➵ hoofdstuk 7

Er bevond zich een houten trap achterin de herberg. Nog steeds wist ik niet waar deze heen ging. Thorin had deze trap ook naar boven genomen en was niet meer terug gekomen. Ik ging er vanuit dat deze naar de kamers leidde. Ik wilde deze gok wel wagen.

Mijn zachte voetstappen klonken op het hout. Ik legde mijn handen tegen de muur voor extra balans, terwijl ik langzaam naar boven liep. Ik zette mijn voet op de houten vloer van de overloop. Ik liet de muur los en keek de gang in. Aan weerskanten waren verschillende houten deuren. Ik probeerde me te herinneren in welke kamer ik moest zijn. Het stond in de brief. Kamer tien of kamer Elf. Ik was het helemaal vergeten.

Ik haalde de brief tussen mijn leren wapenriem vandaan. Ik had hem daar al die tijd bewaart. Ik wist wel dat hij nog van pas ging komen. Ik vouwde de brief open en liet mijn ogen over het papier gaan. Kamer tien. Daar moest ik heen. Ik vouwde de brief weer dicht en stak hem terug tussen mijn riem. Ik liep langzaam langs de deuren af en stopte bij kamer tien. Ik draaide de houten deurknop om. Een kleine klik Was te horen voor de deur langzaam open ging. Ik stak mijn hoofd om de hoek van de deur en keek de kamer in. Het was een vrij grote kamer. De muren waren compleet van hout, maar de bovenkant van de kamer was versiert met steen. Tegen de achterste muur stonden een paar pilaren, met daar tussen een stenen openhaard. In de rechter achter hoek stond een houten bed. Een paar langwerpige ramen zaten in de rechter muur. Je kon onder deze ramen zitten. Er stond namelijk een klein bankje onder. Weinig licht kwam hier doorheen. Tegen de achterste muur stond ook een tafeltje met een aantal houten stoelen. Een paar kaarsen verlichtte de kamer nog wat meer.

Ik liep de kamer in en sloot de deur achter me. Het vuur knetterde in de haard. Het was heerlijk warm in de kamer. Het vuur had er voor gezorgd dat de temperatuur in de kamer lekker was. Ik schopt mijn zwarte laarzen uit en maakte de cape, die om mijn nek hing, los. Deze hing ik netjes over een van de houten stoelen, zodat er geen vouwen in kwamen. Ik liep rustig naar het bed toe en nam plaats op de zachte dekens. Het was al laat. Morgen wilde ik nog even ontbijten met Afina, Alátariël en Lyraesel. Hopelijk had ik mijn keuzen tegen die tijd gemaakt.

Ik klikte mijn wapenriem los en legde deze naast mij neer. Bijna al mijn spullen had ik achter gelaten in Imladris. Ik had alle spullen die ik écht nodig had aan mijn wapenriem gehangen. De rest had ik allemaal achter gelaten. Ik had zelfs geen nieuwe tuniek bij. Ik was van plan ze nog eens op te halen, maar het duurde nog wel even voordat ik terug in Rivendell kwam.

Ik tilde de dekens op en ging op het zachte matras liggen. Ik trok de tekens tot over mijn oren en sloot mijn ogen. Ik verwachtte dat ik snel in slaap viel, maar dat was totaal niet het geval. Ik lag wakker. Piekerend over de uitnodiging van Gandalf. Uren woog ik de positieve en de negatieve punten van de reis af. Het kwam er op neer dat ik bang was voor de reactie van de Dwergen. De reis leek me wel leuk, maar ik wist niet wat de Dwergen zouden doen als ik mee ging.

Ik draaide me wel tien keer om in het bed. De gedachtes bleven maar door mijn hoofd spoken. Ik wist dat ik nu een beslissing moest nemen, anders zou ik niet in slaap vallen. Het koste me wat tijd voordat ik mijn keuze had gemaakt. Eindelijk kon ik lekker slapen..
---
De felle zon, die door de ramen van mijn kamer scheen, liet mij ontwaken. Ik opende langzaam mijn ogen, maar kneep ze al snel tot spleetjes om de zon tegen te houden. Gelukkig wende ik snel aan het plotselinge licht. Langzaam kwam ik overeind. Ik wreef in mijn ogen en rekte me uit. Ik was nog steeds erg moe, door het lange wakker liggen. Ik gooide mijn benen over het bed en stond langzaam op. Mijn voet kwam tegen mijn wapenriem aan die nog op de grond lag. Deze pakte ik op en ik klikte hem vast rond mijn middel. Ik liep naar mijn laarzen en stapte er voorzichtig in. Mijn buik begon ondertussen flink te rommelen. Ik legde mijn hand op mijn buik en zuchtte. Het was tijd voor het ontbijt. Ik sprintte naar het raam en bekeek mijn spiegelbeeld. Mijn haar zat volledig in de war. Zuchtend probeerde ik het te fatsoeneren. Ik bracht twee plukken haar naar achteren en vlocht deze achter mijn hoofd. Zo zag het er beter uit. Het was simpel en stijlvol.

Ik haalde mijn cape van de stoel af en hing deze om mijn nek. Tevreden liep ik naar de houten deur. Ik draaide de deurknop om en opende langzaam de deur. Het was vrij donker op de gang. Ik begon me af te vragen of de rest al wakker was. Ik ze helemaal niet gevraagd naar hun kamernummer. Achteraf gezien niet zo slim.

Ik sloop de gang op en liep zachtjes richting de trap. Je kon de planken horen kraken op de doodstille overloop. Mijn zachte voetstappen waren ook duidelijk op de trap te horen. Ik hoorde zacht gepraat beneden. Er waren nog maar weinig mensen wakker. Het was ook nog vrij vroeg. Het was een enorm verschil met de drukte van gisteren.

Ik kwam de trap af en liep rustig langs alle tafels af. Mijn ogen gleden langs de personen af. Als snel zag ik Alátariël, Afina en Lyraesel zitten. Ze hadden al een bord eten voor hun neus en ze waren gezellig met elkaar in gesprek. Ze zaten aan de tafel die wij gisteren ook hadden. Ik liep er meteen op af en nam meteen plaats naast Alátariël.

'Goedemorgen!' Zei ik opgewekt. Alle drie keken ze op van hun borden. Afina glimlachte liefjes naar me, terwijl ze nog een stukje brood in haar handen nam.

'Goedemorgen,' herhaalde ze. 'Lekker geslapen?' Ik maakte een afkeurend geluidje.

'Het ging moeilijk,' antwoordde ik. 'Maar dat komt later wel. Eerst wat eten.' Ik klopte een keer zachtjes met mijn handen op tafel en kwam daarna overeind. Alátariël legde haar hand op mijn arm.

'Je hoeft niet op te staan,' zei ze, terwijl ze me terug duwde op de bank. 'Ik hoef niet meer.' Alátariël schoof haar bord met een half brood naar mij toe.

'Zeker weten?' Vroeg ik twijfelend.

'Ja,' grijnsde Alátariël. 'Ik eet niet veel in de ochtend.' Ik bedankte haar met een glimlach. Ik pakte het brood met twee handen vast en nam een hap. Meteen leek mijn buik al rustiger te worden.

'Waarom heb je slecht geslapen?' Vroeg Lyraesel, terwijl ze haar lege bord aan de kant zette.

'Ik lag te piekeren,' antwoordde ik. 'Over de uitnodiging van Gandalf.'

'Dat had ik al verwacht,' mompelde Afina. 'Heb je een keuze gemaakt?' Ik knikte. Ik wist wat ik wilde, ook al twijfelde ik nog steeds.

'Vertel!' Zei Alátariël ongeduldig. Ze nam een kleine slok van haar drinken, terwijl ze ongeduldig met haar vingers op de tafel tikte.

'Ik denk dat ik het ga doen,' zei ik twijfelend. Een brede grijns verscheen op het gezicht van Afina.

'Dat is de juiste keuzen,' zei ze trots. 'Dat kun je goed gebruiken.'

'Dat zal wel,' zuchtte ik. 'Maar ik weet niet hoe die Dwergen reageren. Wat als ze me niet mogen?' Lyraesel klopte zachtjes op mijn schouder.

'Maak je daar niet zo'n zorgen om!' Riep ze uit. 'Dwergen zullen je nooit persoonlijk haten. Ze kunnen misschien wat bot zijn op het begin, maar onthoud dat je ze altijd je engelen moet laten zien. Het is beter om je demonen bij je te houden.' Afina giechelde zachtjes.

'Waar heb jij het nou weer over?' Vroeg ze.

'Dat zei Alagos altijd,' sprak Afina met een lach. 'Laat ze altijd je goede kant zien en houdt die slechte kant verborgen. Hoe gemeen ze ook tegen je zijn.' Ik glimlachte liefjes naar haar.  Ik schoof mijn, inmiddels lege, bord aan de kant en kwam langzaam overeind.

'Dan ga ik maar eens verder,' zei ik, terwijl ik mijn cape recht trok. Afina, Alátariël en Lyraesel kwamen achter de tafel vandaan. Alátariël gaf me een knuffel en wreef kort over mijn rug.

'Je kunt het!' Sprak ze me toe. 'Met jou er bij lukt het ze sowieso.' Ik liet Alátariël los en lachte breed naar haar.

'Dank je wel.' Afina omhelsde me stevig.

'Het komt wel goed met die Dwergen,' zei ze, terwijl ze me weer los liet. 'Dat weet ik zeker.' Ik bedankte haar met een lieve glimlach en vloog daarna Lyraesel om de hals. Lachend klopte ze op mijn rug.

'Veel plezier,' giechelde ze. Ik liet haar los en liep daarna naar de deur van de herberg. Ik draaide me nog een keertje om en zwaaide naar de drie meiden. Ze zwaaide enthousiast terug, voor ze terug aan de tafel gingen zitten. Ik opende de deur. De koude lucht streek langs mijn haren. Ik sloeg mijn cape om mijn lichaam heen, terwijl ik naar Silvirin liep. Ze hinnikte vrolijk toen ze me aan zag komen. Ik liep lachend naar haar toe. Ze duwde meteen haar neus tegen me aan en brieste. Lachend aaide ik haar over haar neus.

'Daar ben ik weer,' giechelde ik. 'Ik heb je gemist.' Silvirin's vacht was ijskoud. Haar manen waren inmiddels weer opgedroogd. Ik maakte haar teugels los van de houten balk en liep onder het afdakje vandaan. De zon scheen. Het was een prachtige dag. Er was geen wolkje aan de lucht, maar de wind was nog koud. Ik greep het zadel vast en zette mijn voet in de beugels. Ik duwde mezelf omhoog en slingerde mijn been over haar rug. Ik greep de teugels vast en klopte haar kort op haar nek. Silvirin trappelde vrolijk heen en weer.

'Laten we maar gaan,' zei ik zachtjes, terwijl ik haar een klein schopje tegen haan buik gaf. Silvirin begon zachtjes te lopen. Het was tijd om naar de Gouw te gaan..

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top