11. Mars.3

'Als eerst wil ik jullie bedanken voor jullie komst. Ik verheug me erop om vanavond een aantal plannen voor de komende maanden te maken. Voordat de vergadering echt gaat beginnen wil ik jullie wat te drinken aanbieden. Er komen zo twee mensen langs die jullie van koffie of thee voorzien.' Met een handgebaar wijst Yohn naar Reff en mij. 

Meteen voel ik een tiental paar ogen op me branden. Reff lijkt geen problemen te hebben met de plotselinge overvloed van aandacht, hij ziet er even relaxt uit als altijd, maar ik moet moeite doen om niet ineen te krimpen. Elk paar ogen lijkt me in zich op te nemen en me van top tot teen te bekijken. Even is er een ongemakkelijke stilte waarin ik alleen maar kan hopen dat iemand actie onderneemt en de aandacht weer op iets ander verplaatst. Net op het moment dat ik het gevoel heb dat ik het niet meer volhoudt en ik mijn ogen beschaamd wil neerslaan, pakt Reff de kan met koffie en loopt ermee naar de dichtstbijzijnde man aan de tafel. Het geroezemoes begint weer. Een onhoorbare zucht verlaat mijn lippen, evenals de spanning mijn lichaam verlaat. Ik volg Reff's voorbeeld en pak een kan met thee, waarna ik achter hem aan loop om de mensen die geen koffie willen, thee in te schenken. Ik wil net voorbij een man lopen die even daarvoor van Jeff koffie heeft gekregen, als ik een zacht kuchje hoor.

'Jongeman,' klinkt er achter me, waarop ik me omdraai. De man waar ik net voorbij liep kijkt me met helderblauwe ogen die diep in zijn kassen liggen aan. 'Zou ik misschien wat suiker voor in mijn koffie mogen?' Even staar ik hem aan, maar dan dringt de boodschap tot me door.

'Natuurlijk,' zeg ik. 'Ik zal het meteen even pakken.' Snel loop ik terug naar het tafeltje, maar kan zo snel geen suikerpotje vinden. Ik zet de theekan neer en loop naar Reff, die inmiddels aan het einde van de tafel is gekomen. Er zijn nog een paar mensen met lege kopjes die hoogstwaarschijnlijk op hun thee wachten.

'Reff,' zeg ik zacht als ik naar hem toe loop. 'Weet jij waar de suiker is?'

Reff lijkt even na te denken, maar dan betrekt zijn gezicht. 'Oh, wat stom van me. Dat was op. Ik wilde het gaan halen in het magazijn, maar ik ben het gewoon vergeten. Hij bijt op zijn lip.

'Ik ga het wel even halen,' bied ik snel aan, blij dat ik een kans zie om even uit de drukke kamer te ontsnappen. 'Wil jij dan even tegen die meneer daar zeggen dat de suiker eraan komt en de mensen helpen die thee willen?'

Reff knikt, duidelijk opgelucht.
'Tuurlijk. Bedankt, Kriss.'

Ik glimlach. 'Geen probleem, joh. Kan gebeuren.' Ik loop naar de kleine deur aan de andere kant van de ruimte, die uitkomt in het keukentje en waar nog een deur is die naar de wenteltrap leidt.

Ik wil net naar beneden lopen, richting het magazijn, als ik me opeens iets herinner. Snel loop ik de gang door, richting de werkruimte waar ik vanmiddag nog aan het interview heb zitten weken. Ik duw de klink omlaag. Even ben ik verbaasd dat de deur niet op slot is, maar het zal wel goed zitten. Naar mijn weten ligt er hier niets waardevols.

Ik loop naar de kluisjes die tegen de linkermuur staan. Iedereen heeft een eigen kluisje om zijn werk in te bewaren. Met het kleine bronzen sleuteltje dat ik uit mijn broekzak vis, maak ik het kluisje open. In het schemerdonker kan ik niet goed zien wat er allemaal in het kluisje ligt, maar als ik er mijn hand in steek en door de papieren voel, vind ik wat ik zoek. De polaroidfoto's van Ole. Ik kan niet meer zien dan de vage omtrek van het kleine jongetje, maar ik zie de foto zo voor me.

Ole, die met een grote grijns op zijn gezicht in de camera kijkt. In zijn handen heeft hij een knuffelhond. Ik krijg een glimlach op mijn gezicht als ik denk aan het moment dat Douke de polaroid maakte. Hij heeft gevraagd of ik hem wilde laten ontwikkelen, zodat hij er meer van had. Ik stop het mapje met foto's in de zak van mijn trui. Het is dat ik er nu aan denk, maar anders was ik ze gegarandeerd vergeten. Ik sla het kluisje weer dicht en loop dan terug, de gang op, naar de wenteltrap.

Vlug loop ik de trap af, richting het magazijn. Hoewel ik geen zin heb om terug te gaan naar de overvolle vergaderkamer - ik vind het toch moeilijker om ergens te zijn met veel onbekende mensen dan ik dacht - wil ik ook niet al te langzaam zijn. Er zijn wel mensen aan het wachten. Helemaal beneden is het, op wat kaarsen die in lantaarns aan de muren hangen na, aardedonker. Goed kijkend naar de nummers op de muren loop ik door tot ik bij magazijn C6 kom, de ruimte waar zich alle houdbare levensmiddelen bevinden.

Het koord waar de sleutel van de deur aanhangt, had ik uit het keukentje gehaald. Elke afdeling heeft meerdere sleutels van alle verschillende magazijnen. Met een luide klik gaat de deur van het slot open als ik de sleutel erin steek. Ik pak de handgreep vast en trek aan de deur. Hij is zwaar, maar niet zo zwaar dat ik hem niet open krijg. Ik glip naar binnen, de met kaarsen verlichte ruimte binnen.

Mijn ogen scannen de zo goed als lege planken, net zolang tot ze het laatste pak suiker vinden. Binnenkort zal dit magazijn wel weer aangevuld worden, gezien de lege omstandigheid waar het zich nu in bevindt.

Ik wil net naar het pak suiker lopen als de deur achter me opeens met een zware klap dicht valt. Met een verschrikte sprong draai ik me om. Ik frons en loop langzaam terug naar de deur. Ik ben hier al vaker geweest en elke keer verrichte ik dezelfde handeling. Deur half open laten en de sleutel uit het slot halen. Het is me nog nooit overkomen dat hij in het slot valt.

Ik pak de sleutel uit mijn zak en steek hem in het slot. Ik probeer hem om te draaien, maar er gebeurd niets. Nog een keer draai ik, maar er is geen beweging in te krijgen. Ik durf ook niet al te hard te draaien, uit angst dat de sleutel breekt en ik hier niet meer uit kan.

Ik kan er niets aan doen dat het zweet me uitbreekt. 'Rustig blijven,' mompel ik tegen mezelf. 'Normaal vallen deuren niet zomaar dicht en ook sloten blokkeren normaal gesproken niet, maar hier is een logische verklaring voor, net als er voor alles een logische verklaring is. Ik ga gewoon even nadenken wat het kan zijn en dan-'

Verder kom ik niet, want op dat moment hoor ik een gedempt geluid, als van metaal dat tegen metaal slaat. Met bonzend hart spits ik mijn oren. Het geluid klinkt steeds harder, totdat het lijkt alsof het geluid zich vlak onder mijn voeten bevindt. Ik hou mijn adem in, niet in staat om me te bewegen. Dan stopt het geluid abrupt.

Nog even blijf ik als verstijfd staan, dan ontspan ik en blaas ik mijn adem uit. Ook voor dit geluid is uiteraard een logische verklaring. Al wist ik niet dat er onder de kelders van het Hoofd Ruimtestation ook nog wat was...

Ik wil me net weer over de sleutel buigen als er opnieuw een geluid klinkt, dit keer een laag gezoem dat net als bij het vorige geluid steeds harder wordt. Ik besef pas dat er écht iets mis is als alle producten die op de planken staan beginnen te schudden. De pakken suiker en glazen weckpotten wiebelen vervaarlijk heen en weer. Het gezoem zwelt aan tot een gebrom dat door mijn lichaam heen lijkt te dreunen. De vloer begint te trillen en ik moet tegen de deur leunen om niet om te vallen. Mijn hart bonst in mijn keel.

Wat. Gebeurt. Er?

Gedachten komen als een wervelwind in me op. Het gebouw stort in. Het immense gebouw stort in en alle honderdvijfenzeventig verdiepingen zullen op mij neerstorten. Het angstzweet breekt me nu echt uit en ik sla met mijn vlakke hand op de deur achter me, al zou ik niet weten wat voor functie dat heeft. Met trillende vingers probeer ik de sleutel nog een keer om te draaien in het slot, maar tevergeefs. Er is geen beweging in te krijgen.

Verschrikt kijk ik op als ik de eerste zakken met levensmiddelen hoor vallen. Gerinkel klinkt als de glazen potten op de grond vallen. Scherven vliegen in het rond en ik sla mijn hand voor mijn gezicht om mezelf zo goed mogelijk te beschermen.

Het getril wordt steeds heviger, totdat ik mijn voeten nog amper op de grond kan houden. Wanhopig grijp ik me vast aan de deurknop. De sleutel valt uit mijn handen en glijdt door de trillingen buiten mijn bereik.

Dan doe ik het enige wat in me opkomt: ik begin te schreeuwen. Ik schreeuw zo hard als ik kan om hulp, terwijl ik probeer om het helse lawaai van het gebrom en de vallende potten en pakken te overstemmen.

Met mijn vrije hand bons ik op de deur, totdat mijn keel schor is en mijn vuist pijn doet. De vloer schudt nu zo hard dat ik op de grond moet gaan zitten om niet om te vallen. Ik trek mijn benen tegen me aan en staar de duisternis in, hevig proberend rustig te blijven. Er moet hier een logische verklaring voor zijn. Alles beweegt en er is een enorm lawaai, maar er is niets aan de hand. Ze zijn ergens aan het bouwen, dat is het gewoon.

Maar wat ik mezelf ook probeer wijs te maken, ik weet wel beter. Ik weet heel goed dat dit niet normaal is, dat dit absoluut niet hoort. Ik knijp mijn ogen stijf dicht en probeer mijn hoofd leeg te maken. Tevergeefs, het enige waar ik aan kan denken is het moment waarop het hele gebouw zal instorten. Niemand zal eraan denken dat ik nog beneden ben in het magazijn, hoogstwaarschijnlijk zijn ze op de verdiepingen hierboven net zo in paniek als ik.

'Alles komt goed,' fluister ik met trillende stem tegen mezelf, mijn laatste wanhopige middel om mezelf rustig te houden. 'Alles komt goed. Alles komt altijd goed. Alles. Komt. Goed.' Ik hou mijn ogen gesloten terwijl ik deze woorden blijf herhalen. Er is niks aan de hand. Alles. Komt. Goed.

A/N: Yaay, en het laatste deel van 11. Mars! Volgende week is Faïlo weer aan de beurt :')

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top