vallen gewoon omdat we het padje niet kunnen zien. Een week geleden is er hier nog een vrouw van de bergen gevallen. Ze heeft het niet overleefd."
"Wacht toch gewoon tot we aan het middelste station komen."
Mijn moeder beet op haar lip.
De liftjes gingen verder de steeds dichtere wolken in.
"Dit was echt een slecht idee," zei ze. "We hadden moeten wachten."
"Het weerbericht zei dat het pas vanaf één uur ging regenen."
"De weerberichten zeggen veel."
"Mama," kwam ik tussen beiden, "het is oké. We gaan gewoon terug naar beneden."
Het liftje ging voorbij het middelste station. De deuren gingen open, maar wij bleven zitten, vastbesloten met de lift eerst naar boven te gaan en dan weer helemaal naar beneden.
Het was stil terwijl de deuren sloten en het liftje verder naar boven bewoog. Een stilte die me irriteerde. Een stilte vol teleurstelling om onze laatste dag. Ik wilde iets zeggen om hem te verbreken, maar ik wist niet wat.
Uiteindelijk was het mijn moeder die de stilte verbrak: "Slikken." Ik slikte om mijn oren te beschermen tegen het ploffen. Toen viel er weer een stilte.
Mijn broertje keek met angstige ogen naar de donkere wolk buiten hem. "Hoe gaan we hierin de Murmeltieren vinden? Ik wil naar huis."
"Sorry," zei mijn vader.
Het was moeilijk in te schatten of het eindstation nog ver was. Naar mijn mening waren we allang onderweg, maar door de witte wolken rondom ons zagen we niets. Het was alsof we ons in een enge film bevonden. Ik had genoeg films gezien om te weten dat de monsters altijd plots tevoorschijn kwamen uit de dikke mist. Gespannen keek ik rondom me. Ik wist wel dat monsters niet bestonden, maar nog eens nakijken, kon nooit kwaad.
Plots leken de wolken minder dicht te worden. Het leek of ik verder kon zien, maar misschien was dat gewoon mijn verbeelding. Maar nee, toen ik goed keek, kon ik inderdaad steeds verder zien. Meer dan één leeg liftje voor ons.
Ik zag zelfs de koetjes op de grond wat verder. Hoe dichter we bij hen kwamen, hoe minder dicht de witte wolken werden. En plots leken we erboven te zijn, boven de wolken. En daar, een paar meter verder was het eindstation al.
Ik keek naar de lichtblauwe lucht die de hemel kleurde en de witte wolken onder ons. Het voelde oneindig, dit moment. Alsof we boven alles stonden. We waren heersers van de wereld, overwinnaars op het weer. We overwonnen zelfs de grijze hemel.
"Mama," bracht mijn broer verwonderd uit, "er is dus toch iets boven de wolken."
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top