10. Venus.3
Als ik de stad binnenkom, begin ik de eerste steken in mijn zij te voelen. Langzaamaan raak ik buiten adem. Ik zou moeten stoppen, maar ik wil het niet. Niet voordat ik bij Ina's huis ben. Niet voordat ik haar heb gezegd dat het me spijt. Niet voordat ik afscheid heb genomen. Een snik welt op in mijn keel en met moeite kan ik hem onderdrukken. Ik kijk om me heen, ik loop in de hoofdstraat.
Onder het rennen zoek ik naar het kleine kledingwinkeltje ergens op een hoek. Daar moet ik afslaan, de straat in die naar Ina's huis leidt. Na een tijdje zie ik het geel met witte uithangbord achter kratten met groenten van de groentewinkel ernaast verschijnen. Als ik er langs loop werp ik een blik naar binnen. De eigenaresse is net bezig de kledingrekken op hun goede plaats te verschuiven. Ik ren verder, de hoek om.
Deze straat is nauwer dan de hoofdstraat en heeft ook een stuk minder winkels. Halverwege de straat stop ik met rennen, simpelweg omdat ik te vermoeid ben om nog door te gaan. Mijn ademhaling gaat snel en ik leun voorover met mijn handen op mijn knieën. Ik kijk op. Er lopen een paar mensen op straat, maar het is nog vroeg en ook de meeste winkels zijn nog niet open. Later op de dag zal het drukker worden.
Met mijn handpalm wrijf ik over mijn gezicht. Mijn haar plakt van het zweet. Hoewel het vroeg is, is het toch al warm en ik voel dan ook dat mijn shirt al aan mijn lichaam begint te plakken. Ik zucht even en loop dan verder, te vermoeid om te rennen. En het is toch niet zo ver meer. Het maakt niet uit of ik nu nog ga rennen of gewoon verder loop.
Ik ga langzamer lopen als Ina's huis in zicht komt. Een angstig gevoel bekruipt me. Wat als ze me niet wilt spreken? Wat als ze boos wordt of gewoon begint te schreeuwen? Wat als ik te laat ben? Ik slik, maar dwing mezelf door te lopen. Dit is misschien mijn enige kans om haar te spreken, die kan ik niet zomaar opgeven.
Ik loop de voortuin in, naar de deur. Even aarzel ik, maar dan laat ik mijn vuist op de deur vallen en klop twee keer. Ik bal mijn handen tot vuisten als ik wacht tot de deur open wordt gedaan. Het duurt niet lang of de deur zwaait open. Het is Elle.
'Dena,' zegt ze. Haar stem is emotieloos. 'Ik vrees dat je te laat bent. Ina is net weg. Nog geen vijf minuten geleden is ze door twee werknemers van het Hoofd Ruimtestation opgehaald.'
Verward sta ik haar aan. 'Nee,' fluister ik. Dit kan niet waar zijn. Ik kan niet te laat zijn. Aurora zei binnen een paar uur. Ina kan nog niet weg zijn.
Elle houdt haar hoofd een beetje schuin. 'Kan ik nog iets voor je doen, Dena?' Het scherpe randje dat die woorden ontsiert ontgaat me niet. Ik zet een stap achteruit.
'Nee, bedankt Elle. Ik-ik ga maar weer.'
'Dag, Dena.'
'Dag.'
Dan draai ik me om en loop de tuin uit. Nog een snik ontglipt me. Wat moet ik doen? Ik kan Ina gaan zoeken, maar waar moet ik beginnen? Zoals Serti gisteravond zei: de plekken waar de raketten zijn geheim, alleen werknemers van het HR die gespecialiseerd zijn in de reizen tussen Venus en Aarde weten ze te vinden. Ik voel een traan over mijn wang lopen. Ik veeg hem niet weg.
Het kan niet zo zijn dat mijn mogelijkheden nu op zijn. Er móet nog een plan B zijn. Er is áltijd een plan B. Wanhopig kijk ik om me heen. Op zoek naar een aanwijzing, een richting die Ina met haar begeleiders op gegaan zou kunnen zijn. Het enige wat ik zie zijn keurige – en wat minder keurige – voortuintjes aan de met kasseien bestrate weg. Mijn blik glijdt weer naar Ina's huis, naar de lichtblauwe deur met het kleine vierkante raampje.
Opeens schiet me wat te binnen. De kans van slagen is heel klein, maar het ís een kans. En dat is het enige wat ik nu nodig heb. Vastbesloten loop ik terug naar het huis. Ik wrijf de eenzame traan weg.
Mijn kloppen op de deur zijn deze keer harder, dwingender. Na een paar seconden wachten gaat de deur open. Elle kijkt me aan. Even is er iets van verbazing op haar gezicht te zien, maar dat maakt al snel plaats voor ergernis.
'Dena, wat is er? Ik kan niks-,' begint ze, maar ik kap haar af.
'Welke kant gingen ze op?' vraag ik snel. 'Ina en die mensen van het HR?'
Elle kijkt me met gefronste wenkbrauwen aan. Ze slaat haar armen over elkaar. 'Wil je serieus achter ze aan gaan, Dena? Dat haal je nooit meer. En dan nog-.' Weer kap ik haar af.
'Zeg nou gewoon waar ze heen zijn gegaan,' roep ik uit. 'Meer hoef ik niet te weten.'
Elle zucht geïrriteerd. 'Ze zijn hier de straat uitgelopen en daarna de hoek om naar rechts.' Ze wuift met haar hand in een richting. 'Maar Dena, ik heb je toch al gezegd dat je het niet meer gaat halen. Ze zijn sowieso al te ver weg.'
Maar ik ben het tuinpad al af gerend, in de richting waar Elle naar wees. 'Stop nou eens met zeggen dat het me niet gaat lukken,' roep ik over mijn schouder. 'Ik bepaal zelf wel of dat gebeurt.'
Zo snel als ik kan sprint ik de straat uit. Al bij de eerste bocht komen de steken in mijn zij weer op, maar ik klem mijn tanden op elkaar en ren verder, richting het einde van de straat. Hier ben ik wel eens vaker geweest, het is een van de grotere straten die grenst aan de Hoofdstraat, en ik herinner me dat in deze straat alleen maar doodlopende steegjes zijn. Daar kan Ina niet naartoe gebracht zijn. Het is veel te opvallend om daar een raket af te vuren. Dus ik ren verder, zonder te letten op de voetgangers op de stoep. Ik hoor iemand een verschrikte kreet slaken als ik vlak langs haar schiet.
'Sorry!' roep ik, terwijl ik verder ren, de kraampjes die her en der op de stoep zijn uitgestald ontwijkend. Een verkoopster roept me woedend na als ik tegen haar kraam aanbots en een krat met appels vervaarlijk doe wankelen. Ik spring de straat op als ik zie dat de stoep versperd wordt door mensen die bij een viskraam staan te wachten op hun beurt.
Dan sta ik abrupt stil. Ik ben bij een splitsing aangekomen. Vertwijfeld bijt ik op mijn lip. Als ik naar rechts ga, kom ik weer in het centrum van de stad terecht. De straat links leidt naar de buitenwijken en de plattelandsgebieden. De kans is groot dat Ina daar naartoe wordt gebracht, zeker als ik afga op wat Serti zei over de plaatsen van de raketten. Vaak bevinden ze zich op afgelegen plekken. In de stad kan je zo'n plek moeilijk vinden, maar op het platteland is het vaak genoeg uitgestorven. Een perfecte plek voor een geheime basis voor een raket.
Ik steek over en sla dan linksaf, waarna ik weer begin te rennen, de steken die steeds heviger opkomen negerend. De drukte die net nog heerste, zwakt langzaam af naarmate ik verder ren.
Het duurt niet lang of de rijtjeshuizen worden vervangen door grote, statige huizen met grote tuinen en af en toe zelfs een hoog hek rondom deze tuinen. In dit deel van de stad wonen de rijkste mensen, vaak met hoge functies bij het Hoofd Ruimtestation of een andere ambtelijke functie. Veel aandacht besteed ik er niet aan. Elke dag kom ik langs tientallen van deze huizen als ik naar de stad loop.
Ik hou even in als ik bij een zijstraat kom, maar na een korte blik in de straat geworpen te hebben, constateer ik dat ik maar beter rechtdoor kan gaan. Deze straat buigt aan het einde weer af richting de stad. De afstand tussen de huizen wordt steeds groter en na een tijdje veranderen de grote huizen in kleine boerderijtjes. Sommigen tegen de weg aan, anderen verder weg, het land in. De weg is nu ook niet langer betegeld, maar bestaat uit stenen die in een ver verleden tegen elkaar aangelegd zijn. Ze zijn nu overwoekerd door onkruid, maar vaag kan je nog het zig zag patroon onderscheiden dat deze weg ooit had. Veel stenen zijn in de loop van de jaren vervangen en van het oorspronkelijke patroon is dus ook niet veel meer over.
Uitkijkend voor gaten in het pad loop ik verder. Ergens ben ik overgegaan op een sukkeldrafje en moeizaam ren ik door de weilanden, mijn hand tegen mijn zij gedrukt. Tot ik abrupt stil sta.
Hijgend kijk ik om me heen. Het enige wat ik zie is weiland en hier en daar een boerderij. Opeens besef ik dat wat ik nu aan het doen ben vergeefse moeite is. Hoe is het ooit in me opgekomen dat ik ergens in dit uitgestrekte landschap Ina zou kunnen vinden? Voor hetzelfde geld is ze helemaal niet naar deze kant van de stad gegaan, maar juist de totaal andere kant op. Dat ze ergens zijn afgeslagen waar ik rechtdoor ben gerend.
Wanhopig haal ik mijn handen door mijn haar. Losse plukken plakken aan mijn bezwete voorhoofd. Ik voel de frustratie opkomen. Wat dóe ik hier in hemelsnaam? Wat dacht ik hier te kunnen doen? Ina even snel zoeken, terwijl ze net zo goed totaal ergens anders kan zijn.
'Jemig,' mompel ik hardop. 'Lekker bezig weer, Dena.' Ietwat verslagen staar ik naar mijn ooit witte schoenen, die nu modderig bevlekt zijn. Elle had gelijk. Dit is zinloos. Ik ga Ina nooit vinden. Moedeloos schop ik tegen een steentje. De frustratie die ik net nog voelde, vloeit weg en ik voel me nu alleen nog maar ellendig. Ik wil niet opgeven, nog niet, maar wat moet ik dan? Ik zucht en wil me net omdraaien als ik opeens stemmen achter me hoor.
Mijn hart maakt een sprongetje en vliegensvlug draai ik me op, hopend dat het Ina is die daar achter me staat, maar even snel als de hoop opkwam is hij ook weer verdwenen. Het is geen Ina, niet eens iemand die ik ken, maar gewoon twee meisjes die luid pratend de dichtstbijzijnde boerderij ingaan. Ik slik. Tuurlijk was het geen Ina. Hoe kom ik erbij. Teneergeslagen richt ik nog even mijn blik naar de stralend blauwe hemel, waarna ik met hangende schouders richting de stad begin te lopen.
De zon begint al naar zijn hoogste punt te kruipen als ik eindelijk het hekje van de boerderij openduw. Na enkele seconden vliegt de deur open en staat een woedende Aurora in de deuropening. Ze heeft haar handen in haar zij gepland en weer fonkelen haar ogen van woede.
'Wáár denk jij te zijn geweest?' vraagt ze, duidelijk kwaad. Ik kan het haar niet kwalijk nemen. Zonder wat te zeggen ben ik het huis uit gerend, terwijl ik eigenlijk met huisarrest thuis hoor te zitten. Ik sta stil, maar zeg niets.
Aurora doet haar mond open om nogmaals een verklaring te eisen, maar iets in haar houding verandert als ik zie dat ze me bedenkelijk in zich opneemt. Haar handen staan nog steeds in haar zij, maar de woedende fonkeling heeft plaats gemaakt voor medelijden. Normaal zou ik daar boos om worden, maar nu kan ik haar alleen maar zwijgend aankijken.
'Dena,' zegt ze na een korte stilte. 'Dacht je nou echt dat je op tijd zou zijn?
Ik krimp licht ineen. Waarom zegt ze dat nou? Dat Elle het zegt, daar kan ik nog wel mee leven, maar als Aurora het zegt lijken de woorden opeens veel meer lading te hebben. 'Ik dacht dat ik... Ik hoopte dat ik... misschien...' Ik val stil en haal mijn schouders op.
Aurora slaakt een zucht, waarna ze naar me toe loopt om me te omhelzen, maar ik zet een stap achteruit. Ik schud mijn hoofd. 'Nu niet,' mompel ik. Ik loop om Aurora heen, het huis in. Ze komt me niet achterna.
In mijn kamer loop ik direct naar het raam. Krampachtig klem ik mijn handen om de houten vensterbank. Ik staar naar buiten, niet in staat net zo naar het landschap te kijken als ik vanmorgen deed. Mijn hoofd is gevuld met spijt, schuldgevoel en woede. Woede omdat ik mezelf die avond niet kon inhouden. Mijn handen lijken de vensterbank haast fijn te knijpen, al geeft het hout geen millimeter mee. Ik wend mijn gezicht af van het raam en loop naar het bed, waar ik verslagen op neer zak. Er is nog maar één gedachte die continu door me heen schiet: ik moet naar Aarde. En snel.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top