8. Mars.2

Zodra ik de hal van het HR binnenkom, sta ik weer stil. Met grote ogen van verbazing neem ik de ruimte in me op. We zijn in het verkeerde gebouw, is het eerst wat door mijn hoofd schiet. Of er is iets mis met de deuren waar we net doorheen liepen en we zijn op onverklaarbare wijze niet in het HR maar totaal ergens anders naar binnen gelopen. Dit kán namelijk niet het gebouw zijn waar ik even geleden nog voorstond. Zo koud het blauw van het glas buiten is, zo warm is het hier aangekleed.

Overal staan bankjes en stoelen in bonte kleuren bij elkaar. Grote tapijten hangen aan de muren en liggen op de grond. In één hoek brandt zelfs een openhaard. De vloer heeft een witmarmeren kleur die zo geboend is dat hij glimt. Links van me is een kleine bar waar dranken en hapjes worden verkocht. Mensen lopen af en aan, pratend en lachend. Ik had van alles verwacht. Een ruimte met een balie, wat stoeltjes en een trap naar de volgende verdieping. Een compleet lege ruimte met alleen een trap. Misschien nog wel een ruimte met een aantal en boeken en mensen die aan lange tafels zitten te werken. Een soort bibliotheek. Dat was eigenlijk het soort ruimte waar ik op gehoopt had. Het leek de gezelligste mogelijkheid voor zo'n koud en groot gebouw. Ik had totaal niet verwacht in een ruimte te komen dat is ingericht als een gezellig café waar mensen kunnen eten en met elkaar praten. Nee, dat nooit. Vol verbazing draai ik me om naar Douke. Die staat me grijnzend aan te staren.

'Pap, zeg ik. 'Dit heb je me nooit verteld.' Op het moment dat Doukes ogen beginnen te glanzen, besef ik wat ik heb gezegd. Pap. Dat zeg ik zo goed als nooit. Natuurlijk omdat Douke ook niet mijn echte vader is. Tenminste, dat is wat er altijd tegen me wordt gezegd. Ik snap eerlijk gezegd niet zo goed waarom. Volgens mij is er iets met DNA, maar ik woon al bijna mijn hele leven bij Douke. Hij heeft me opgevoed en voelt net zozeer mijn vader als Ole mijn broertje, al is hij dat officieel ook niet. Toch heb ik Douke, ook al voelt hij als mijn echte vader, niet vaak pap of papa genoemd. Ik weet niet waarom, maar ik deed het gewoon niet. Misschien omdat Sil dat ook nooit deed. De band die hij heeft met Ivan – zijn huisgenoot, net als Douke mijn huisgenoot is – is dan ook wel niet zo sterk als de band die ik met Douke heb. Sil zei het in ieder geval nooit. Daardoor zei ik het waarschijnlijk ook niet vaak. Tenzij het op een moment was dat ik me nogal kwetsbaar of verdrietig voelde. Of zoals nu. De emoties gieren door mijn lijf. Dan voel ik me verdrietig, dan paniekerig en nu ben ik weer zo verbaasd door wat ik hier, in de hal van het Hoofd Ruimtestation, aantref, dat ik even niet meer weet wat ik nou eigenlijk moet doen. Automatisch noemde ik Douke toen pap. Alleen zijn glanzende ogen snap ik niet. Douke is niet bepaald een emotioneel persoon.

Nog even lijkt hij ergens in zijn gedachten te zweven, ver weg, naar iets wat ik niet weet, en dan is het moment alweer voorbij. De glans is weg en Douke kijkt me weer even vriendelijk grijnzend aan als net.

'Ik wilde dat je met eigen ogen zou zien dat niets is wat het lijkt. Alles loopt altijd anders dan je had verwacht of gepland. En bedenk nou zelf, dit is een aangename verrassing, niet waar?'

Ik knik, ietwat verward. Opeens schiet me weer te binnen waarom ik hier eigenlijk ben. De aanblik van deze huiselijke ruimte deed me heel even denken dat ik écht in een gezellig café sta, in plaats van de ontvangsthal van het Hoofd Ruimtestation. Ik kijk op en verzamel al mijn moed, waarna ik met een hoofdknikje naar een wenteltrap in de hoek van de ruimte wijs, waar zoveel mensen naar boven en beneden lopen dat ik ervan uitga dat het de enige manier is om bij de afdelingen op hogere verdiepingen te komen.

'Zullen we naar boven gaan?' Als ik nu niet ga, ben ik bang dat ik hier nooit meer een stap naar binnen zet. En ik moet wel. Ik doe dit voor Micha.
Douke knikt en loopt voor me uit richting de wenteltrap. Als ik onderaan de trap naar boven kijk, kijk ik Douke verschrikt aan. Die lijkt mijn gedachten te kunnen lezen.

'Geen zorgen, je hoeft maar naar de twaalfde verdieping.'
Voordat ik kan vragen hoe hoog dat ongeveer is – twaalf verdiepingen klinkt niet als iets dat je even in twee minuten loopt – mengt een man van een jaar of veertig zich in het gesprek.

'Je hebt geluk op de twaalfde verdieping te zitten. Ik moet elke dag naar de vijftigste.' Hoewel dat niet erg prettig klinkt hebben de ogen van de man pretlichtjes. 'Ach, het houdt me fit,' zegt hij lachend. Ietwat beduusd door zijn spontane woorden lach ik terug. De man knipoogt even loopt dan voor ons uit naar boven.

Mijn sympathie voor de onbekende man groeit naarmate ik hoger de wenteltrap oploop. Het lijkt me vreselijk om elke dag vijftig verdiepingen omhoog te lopen. Na tien verdiepingen beginnen mijn onderbenen al aardig te verzuren en ik ben dan ook opgelucht als ik eindelijk met grote letters '12e verdieping: Schrijf- en Vraag' zie staan. Tot mijn ontzetting hijgt Douke nauwelijks, in tegenstelling tot mij. Hij lacht.

'Ik moet elke dag naar de drieëntwintigste verdieping, dus dit is een eitje voor mij.' Ik zucht. Hopelijk kan ik binnenkort ook zo hartelijk lachen om mezelf en de moeite waarmee ik nu deze trap oploop.

Als we door de deur rechts naast het bordje 'Schrijf- en Vraag' lopen worden we opgewacht door een ietwat gezette man die, afgezien van zijn vrolijke glimlach, aan alle clichés voldoet van een chagrijnige zakenman. Meer dan één onderkin, een riem die net iets te strak zit en kleine oogjes die ons vanachter een brilletje vriendelijk aanstaren. Al kloppen die vriendelijke oogjes dan weer niet. Ik kan er dan ook niets aan doen, maar het eerste dat door mijn hoofd schiet is dat ik hoop dat deze cliché klopt, want ik ben al die verrassingen nu toch wel een beetje zat.

Toch ben ik even later blij als we, zittend aan het grote bureau van Yohn – zoals hij zich voorstelde – vast kan stellen dat deze cliché niet blijkt te kloppen. Yohn is heel erg vriendelijk en zodra hij zich had voorgesteld begon hij honderduit te praten over van alles en nog wat. Al lopend naar zijn kantoor heb ik zo veel informatie binnengekregen dat het me haast duizelde.

'Zoals ik net al in het kort heb verteld,' gaat Yohn in zijn kantoor gewoon verder,' ben ik erg verheugd je eindelijk te mogen verwelkomen bij SEV.' Hij heeft zijn handen ineengeslagen en kijkt ons met een brede glimlach aan.

Naast hem staat een beker met een bruine vloeistof erin, waarvan ik aanneem dat het koffie is. Douke drinkt het elke morgen 'om wakker te worden'. Ik heb het wel een paar keer gedronken, maar de smaak is niks voor mij. Veel te bitter. Ook Douke heeft een beker koffie voor zich. Ik hoefde geen drinken. Het is hier in het Hoofd Ruimtestation dan wel veel beter dan ik dacht, ik weet niet of mijn maag het al aan kan om wat te gaan drinken.

'Ik heb je sollicitatiebrief bekeken en het zag er allemaal goed uit. Niks om op aan te merken,' haalt Yohn me uit mijn gedachten. 'We moeten alleen nog wat standaard vragen behandelen. Gewoon routine.' Hij pakt een gelinieerd vel papier en een pen uit een van de vele lades van zijn bureau. 'Oké, je heet Kristoff. Komt dat van Christophe?'

Met gefronste wenkbrauwen kijk ik hem aan. Christophe? Hoe komt hij daar nou bij? Waarom zou ik opeens Christophe heten? 'Nee,' zeg ik dan ook, ietwat geërgerd. 'Nee, het is gewoon Kristoff.'

'Mooi,' gaat het hoofd van de SEV ongestoord verder. Of hij heeft mijn irritatie niet gehoord, of hij doet alsof hij het niet gehoord heeft. 'Wanneer ben je geboren?'
'Vijftien april achtentwintighonderdnegenendertig.'

Yohn knikt. 'Oh ja, net zeventien, inderdaad. Dat had je in je brief ook al verteld.' Hij maakt een vluchtige aantekening op zijn papier en kijkt dan weer op. 'Douke is je hoofdhuisgenoot, toch? Heb je nog andere huisgenoten?' Douke knikt, zijn eerste vraag beantwoordend.

'Ja,' zeg ik. 'Ole is er ook nog. Hij is vijf.' Weer een vluchtige aantekening op het papier.

'Oké, zegt Yohn weer. 'Je woont dus wel gewoon in Tortorn. Dat is handig. Ik welke wijk?'

'De Kjupperwijk,' zeg ik. Onze wijk is vernoemd naar een voormalig minister, Kjupper, van zo'n honderd jaar geleden. Blijkbaar heeft hij in het verleden bijzondere dingen gedaan. Volgens mij heb ik dat wel op de Leerschool gehad, maar ik weet niet meer wat voor dingen dat dan waren.

'Aha. Dan moet je wel een eindje lopen om hier te komen.' Yohn kijkt me vragend aan.

Ik haal mijn schouders op. 'Valt wel mee. Dertig minuten ongeveer. Ik liep elke dag een kwartier naar de Leerschool, dus een kwartiertje meer lukt me ook wel.' Yohn kijkt me nog even aan, maar richt zijn aandacht dan weer op het papier voor zich.
'Ja, dat kan ook wel meevallen,' mompelt hij voor zich uit. 'Dan heb ik nog een laatste vraag,' zegt hij, nu hardop. 'Hoeveel dagen wil je gaan werken? Je bent natuurlijk nog niet volwassen, dus tot je achttiende mag je zelf beslissen hoeveel uren je werkt. Zodra je achttien bent geworden krijg je een vast aantal uren. Maar nu mag je het dus nog helemaal zelf beslissen.' Hij leunt wat naar achteren, waardoor de stoel gevaarlijk kraakt onder zijn gewicht.

Ik bijt nadenkend op mijn lip. Een of twee dagen lijkt me wel goed om te beginnen. Dan heb ik ook nog tijd om met de jongens dingen af te spreken en met Ole en Douke leuke dingen te doen.

'Mag ik de dagen ook zelf beslissen?' Yohn knikt, nog steeds met zijn armen over elkaar achterover leunend. 'Dan zou ik graag twee dagen willen werken. Op woensdag en donderdag.'

Yohn knikt goedkeurend en gaat weer voorover zitten. Gelukkig, want ik weet niet of ik mijn lachen had kunnen inhouden als de stoel het had begeven.

'Oké, staat genoteerd. Dan zie ik je voortaan elke woensdag en donderdag hier. Je dagen bestaan uit zeven werkuren, van acht uur 's ochtends tot vier uur 's middags met een uur pauze, en je verdient vijf Charagijnen per uur. Dat komt dus op zeventig Charagijnen per week.'

Verbaasd kijk ik op. Ik weet dat ik Charagijnen krijg voor het werken, maar niet dat het zoveel zou zijn. Zeventig Charagijnen. Dat maakt tweehonderdtachtig Charagijnen per maand. Ik kan niet bevatten hoeveel dat is. Ik krijg wel elke week van Douke zeven Charagijnen, maar zeventig is wel wat anders. Misschien kan ik van dat geld eindelijk een nieuwe gitaar kopen. Degene die ik nu heb, een oude van Johna, doet het nog goed, maar laatst is er aan de achterkant van de klankkast een barst in het hout gekomen. Geen idee hoe dat gebeurd is, maar ik weet niet hoelang het nog duurt voordat hij helemaal doorscheurt. Een nieuwe gitaar is best duur, maar na anderhalve maand zal ik genoeg gespaard hebben voor een nieuwe. En ik weet al precies welke.

Vorige week is hij binnengekomen bij de muziekwinkel op de hoek van onze straat. De hals en kop zijn gemaakt van een hele donker bruine kleur, bijna zwart. De gele snaren en stemkoppen glansden zo hevig dat het wel goud leek. De klankkast is niet glanzend gelakt, zoals bij de meeste gitaren gedaan wordt, maar heeft nog de matte kleur van het hout. Hij is gemaakt van licht bruin hout, dat haast beige lijkt, maar daar weer net iets te donker voor is. Maar het allermooiste van de gitaar vind ik de rozet, het versierde rondje rond het klankgat. Dit eenvoudige, maar sierlijke rondje is bewerkt met tientallen piepkleine slangen. Allemaal hebben ze een eigen kleur en patroon, maar ze zijn zo precies en gedetailleerd gemaakt dat het lijkt alsof ze zo uit de gitaar kunnen kruipen en tot leven komen. Op het moment dat ik de gitaar voor het eerst zag wist ik het meteen: deze gitaar wil ik hebben. Op het prijskaartje heb ik niet gelet. Ik ging er toch al vanuit dat ik niet genoeg zelf zou hebben, maar nu ga ik een kansje wagen. De eigenaar van de winkel is een goede vriend van Douke. Zodra ik thuis ben ga ik vragen of hij hem voor me wil bewaren totdat ik genoeg geld heb. Een gelukzalig gevoel verspreid zich door mijn lichaam. Onwillekeurig moet ik glimlachen.

'Ik heb alle gegevens van je die ik nodig heb.' Yohn staat op vanachter zijn bureau. Met een schurend geluid schuift zijn stoel naar achteren. 'Dan is het nu tijd om je voor te stellen aan je collega's en te laten zien waar je werkt.'

Het gelukzalige gevoel van net is in een klap weer verdwenen. De knoop komt in alle hevigheid weer terug, evenals het misselijke gevoel. Naast me staat Douke ook op. Moeizaam volg ik zijn voorbeeld. Nu gaat het gebeuren. Nu word ik voorgesteld aan mijn nieuwe collega's. Nieuwe mensen. Opeens besef ik dat dit hetgeen is waar ik al vanaf het begin het meest bang voor ben. De ontmoeting met mijn collega's. Mensen die ik niet ken. Die hier allemaal al veel langer werken, meer ervaring hebben, het allemaal beter kunnen. Naast me hoor ik een kort kuchje. Douke kijkt me vragend aan. Haast onmerkbaar schud ik mijn hoofd. Yohn lijkt niets door te hebben en doet de deur van zijn kantoor open. Als we in de gang staan, schudt Douke Yohn de hand.

'Aangenaam kennis te maken. Het was een genoegen. Ik moet nu helaas zelf aan het werk, maar Kristoff redt het ook wel zonder mij. Nietwaar, Kristoff?' Ik knik, maar moet moeite doen om het niet uit te schreeuwen, hem te bevelen te blijven. Niet op het moment dat ik iets ga doen waar ik helemaal geen zin in heb. Iets dat ik helemaal niet kan. Iets waarbij ik zijn hulp nodig heb.

Ik zeg niets.

Douke knikt nog een keer naar Yohn en mij, draait zich dan om en loopt de gang uit, richting de wenteltrap. Hij duwt de deur open en dan is hij verdwenen.

Yohn kijkt me met zijn stralende lachje aan. Ik daarentegen voel me weer even hulpeloos als vanochtend. Als een kat die door de stromende regen heeft gelopen en niets liever wilt dan naar zijn veilige droge plekje. Alleen moet ik daarvoor nog een halfuur door de stromende regen lopen. Ik heb niet eens de mogelijkheid om door de regen te gaan lopen, want nu ben ik hier. En ik ga hier pas weg als ik ben voorgesteld aan de Nieuwe Mensen. Mensen die kunnen oordelen. Hoe ga ik dit doen?

Opeens denk ik terug aan de dag dat ik Kenda en Jhona leerde kennen, vijf jaar geleden. Bij gitaarles. Alle huisgenoten waren net weg en de leerlingen stonden te wachten tot de muziekleraren ons op zouden halen. Ik was toen net zo zenuwachtig als ik nu ben, misschien zelfs wel zenuwachtiger. De angst dat niemand met me zou praten, dat niemand me aardig zou vinden, was genoeg om me naar de uitgang van het gebouw te laten lopen. Maar daar stonden Kenda en Jhona, met z'n tweeën. Eerst dacht ik dat ze me zouden negeren, maar dat deden ze niet. Zonder ook maar enige aanleiding stelden ze zich voor. Ik weet het nog als de dag van gisteren. 'Hoi,' zei Kenda. 'Ik ben Kenda en dit is mijn tweelingbroer Jhona. Hoe heet jij? Heb je ook zo'n zin om gitaar te spelen?' Die dag ben ik niet weggelopen voor datgene waar ik bang voor was en sindsdien behoren deze jongens tot mijn beste vrienden. Als het me toen lukte, kan ik het nu ook. De gedachte er geen tweeling is die zich aan me voorstelt laat ik achterwege. Ik kan het zelf ook wel. Die gedachte geeft me hoop en ik zet dan ook een aarzelend glimlachje op.
'Zullen we naar mijn nieuwe collega's?'

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top