➵ hoofdstuk 8
Een week later kwam ik aan in de Gouw. Deze week was vrij soepel verlopen. De reis naar de Gouw duurde ongeveer vijf dagen vanaf Breeg. Toch was ik een week onderweg geweest. Dit had niks te maken met het weer. Het weer was de hele week goed geweest. Soms Was het wel wat kouder en stond er meer wind, maar hier had ik vrij weinig last van. Het had de hele week niet geregend. Hierdoor kon ik lekker blijven rijden, zonder te stoppen. Natuurlijk deed ik dat niet. Ik stopte af en toe even om Silvirin een kleine pauze te geven.
Het grote probleem was dat ik nog steeds te veel twijfelde. Ik had me een aantal keren omgedraaid in die week. Een paar uur gingen dan verloren. Ik was telkens van plan om terug naar Breeg te gaan, maar dat was er niet van gekomen. Telkens bedacht ik me weer en reed ik snel weer op de weg naar de Gouw.
Een week later stond ik bij het huis. Het was pikkedonker buiten. De sterren schitterde in de lucht en ze leken de hemel op te lichten. De maan scheen fel. Hij creëerde schaduwen van alles wat zich in de Gouw bevond. De lichten waren in elk huisje aan gegaan. Het waren kleine huisjes die zich in de groene heuvels bevonden. Elk huisje had een voortuin en deze was bij elk huisje anders ingericht. Een pad liep langs alle huizen af. Deze werd ook verlicht door het licht uit de huisjes.
Ik stond voor een houten poortje en staarde naar het prachtige uitzicht. De Gouw zag er erg gezellig uit. Iets wat ik al langer had gemist in mijn leven. Gezelligheid. Ik zuchtte dromerig, terwijl ik mijn hand door Silvirin's manen liet gaan. Ze legde haar hoofd in mijn nek en duwde haar neus tegen mijn hoofd. Giechelde draaide ik me om naar haar.
'Jij hebt zeker wel zin in een appeltje,' grijnsde ik. Silvirin oren stonden direct recht overeind. Ze hinnikte vrolijk en begon met haar hoeven op de stenen te tikken. Ik haalde een appel onder mijn cape vandaan. Ik legde deze op mijn handpalm en hield hem onder de neus van Silvirin. Ze nam hem dankbaar aan. Ze opende haar mond en at de appel in een keer op. Haar luide gekauw was in de straten van de Gouw te horen. Ik siste zachtjes, terwijl ik haar over haar neus aaide.
'Jij moet even hier blijven,' zei ik, terwijl ik haar teugels vast pakte. 'Ik moet daar even naar binnen.' Silvirin brieste, terwijl ze haar neus tegen mijn aan duwde. Giechelend knoopte ik haar teugels vast aan het hek.
'Ik zoek zo nog even een ander plaatsje voor je,' vervolgde ik. 'Ik moet nu eerst gaan.' Ik aaide mijn merrie voor de laatste keer en opende daarna het poortje. De tuin van deze Hobbit was goed opgeruimd. Rechts voor in de tuin stond een klein eikenhouten bankje. Het bankje Was omringt met prachtige gele en paarse bloemen. Een pad liep vanaf het bankje, omhoog naar de ingang van het huis. Het hele pad was omringd met gras en struiken. Het zag er erg georganiseerd uit.
Het huis was in de berg geplaatst. De muren waren verborgen door het gras. Alleen waar de ramen en de deur zaten, kon je af en toe een stukje van de crème kleurige buitenmuren zien. De ramen waren rond. Een was een houten versiering van verschillende houten blokjes om het raam heen gemaakt. Het raam zat een stukje in de muur, waardoor de versiering een soort overkapping over het raam vormde. De deur zat nog wat dieper in de heuvel. Een houten, golvende overkapping was hier overheen gemaakt. Er was een ronde ingang die naar de houten deur leer. Aan weerskanten van de overkapping was nog een stuk muur te zien met daarin twee kleine raampjes. Ook om deze raampjes en de ingang van de deur waren dezelfde versieringen aangebracht. Onder de kleine raampjes hingen houten plantenbakken die waren gevild met prachtige, witte bloemen. Aan elke hoek van de overkapping hingen kleine lampjes. Deze stonden aan. Zijn deur was groen. Het teken van Gandalf was er met een blauwe gloed in gegraveerd. In het midden van de deur bevond zich de deurknop en rechts van de deur hing een oude bel.
Ik liep het stenen trapje omhoog. Mijn laarzen maakte een dof geluid op de treden. Het geluid dat vanuit het huis kwam, werd steeds harder. Ik hoorde hard gepraat, gelach en ik hoorde af en toe het geluid van wat spullen die eerder om gegooid. Voor mij was het meteen duidelijk. Er zitten Dwergen in dit huis.
Ik moest bukken om onder het afdakje door te kunnen. Elfen waren veel groter dan Hobbits, dus het verbaasde me niks. Ik liep met gebogen hoofd richting de deur. Hier stond ik even stil. Ik wierp een snelle blik door een van de kleine raampjes. De Dwergen waren nergens te bekennen. Ze liepen niet in de buurt van de deur. Dat kon ik nu zien.
Twijfelend legde ik mijn hand op de deur. Nu kon ik nog terug. Ik kon terug lopen, Silvirin losmaken en naar Breeg rijden. Wilde ik dat wel? Mijn leven was saai geworden nadat ik uit het bos vertrok. Ik kon deze kans niet laten gaan. Ik haalde een keer diep adem en slingerde daarna zachtjes aan de bel. Het geluid galmde door de kamers van het huis.
'Nee!' Hoorde ik plotseling iemand roepen. Het was een zachte, heldere mannen stem. Deze klonk vanuit een van de verdere kamers van het huis.
'Nee, er komen hier geen Dwergen meer in!' De stem van de man leek steeds harder te worden. Hij kwam steeds dichterbij de deur.
'Als je een Dwerg bent, kun je maar beter weg gaan!' De man stond nu vlak achter de deur. Ik hoorde hoe hij de deurklink vast pakte. Verder bleef het stil achter de deur.
'Dit is geen Dwerg,' Riep ik terug, terwijl ik mijn hand van de deur af haalde. Het bleef een tijdje stil. Ik tikte verveeld met mijn voeten op de grond, terwijl ik een reactie afwachtte.
'Geen Dwerg?' Vroeg de man verward. Hij duwde de deurklink naar beneden en trok de deur open. Ik boog mijn hoofd nog wat meer, zodat ik alles wat beter kon zien. Een Hobbit verscheen in de deur opening. Hij had wat langer, bruin haar dat een klein beetje krulde. Zijn groene ogen lichtte op in het maanlicht. Hij droeg een witte bloes met dunne, zwarte streepjes en lange mouwen. Daar onder had een bruine broek aan die tot op zijn knieën kwam. Twee bretels hielden zijn broek omhoog.
'Goedenavond,' begroette ik de Hobbit. 'Jij bent vast Meneer Balings.' De Hobbit stond verstijfd in de deur opening. Hij wist niet goed wat hij moest zeggen. Met een hand hield hij de deur open. Hij zweeg. Het leek alsof hij plotseling niet meer kon praten.
'Zou ik binnen mogen komen?' Vroeg ik beleefd. De Hobbit knikte. Hij opende zijn deur nog wat meer. Met gebogen hoofd liep ik zijn huis binnen. Ik kwam in een grote hal terecht. De hal had muren die naar elkaar toe bogen, maar nooit bij elkaar kwamen. De vloer bestond uit allerlei tegeltjes die een patroon op de grond vormde. De deur was vanaf de achterkant versiert met stalen krullen. Het zag er erg mooi tot uit. Links naast de deur stond een klein, houten kastje met daarop een mandje met appels. Rechts van de deur stond een grote kist met mooie patronen. Ik vroeg me af wat daar in zou zitten. Naast de kist stond een kaars en een lange, houten tafel met daarop wat boeken en papieren. Op de vensters van de ramen lagen ook boeken en schrijfgerei. Hij was er vast gek op. Naast de lange tafel stond een kapstok. Daar hingen verschillende jasjes, poncho's en capes aan. Onder deze kapstok stonden verschillende dozen en andere spullen. Meer kastjes bevonden zich aan de linker kant van de muur. Dit waren vooral wat hogere tafeltjes of kastjes. In de rechter muur zat een opening die naar een andere kamer leidde. Je kon ook rechtdoor lopen om in een andere kamer uit te komen. Het was allemaal met elkaar verbonden.
Ik klikte mijn cape los en haalde deze van mijn schouders af. Ik legde hem over mijn hand neer, terwijl ik de kamer rond keek.
'Deze moet aan de kapstok neem ik aan?' De Hobbit knikte alleen maar. Ik liep naar de kapstok toe en hing mijn cape op. Het viel langzaam stil in het huis. Ik draaide me langzaam om en keek recht op de studeerkamer van de Hobbit uit. Helaas kon ik hier weinig van zien. Een aantal Dwergen blokkeerde mijn uitzicht.
'Oi! Een Elfling?!' Riep een van hen verontwaardigd. Ik bleef staan. Neutraal keek ik naar het groepje. De Hobbit staarde me aan met zijn twinkelende groene ogen. Zijn mond stond een klein stukje open. Een ding wist ik zeker. Hij had nog nooit een Elf gezien..
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top