1. Aan je broertje vragen of hij de tafel dekt en dat jij hem dan afruimt, en vervolgens zeggen dat iedereen zijn eigen bord en bestek op moet ruimen.
*dit doe ik dus best vaak*

2. Als je broertje vraagt om een glas drinken, een glas geven met een bodempje drinken erin.
*dat doet hij dus best vaak bij mij*

3. Aan je broertje vragen of jij zijn oplader mag lenen omdat je geen zin hebt om je eigen van boven te halen.
*dat doen we allebei dus*

4. Geen zin hebben om ook maar iets te doen.
*jeej dat heb ik nu. Geweldig *kuch kuch*

5. Aan het appen zijn en alleen maar nieuwe afkortingen bedenken voor doodnormale woorden zoals dat, een krukje, wordt dan nkrk.
*dan ben je echt gewoon veel te lui*