12. Ruimteschip PVM.2

Na nog een uur in het kabinet te hebben rondgelopen, vind ik het wel weer genoeg. Mijn notitieblok is weer twee lege pagina's armer en ik denk dat het nu wel tijd is om weer aan het werk te gaan. Ik wil niet het risico lopen dat mijn vader doorkrijgt dat ik niet in mijn kamer ben. Daarbij begin ik onderhand wat achter te lopen op mijn werk. Mijn dagschema is altijd al zo goed als volgepland en door alle uurtjes die ik in hier, in de instrumentenkamer, heb besteed, ben ik wat achter gelopen op schema. Niet ongelofelijk veel, maar genoeg om me er inmiddels wat zorgen over te gaan maken.

Ik draai me om en begin richting de deur te lopen. Het kost zeker vijf minuten om daar te komen. De beelden van elke Hoofd Ruimtestation zijn ongeveer in het midden van de ruimte en aangezien het kabinet de helft van een verdieping van het ruimteschip in beslag neemt, duurt het wel tien minuten om van de ene kant naar de andere te lopen.

Bij de deur aangekomen, klik ik mijn pen aan mijn notitieblok waarna ik de deur open duw en naar buiten stap. Op datzelfde moment verstar ik.

Want mijn vader staat in de instrumentenkamer. En hij kijkt naar mij.

Zijn gezicht is volkomen emotieloos, maar zijn ogen fonkelen. Niet overdreven erg, maar genoeg om mij de koude rillingen te bezorgen.

Rai staat achter hem, zijn blik op mij gericht, en ik meen een zweem van medelijden in zijn gezicht te zien. En ik besef dat dit niet goed is. De manier waarop mijn vader me aankijkt, de blik in Rai's ogen. Het is me duidelijk dat er hier iets flink mis is. En ik ben slim genoeg om te begrijpen dat het om mij gaat.

Mijn vader vouwt zijn handen achter zijn rug en komt dan langzaam op mij af. Als hij minder dan een meter van me verwijderd is, blijft hij staan. Zijn ogen priemen in de mijne. Ik staar terug, staande in de deuropening, mijn hand nog steeds op de deurknop van het kabinet.

Als ik een stap naar voren doe, zodat de deur dicht kan vallen, zal er nog maar een aantal centimeters tussen ons verwijderd zijn. Ik wil die afstand zo groot mogelijk houden, dus blijf ik staan. Met zijn ogen nog steeds op mij gericht, begint mijn vader te praten.

'Faïlo,' zegt hij. Zijn stem is zacht, vriendelijk, maar door de dreigende ondertoon weet ik genoeg: hij is niet blij. Hij is absoluut niet blij. 'Wat een aangename verrassing om jou hier tegen te komen. Ik ben al de hele ochtend naar je op zoek.'

Hij legt de nadruk op het woord aangename, waardoor ik mijn best moet doen om niet ineen te krimpen. Mijn vader vindt niets aangenaam, tenzij het woord in zijn voordeel gebruikt wordt. En op dit moment vindt hij mijn aanwezigheid hier alleen maar een enorm probleem.

'Wat was je aan het doen?' Hij glimlacht als hij deze woorden zegt, maar zijn stem is doordrenkt met ingehouden woede. Ik geef geen antwoord, niet wetend wat hierop het juiste antwoord is.

Mijn vader buigt zich naar voren, hij is nog altijd minstens zeven centimeter langer dan ik, zodat zijn gezicht zich nog maar een paar centimeters van het mijne bevindt. Zijn donkere ogen branden in de mijne, zijn mond is vertrokken tot een dunne streep. Hij dwingt me te antwoorden, maar het lukt me niet om ook maar het minste woord over mijn lippen te krijgen. Ik voel geen angst, alleen een enorme weerstand en ik moet dan ook moeite doen om niet achteruit te deinzen.

'Ik vraag je wat, Faïlo,' zegt hij. De vriendelijkheid van net is verdwenen, zodat alleen de dreiging er nog in te horen is. 'Wát was je aan het doen?'
Ik slik onhoorbaar. Het liefst zou ik nu mijn ogen afwenden, maar dat zou een teken van zwakte zijn, iets wat ik nu niet kan vertonen.

Ik vraag me af of Rai nog steeds staat te kijken. Of de mensen die aan het werk zijn staan te kijken. Ik weet het niet. Ik weet alleen dat mijn vader me op het moment in het nauw probeert te drijven, om te weten of ik zou liegen als hij me daar haast toe dwingt.

'Je mag tegen iedereen liegen,' heeft hij altijd al tegen me gezegd. 'Je mag liegen tegen je vrienden, je raadsheren, je zoon. Maar je mag niet liegen tegen je vader.'

Een steek van pijn schoot door me heen toen ik hem die woorden hoorde zeggen. Je mag liegen tegen je zoon. Dat deed me meer pijn dan ik toe durfde te geven. Maar ik knikte en beloofde niet tegen hem te liegen.

Ik heb die regel al meerdere keren gebroken, en hij is er geen enkele keer achter gekomen. Niet toen ik stiekem in de machinekamer rondliep en mijn vader me die avond vroeg of ik mijn werk af had en ik met 'ja' antwoordde. Niet toen ik op twaalfjarige leeftijd een keer een hele nacht door het ruimteschip heb rondgezworven, op zoek naar onontdekte kamers en gangen, terwijl mijn vader me verboden had om na negen uur nog over de gangen te lopen. En niet toen ik de afgelopen ochtenden telkens weer in het kabinet te vinden was, terwijl ik mijn vader deed geloven dat ik zat te werken. Tot dit moment.

Ik weet niet waarom mijn vader zoveel waarde hecht aan mijn eerlijkheid, ik heb niet het gevoel dat hij altijd zo eerlijk is tegenover mij, maar ik weet wel dat hij woedend zal zijn als ik het toegeef. En toegeven is het enige wat ik op het moment kan doen. Het is al erg genoeg dat mijn vader me op heterdaad heeft betrapt. Zijn woede heeft niets met het kabinet  te maken, zoals ik een fractie van een seconde dacht toen ik de deur openduwen en hem daar zo zag staan. Nee, dit heeft alles te maken met eerlijkheid. En die eerlijkheid heb ik volgens hem nu geschonden.

In gedachten haal ik een paar keer diep adem, klaar om op te biechten dat ik tegen hem heb gelogen, ook al weet hij dat allang. Dit zou het moment moeten zijn waarop Rai zegt dat ik hem de afgelopen dagen heb geholpen in de instrumentenkamer, waardoor ik net uit het kabinet kwam lopen. Maar ook ik weet dat het onzin is dat ik denk dat dat me kan redden. Mijn zwijgen zegt al genoeg.

Ik ga wat meer rechtop staan en hef mijn kin, standvastig, maar niet uitdagend, zoals mijn vader me geleerd heeft. Ik kijk hem aan zoals hij dat bij mij doet, streng, meedogenloos, gezag uitstralend als ik zeg: 'De afgelopen week ben ik elke ochtend hier in de instrumentenkamer geweest en heb ik het kabinet bezocht.'

Meer is niet nodig, de boodschap is van beide kanten duidelijk. Ik heb de regels overtreden, mijn vader is woedend. Andere vaders zouden misschien teleurgesteld zijn, maar mijn vader kent geen teleurstellingen, alleen spijt.

Zijn rechteroog trekt en zijn mond lijkt nog meer te vertrekken. Ergens hoop ik dat hij zijn zelfbeheersing verliest. Dat hij voor een keer al zijn woede eruit gooit in het bijzijn van alle werknemers.

Maar natuurlijk doet hij dat niet. Mijn vader zal nooit zijn zelfbeheersing verliezen in het bijzijn van zoveel mensen. Sowieso is dat iets wat bij mijn vader nooit gebeurt. Hij blijft altijd kalm, laat zich nooit gaan. En dat is misschien nog wel hetgeen wat me het meest beangstigd. Met een kort knikje gaat hij weer rechtop staan.

'Ga naar je kamer,' zegt hij, het is overduidelijk een bevel. Ik weet dat nu weigeren alleen maar meer problemen op zal leveren, dus doe ik wat hij zegt.

Ik ben amper drie minuten in mijn kamer als ik zware voetstappen op de gang hoor. Het volgende moment wordt de deur zonder te kloppen opengegooit en stormt mijn vader de kamer in. Dit is echt niet zoals een wild beest dat zou doen, maar op de manier hoe mijn vader dat doet. Met kalme stappen en zijn handen naast zijn zij, maar met een gezicht dat is vertrokken van woede en ogen die je zonder twijfel uiteen zullen kunnen rijten als je er te lang naar kijkt. Het is een vertoning die maar weinig mensen ooit hebben gezien. Mijn vader zal zich nooit laten meeslepen door zijn woede in het bijzijn van veel mensen, maar ik ken deze emotie beter dan ik zou willen. En ik zie dat hij deze keer op het punt staat om zijn zelfbeheersing te verliezen.

Mijn vader verliest nooit zijn zelfbeheersing.

Met mijn handen omklem ik mijn bureau als hij langzaam dichterbij komt. Ik weet dat dat niet de zelfverzekerde houding is die mijn vader graag ziet, maar op het moment wil ik niets liever dan verdwijnen. Ik ben goed in het onderdrukken van mijn angsten, al is mijn vaders uitstraling soms al genoeg om me bijna te laten bezwijken van angst. Bijna.

Mijn vader houdt vlak voor het bureau halt, zodat dit het enige voorwerp is dat zich nog tussen ons bevindt. Zijn ogen zijn dit keer niet op mij gericht, maar op mijn bureau. Hij kijkt naar de stapels papier die netjes naast elkaar op het bureau liggen, naar het pennenbakje met vijf identieke pennen, naar het notitieblok dat midden op het bureau ligt.

Mijn maag draait zich om. Het notitieblok... Vergeten. Open en bloot in het zicht van mijn vader. Wat dom. Wat ontzettend dom. Normaal berg ik het notitieblok, zodra ik mijn kamer binnen kom, achterin dezelfde kast waarin ik het boek van Rai heb verstopt. Deze keer was ik echter zo van slag dat ik het bij binnenkomst op het bureau heb gegooid en daarna naar mijn kledingkast ben gegaan om me om te kleden. Het is een vreemde gewoonte van me om me, elke keer dat ik weet dat mijn vader naar me toekomt, om te kleden, zodat hij me schoon en verzorgd ziet. Het is een soort tik die ik al jaren heb.

Mijn vader kijkt me doordringend aan terwijl hij zijn hand naar het notitieblok uitsteekt en het van mijn bureau pakt. Bedachtzaam bladert hij erdoorheen. Al mijn aantekeningen komen voorbij en ik moet moeite doen om het notitieblok niet uit zijn handen te trekken. Pas nu besef ik hoeveel waarde ik hecht aan die velletjes papier.

'Wat is dit, Faïlo?' Zijn stem is hard en ondoorgrondelijk. Ik besluit meteen eerlijk te antwoorden, dan heb ik het ook maar gehad.

Inmiddels ben ik op het punt aangekomen dat ik begrijp dat tegensputteren alleen maar meer problemen oplevert.

'Aantekeningen over de mensen op de planeten die ik de afgelopen weken heb verzameld,' zeg ik dan ook, terwijl ik mijn stem nog steeds zo krachtig mogelijk probeer te houden.

'Oh ja? En wat wilde je daar precies mee gaan doen?' Het klinkt niet als een vraag.

Ik haal mijn schouders op, in de hoop nonchalant en ontspannen over te komen, ook al ben ik op het moment absoluut niet ontspannen. 'Ik dacht dat het handig zou zijn dat ik meer zou weten over de inwoners van de planeten. Voor later.'

Mijn vader trekt zijn wenkbrauwen op. 'Aha,' zegt hij. Met nog steeds het notitieblok in zijn handen begint hij door mijn kamer te lopen. 'Maar als je die kennis nodig zou hebben, had ik je die toch wel gegeven? Of niet soms?'
Ik staar naar het notitieblok in zijn handen en zeg niets. Ik weet niet welk antwoord hij wil dat ik geef.

'Nou?' Hij draait zich om en kijkt me afwachtend aan, duidelijk wachtend op een antwoord.

Ik slik. 'Ik wist niet wanneer ik die informatie zou krijgen. Toen ik de mogelijkheid had om het zelf uit te zoeken, deed ik dat.'

'En toen besloot je maar op eigen houtje het kabinet in te duiken, terwijl ik al die tijd dacht dat jij rustig in je kamer zat te werken.' Nu komt mijn vader met boze stappen op me aflopen, totdat hij vlak voor me staat. 'Dat was níet de afspraak, Faïlo, en dat weet je!'

Ik wil iets zeggen, een excuus of argument tegen zijn beschuldiging, maar krijg hier de kans niet voor wanneer mijn vader opnieuw begint te praten, zijn stem doordrenkt van woede. 'Je gaat nu aan het werk, Faïlo. Ik wil dat je morgenavond al het werk dat je niet hebt gedaan doordat je tijd verspilde met rondhangen en nietsdoen hebt ingehaald. En ik wil je de komende twee weken niet in de instrumentenkamer zien, begrepen? Ik wil je niet eens in de buúrt van de instrumentenkamer zien. Doe ik dat wel, dan zullen er absoluut maatregelen volgen. Ik heb je gewaarschuwd, Faïlo. Ik heb je gewaarschuwd'

En met die woorden draait mijn vader zich om en begint hij met woedende en kordate stappen naar de deuropening te lopen. Maar vlak voordat hij in de deuropening verdwijnt, krijg ik opeens een ingeving. En ik weet het. Al zodra in mijn mond opentrek, heb ik al spijt en ik weet dat dit me problemen gaat opleveren. Heel veel problemen. Want vragen stellen is verboden. Maar ik doe het toch.

'Wat deden die kruisraketten op Mars?'

Mijn vader staat abrupt stil. Hij zegt niets, doet niets. Hij staat alleen maar stil. De tijd tikt weg en de lucht in de ruimte lijkt bij elke seconde die verstrijkt zwaarder te worden.

Ik houd mijn adem in, wetende dat de bui elk moment kan losbarsten, want wat ik zojuist heb gevraagd zal nog veel meer losmaken dan de woede van zonet. Het is stil, doodstil, en nog steeds gebeurt er niets. Mijn vader staat daar maar, met zijn rug naar me toe, en ik heb geen idee waarom. Heb ik hem van slag gemaakt? Probeert hij iets te bedenken om zichzelf hieruit te werken? Een nieuwe leugen te verzinnen? Ik weet dat dit onzin is, maar er rest nog hoop in me.

Diep van binnen hoop ik dat hij bekent en me eerlijk vertelt waar de raketten toe dienen. De echte reden. Een goede en eerlijke reden die mensen helpt. Niet datgene wat ik denk dat het is. Niet datgene wat in me opkwam toen ik die vreemde kruisen op de grond zag, ergens in een dorpje in de buurt van Tortorn. Niet datgene wat ik las toen ik in de geschiedenisboeken over de aarde las. En niet datgene wat ooit miljoenen mensen heeft vermoord. Laat dat het alsjeblieft niet zijn.

Nog steeds heeft mijn vader zich niet verroerd. Dan klinkt het zachte geluid van schoenen die over de grond schuiven. Even lijkt het erop dat hij weer verder zal lopen, maar in plaats daarvan draait hij zich tergend langzaam om. De blik in zijn ogen waarmee hij me aankijkt is er een die ik nog nooit heb gezien. Een blik doordrenkt van complete afgunst. Ik moet moeite doen om niet in elkaar te zakken bij die blik. Hij is nog steeds mijn vader en een vader die je zo aankijkt. Dat is hartverscheurend.

In plaats daarvan slik ik, terwijl mijn vader zich in mijn richting beweegt. 'Wat zei je daar?' zegt hij, zijn stem dreigend zacht. Ik zeg niets, maar klem mijn kiezen op elkaar.

Met langzame stappen komt mijn vader steeds dichter in mijn buurt. Zijn ogen hebben zich in de mijne geboord en zijn schoenen maken geen enkel geluid op de vloer. Hij is als een dier dat op zijn prooi af sluipt, klaar om aan te vallen bij het geringste teken van zwakte.

Hij houdt pas halt als het bureau het enige is wat zich nog tussen ons bevindt. Een halve meter, die nu eerder een kleine tien centimeter lijkt. De afstand tussen ons is te klein, veel te klein, en ik moet moeite doen om niet achteruit te deinzen om die afstand groter te maken.

'Faïlo. Wát zei je daar?' Zijn stem is nu niet meer dan een gefluister, waardoor ik maar moeilijk kan verstaan wat hij zegt. Ik klem mijn lippen stijf op elkaar.

Hij heeft heus wel gehoord wat ik zei. Hij kan me niet commanderen. Ik ben sterker dan hij. Het vuur in mijn vaders ogen laait nog verder op. Hij staat op het randje. Op het randje van zijn zelfbeheersing. Een klein duwtje is genoeg. Dus blijf ik hem zo kalm mogelijk aankijken. Vanbinnen voel ik hoe ik langzaam instort, maar ik hou vol. Een van ons zal verliezen. Ik zal het niet zijn. Mijn vaders ooglid trilt als hij begrijpt dat ik niets zal zeggen. Dan buigt hij zich nog verder naar voren, zodat zijn mond zich naast mijn oor bevindt.

'Dit was je laatste kans, Faïlo. Verwacht niet dat ik je de volgende keer zal matsen.'

Ik krijg niet de kans om daar iets tegenin te brengen, want mijn vader draait zich om en loopt langzaam en met kordate stappen de kamer uit. Als ik hem na kijk zie ik dat zijn schouders gespannen staan en ik weet dat ik dichtbij was. Zo ontzettend dichtbij.

Maar net niet dichtbij genoeg.

Mijn vader verdwijnt in de deuropening. Pas wanneer  ik het geluid van scheurend papier hoor, besef ik dat hij mijn notitieblok nog in zijn handen had.

A/N: Na 218 dagen, oftewel
9 maanden en 15 dagen, (ja echt en het spijt me) is hier eindelijk weer een update van Tussen Venus en Mars. Waarschijnlijk zijn zo goed als alle lezers al afgehaakt en dat geeft niets. Toch ben ik blij dat ik weer een update is. Het zorgt er misschien voor dat ik weer meer ga schrijven aan dit boek. Hou mijn profiel in ieder geval in de gaten als je meer wilt weten wat betreft updates, daar zal ik de mensen die dat willen op de hoogte houden! :') Liefs!

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top