toen de hemel ging huilen

ة الندامة و في التاني السلامة

"In haste there is regret, but in patience and care there is peace and safety."

DE WINTER begon niet met een huilende wind, maar met een fluistering, die zo zacht was geweest, dat hij het nu al miste.

De stad was in slaap gevallen. En in die stilte raakte een jongeman zichzelf graag kwijt.

Zijn vingers waren verstijfd van de kou. Qamar miste de zomerse zonneschijn die elke ochtend over zijn gordijnen gleed. Hij had heel de zomer geklaagd dat hij naar de ijzige januariavonden verlangde. Nu dat het eraan kwam, nam hij zijn woorden terug.

Hij zat met zijn oortjes in de grote zaal van de bibliotheek, omringd door boeken. Zijn ogen staarden naar het open boekje voor hem. Zijn balpen tikte verveeld op de tafel. Het geluid beviel hem niet. Dus liet hij de pen tussen zijn vingers dansen en stopte het topje af en toe in zijn mond om erop te bijten.

Door de buitenlucht had zijn haar een verwaaid, nonchalant aanzien en zijn ogen stonden hol van uitputting. Op zijn broek zat het koffievlekje er nog. Hij keek er afwachtend naar, alsof er iets ging gebeuren. Misschien had hij ook op iets interessants gehoopt.

Dat was zijn probleem. Hij hoopte te veel, te vaak.

Gefrustreerd haalde hij zijn handen door zijn haar. Hij voelde de knopen onder zijn vingers, en vooraleer hij het besefte zat zijn pen vast.

Een grimmige zucht verliet zijn mond.

Vermoeid liet hij zijn hoofd op tafel rusten. De pen was wel een probleem voor later. Eerst inspiratie vinden.

Muziek. Dat was zijn vriend. Hij sloot zijn ogen en liet zich door het lied meeslepen. De stem van Joanna Jones zorgde ervoor dat zijn handen zich kalm hielden, zijn ademhaling werd rustiger en voor even, voor even maar, was hij ergens anders.

In een landschap, aan zee, in de ruimte. Hij dwaalde daar waar hij voelde dat zijn ziel de rust ging kennen.

De muziek stopte. Hij opende zijn ogen, en bevond zich weer in de bibliotheek, die maar door een klein kaarsje spaarzaam verlicht werd. De muziek had hem niet geholpen.

Qamar ging wat recht in zijn stoel zitten en strekte zich uit.

Koffie. Zijn tweede beste vriend. Dat had hij nu nodig, daar verlangde hij nu naar.

Met een ruk wist hij zijn tas omhoog te trekken. Hij opende het en diepte een paar muntjes uit de zijzakken. Tot zijn grootste verbazing had hij net genoeg geld voor de koffieautomaat.

Hij stond op.

De bibliotheek had altijd een drukke sfeer gekend, maar recentelijk doken er weinig mensen op. Zelf de rijke Asfours, die besloten hadden om van de grootste tafel in deze kamer hun tafel van te maken, daagden niet meer op.

Qamar miste de oude sfeer niet. Hij hield van hoe het nu was; van hoe de eenzaamheid hem omhelsde die laatste dagen, van hoe zijn schoenen geluiden maakte in de gangen en hij de enige was die het kon horen. Het was alsof hij alleen tegen de wereld stond. En dat beviel hem.

Hij bleef voor de koffieautomaat staan. Een zucht verliet zijn mond, terwijl zijn vingers over de belichte knopjes gleden. Ja, hij miste de oude sfeer niet, en toch was er iets wat niet klopte.

Zijn inspiratie leek met de mensen weg te zijn gegaan. In zijn hoofd hadden zich geen nieuwe ideeën meer genesteld, en alles wat hij schreef leek zo absurd. Het was alsof het hem onbekend voorkwam, alsof hij zichzelf niet meer herkende tussen die woorden.

Hij was zichzelf kwijtgeraakt in een chaos van gedachten en valse hoop. En dat klonk zo absurd. Toch voelde hij zich zo. Verdwaald.

Misschien was het toch hij tegen de wereld. Vooral: hij tegen zijn eigen wereld.

Qamar schudde zijn hoofd, ging met zijn ene hand over zijn gezicht en liet hem in zijn hals rusten. Hij stopte wat muntjes in de automaat en drukte op een van de knopjes. Langzamerhand werd een plastiek bekertje gevuld met de bruine vloeistof en de geur van koffie drong zijn neusgaten binnen. Met zijn mouwen pakte hij de warme beker vast. Toen liep hij terug door de donkere gang en nam hij plaats in zijn stoel.

Qamar staarde ongeduldig naar zijn blad. Het was misschien dom geweest, maar hij had gehoopt dat die kleine wandeling zijn inspiratie terug zou brengen. Hij had ook gehoopt dat als hij zich met boeken isoleerde, hij terug iets zou kunnen schrijven. Joanna Jones hielp hem ook niet meer.

Gefrustreerd pakte hij zijn telefoon en veranderde hij van liedje. Sebastian Pauls schorre stem vulde zijn oren, en de elektronische instrumenten in de achtergrond bonkte in zijn hoofd. Qamar tikte met zijn vingertoppen op de rand van de tafel en staarde via het raam naar de halve maan. Hij keek altijd graag naar de hemel wanneer hij zichzelf niet meer begreep. Misschien, als hij minder boos was geweest op deze wereld, had hij dat stomme verhaal af kunnen maken.

Hij wist het niet. Hij begreep niet van waar het probleem afkomstig was.

Hij steunde zijn hoofd in zijn handen en sloot zijn ogen. Hij verzonk in gedachten, in geweldige en onaangename herinneringen. Maar dat allemaal werd abrupt verstoord door Chopins nocturnes, en de muziek was niet van zijn telefoon afkomstig.

Hij opende zijn ogen en voelde het kaarslicht op zijn gezicht schijnen. Verbaasd trok hij zijn oortjes uit en keek naar de hal die naar de muziekzaal leidde. Daar kon hij het felle licht van een zaklamp zien branden. Hij schoof voorzichtig zijn stoel naar achteren en ging toen op zijn tenen staan. Maar hij kreeg van hier geen duidelijk beeld van wie aan de piano zat.

Hij had gedacht dat hij alleen was.

Langzaamaan sloop Qamar naar de grote zaal. Zijn schoenen maakte nog steeds geluidjes op het gladde marmer, maar door de zachte pianomuziek waren ze nauwelijks hoorbaar.

De pianospeler veranderde van lied. Hij speelde een melodie die hem niet bekend voorkwam, maar toch zo mooi klonk.

Qamar stond naast de halfgeopende deur en gluurde binnen. Daar zag hij een jongen met een koptelefoon gefocust op de piano spelen.

Hij herkende één van de zonen van de Asfour-familie.

Vooraleer Qamar het besefte stond hij al achter hem. Zo dichtbij, dat hij kon zien hoe de lange vingers van de muzikant over de pianotoetsen gleden en het onbekende, maar toch zo betoverende melodie speelde.

Hij wilde dat het geen einde kende, maar helaas werden alle mooie dingen beëindigd.

De melodie echode nog verder voordat hij wegstierf. Qamar bleef naar de jongen staren en het was alsof de muzikant gevoeld had dat hij niet alleen was, want hij keek al meteen achterom en hun ogen kwamen elkaar tegemoet.

Qamar bleef verstijfd staan, en keek toe hoe de jongeman zijn koptelefoon over zijn hoofd liet glijden en deze dan rond zijn nek bleef hangen.

'Je bent nog hier.' Het was slechts een fluistering die zich uit Kaliqs lippen had weten te ontsnappen. Tot Qamars verbazing was het geen vraag geweest, alleen een vaststelling.

Qamar balde zijn handen tot een vuist, maar liet ze nadien weer snel ontspannen. 'Hoe ben je hier binnengeraakt?'

'Die vraag kan ik ook aan jou stellen.'

Qamar keek toe hoe die groene ogen naar hem lachte. Kaliq zag er vermoeid uit.

'Fatima gaf me de sleutels,' vertelde hij uiteindelijk.

Kaliq slaakte een verbaasde 'o', maar zei verder niets.

'En jij? Hoe ben je hier binnengeraakt?'

'Via de achterdeur.'

'De achterdeur zit op slot.'

'Nu niet meer.' Hij haalde een haarspeld te voorschijn en hield het voor zijn gezicht vast. 'Ik heb zo wat mijn tactieken.'

'Je bent binnengebroken? Dat is­­­­­-'

'Illegaal?' Hij draaide zich weer om, zodat Qamar alleen maar zijn rug te zien kreeg. 'Alsof de regels nu iets uitmaakte.'

Er heerste een stilte. Hij had gedacht dat Kaliq weer wat ging spelen, maar dat deed hij niet. In plaats daarvan zat hij naar de toetsen te staren, en leek hij in eigen gedachten verzonken te zijn.

Qamar heeft de familieleden van Asfour nooit gemogen en het liefst bleef hij ver weg van hen. Misschien had hij die haat van zijn vader geërfd? Het deed er niet aan toe, besloot Qamar. Hij wist wat zijn gevoelens voor die familie was.

Met hen wilde hij niets te maken hebben. En toch bleef hij daar staan. Hij was als aan de grond vastgenageld.

Plots schoof Kaliq zich naar links op. Qamars ogen daalden naar de lege plek die deze vreemde jongen voor hem had gemaakt.

'Kom je nog zitten? Of blijf je daar liever staan?'

Qamar klemde zijn kaken stevig op elkaar, tot het pijn ging doen. Hij wilde zich omdraaien en weglopen, maar in plaats daarvan plofte hij naast hem neer.

Hij balde zijn handen weer tot een vuist.

Kaliq zat dromerig naar het klavier te staren. Zijn vingers hadden zich op de toetsen geplaatst, maar hij speelde niet. Het was alsof hij dat intieme momentje voor later bewaarde, wanneer hij geen publiek meer had.

'Ik dacht dat jullie allemaal weg waren?' Het drong Qamar nu pas door wat voor vraag hij had gesteld. Hij wilde dat hij zijn woorden terug kon nemen.

Kaliq glimlachte. 'Mijn vader en ik zijn hier nog. We vertrekken morgen pas.'

'O, oké.' En hij knikte daarbij meerdere keren.

Een onaangename stilte heerste in de kamer. Kaliq hield zijn ogen deze keer dicht en zijn vingers sprongen van de ene toets naar het ander.

'Die melodie die je daarstraks speelde.' Hij ging met zijn tong langs zijn onderlip. 'Heb je hem geschreven?'

Kaliq knikte. Hij stopte met "spelen", opende zijn ogen en keek hem aan. 'Vond je hem mooi?'

Qamar keek weg. Hij wilde graag zeggen hoe mooi het was geweest, maar daar vond hij de woorden niet voor. Hij deed ook geen moeite om de juiste woorden te vinden. Op een of andere manier wilde hij niet vertellen hoe prachtig hij het had gevonden.

'Ik wist niet dat jij je met muziek bezighield,' besloot hij uiteindelijk te zeggen.

Naast hem klonk er een korte lach. 'Muziek is een beetje mijn uitweg. Net zoals het bij jou boeken zijn.'

Die laatste zin bracht hij zo aarzelend uit, maar aan de ene kant klonk hij toch zo zelfverzekerd van zichzelf. En Qamar voelde zich gedwongen om hem weer aan te kijken. Hij zag iets glinsteren in zijn groene ogen en Qamar besefte waarom meisjes zoveel over de Asfour-familie spraken. Kaliq had alle kenmerken van zijn familie geërfd: de groene ogen, de kleine sproetjes op zijn neus, die zwarte krullen.

Qamar keek terug weg. Zijn blik bleef op de pianotoetsen hangen. 'Ik zie dat er naar me gekeken werd.'

'Je bent gewoon een grappige mens,' bekende Kaliq plots. 'Altijd in je chaotische wereldje, met je boeken, schriftje en je tas koffie.'

Hij keek hem verbluft weer aan. 'Mijn wereld is helemaal niet chaotisch.'

'Qamar, ik weet niet als je het beseft, maar je hebt een balpen in je haar. Juist hier.'

Hij voelde hoe Kaliqs hand zachtjes zijn haar streelde. Qamar trok zich zo snel hij kon weg en ging nadien met zijn eigen hand langs zijn haar. Hij voelde het puntje van zijn pen, die door die knopen nog steeds stevig vastzat.

Zijn wangen werden rood. 'Dat bewijst niet dat ik een chaoot ben.'

Kaliq lachte. 'Nee, natuurlijk niet,' zei hij. 'Maar ik heb nog meer bewijs.'

'Wat voor bewijs?'

'Gewoon. Veel bewijs.' En hij staarde weer naar het klavier.

Het werd stil. Ondertussen probeerde Qamar zijn pen uit zijn haren te krijgen, maar hij maakte het nog erger dan hem lief was. Zijn haar zag er nu zeker onfatsoenlijk uit, en zijn hoofd deed pijn.

'Doe je het graag?' Deze keer was het Kaliq die de stilte verbrak. En er was iets in zijn stem veranderd. Hij klonk zo voorzichtig.

Qamar liet zijn hand zakken. 'Wat?'

'Het schrijven. Doe je het graag?'

Hij voelde zich betrapt. 'Wie zegt dat ik schrijf?'

'Je lijkt me wel zo'n persoon die verhalen schrijft.' Hij haalde daarbij zijn schouders op, terwijl er rond zijn mondhoeken zich een glimlachje vormde.

Het had geen nut om voor die jongen te liegen, besefte Qamar. Hij leek al veel over hem te weten.

Hij zuchtte. 'Ja, ik schrijf soms wel iets.'

'Schrijf je over de hemel?'

'Over de hemel?'

Kaliq glimlachte van oor tot oor, alsof dit allemaal grappig was. 'Het viel me al eerder op dat je altijd naar de hemel staart, maar nooit naar de stad. Is de hemel je dan zo dierbaar? Of ben je bang om de waarheid onder ogen te zien? '

Qamar had zich op alles klaargemaakt, buiten op dit. Voorzichtig ging hij met zijn tong langs zijn lippen. 'Ik weet het niet...Misschien vind ik de hemel wel interessanter dan de stad.'

Kaliq knikte. Hij had waarschijnlijk aangevoeld dat deze vraag hem niet op zijn gemak zette, want hij stelde al meteen een andere vraag: 'Hoe gaat het met Fatima? Heb je nieuws van haar?'

Qamar beet op zijn onderlip. Hij voelde zich opgelucht dat ze het over iets anders hadden, maar die nieuwe vraag bezorgde hem een brok in zijn keel. 'Ze is al lang vertrokken. Ze gaf me de sleutels voordat ze naar Europa ging.'

Kaliqs lippen krulden zich om tot een glimlach. 'Ga je het missen?'

'Wat?'

'Dit gebouw. Ga je het missen?' Zijn groene ogen keken hem weer aan, en hoewel Kaliq breed glimlachte, kon Qamar een glinstering van verdriet in zijn ogen zien.

Qamar slikte. Het was een vraag waar hij ook het liefst niet op antwoordde.

'Ik ga het hier wel missen,' zei Kaliq uiteindelijk, en hij zuchtte. 'Hier heb ik piano leren spelen met die oude Youssef.' Een droevig glimlach verscheen op zijn gezicht en hij keek eindelijk weg van het klavier, staarde naar het plafond. 'Hij was altijd streng geweest, maar soms kon hij zo zacht zijn.'

Qamar wist niet wat hij moest zeggen. Hij was niet de persoon die mensen kon troosten. Daar vond hij nooit de goede woorden voor.

'Denk je dat het gebouw nog gaat blijven bestaan?'

Qamar zuchtte en schudde zijn hoofd. 'De kans is klein dat het nog zo intact zal blijven.' Hij liet zijn wijsvinger op de pianotoets liggen en drukte erop, waardoor hij nu Kaliqs aandacht had getrokken. Qamar voelde zijn blik op hem branden.

Er was weer een stilte tussen hen. Qamar besloot dat hij het niet erg vond, die stilte. Naast Kaliq was die juist aangenaam geworden.

En plots lachte de jongen met zijn groene kijkers. 'Jij bent een grote chaoot.'

Vooraleer Qamar het besefte, had Kaliq zijn hand weer in zijn haren. Zonder pardon trok hij de pen uit zijn haren.

'Auw.' Qamar trok een grimas en ging met een hand door zijn haar. 'Dat deed verdomme pijn.'

Zijn groene ogen lachten een prachtige lach. 'Trouwens, als ik me niet vergis, jij hebt een zusje, toch?'

'Rot op. Mijn zus is veel te jong voor jou.'

Hij lachte luid. 'Himār, dat bedoelde ik niet.' Zijn schouders schokte door het lachen, en hij leunde een momentje tegen Qamar aan, maar trok zich nadien weer terug. 'Het moet zalig zijn om een zusje te hebben.'

'Valt mee,' mompelde Qamar. Hij voelde zijn arm nog steeds branden door die onverwachte lichaamscontact. Hij wreef erover. 'En jij hebt twee broers, niet?'

Kaliqs glimlach stierf weg, en hij knikte. 'Twee broers hebben is ook niet geniaal, weet je. De oudste broer krijgt al de eer. De jongste juist die extra liefde van zijn ouders. En de middelste moet af en toe wat met zijn armen zwaaien om te tonen dat hij ook bestaat.'

'Sta je dan echt voor je ouders met je armen te zwaaien, of is dat metaforisch bedoeld?'

Kaliq had zijn lach terug, en porde hem. 'Je bent een echte himār, wist je dat?'

Qamar voelde zijn mondhoeken opkrullen. En toen hij besefte dat hij werkelijk aan het glimlachen was, verstopte hij het met zijn hand.

Kaliq was weer in gedachten verzonken, en besteedde weinig aandacht aan Qamar. Hij voelde zich opgelucht dat hij zijn lach niet opgemerkt had.

'Weet je, ik ben niet eens hier gekomen om op de piano te spelen,' zei Kaliq, en hij lachte. 'Ik heb een domme droom. Ik wil graag de regen zien voordat ik vertrek.'

'De regen?' Qamar trok een wenkbrauw op en liet zijn hand zakken. 'Zolang ik het weet heeft het hier al lang niet meer geregend.'

'Daarom wacht ik erop, en is het ook een domme droom.' Kaliqs groene ogen glinsterden en hij hield zijn hoofd schuin als hij Qamar aankeek.

Voor even was hij bang dat Kaliq hem naar zijn dromen zou vragen, maar dat deed hij niet. 'Houd jij van de regen?'

Qamar schudde zijn hoofd. 'Van de regen zelf niet, maar ik houd wel van wat de regen met de stad doet.'

'En wat doet het met de stad, Qamar?'

Hij perste zijn lippen op elkaar. En dacht na. Hij had zich nog nooit zo opengesteld voor iemand, vooral niet voor een Asfour. Maar Kaliq was anders. Kaliq leek niet op zijn arrogante oudere broer en al helemaal niet op zijn irritante broertje.

'De stad ziet er altijd mooier uit na de regen,' vertelde Qamar. 'Alsof het zo van al zijn lelijkheid gewast werd.'

Kaliq glimlachte breed naar hem. En Qamar besefte waarom het voor hem zo gemakkelijk was om zich open te stellen voor hem. Het was de eerste keer dat hij iemand had gevonden die ook naar zijn absurde woorden luisterde.

Uiteindelijk kuchte Kaliq en keek hij naar zijn uurwerk. 'Het is al laat. Ik moet gaan, mijn vader maakt zich zeker zorgen om me.'

'O,' mompelde Qamar uit. 'Ja, ik begrijp het.'

Hij stond samen met Kaliq op en zag hoe deze zijn spullen bijeen raapte. Uiteindelijk bleven ze daar staan en keken elkaar voor een moment aan.

Het was Kaliq die de stilte verbrak. 'Ik hoop dat we elkaar ooit terug zien. Hopelijk in deze wereld nog.' Met een glimlachje stak hij zijn hand uit.

Qamar glimlachte terug en nam zijn hand aan, schudde die nadien. 'Inshallah.'

Ze lieten elkaar los en Qamar keek toe hoe zijn nieuwe vriend zijn zaklamp meenam en de muziekkamer verliet. Het was weer donker, en alleen het maanlicht dat door het raam scheen verlichte de kamer. Qamar voelde een knoop in zijn maag spannen, en vooraleer hij het besefte, liep hij achter Kaliq na.

'Kaliq! Wacht!' Hij stopte en zag hoe Kaliq stomverbaasd achterom keek.

Hij begreep zichzelf niet. Hij begreep niet waarom hij dit deed, maar toch voelde hij de neiging om dit te doen, om dit te vragen. 'Als we elkaar weer zien, en de vrede terug hersteld wordt...zou je me dan piano leren spelen?'

Een grote glimlach speelde om zijn mondhoeken. 'Met veel plezier.'

En met die laatste woorden verliet hij de bibliotheek. Qamar was weer alleen, maar deze keer was die knoop in zijn maag verdwenen.

Hij liep terug naar zijn plaats, waar zijn koffie koud was geworden, zijn oortjes over de bank hingen en zijn blad nog steeds leeg was. Hij plofte in zijn stoel neer en staarde naar zijn notitieboek. Qamar had de inspiratie nog steeds niet gevonden, en toch voelde hij iets diep in zijn buik kriebelen. Iets wat vroeg om geschreven te worden, en later nog geschreven ging worden.

Maar niet vandaag. Vandaag ging hij naar huis gaan en zijn moeder helpen met verpakken.

Hij gooide zijn spullen in zijn tas, en ondertussen durfde hij eindelijk naar buiten te kijken. Deze keer staarde hij naar de stad.

Van ver zag hij de huizen. 's Nachts kon je altijd een populatie van belichte lampjes zien die, net als de sterren, de nacht mooier maakte. Vannacht was het echter anders. Het was donker, stil. En hoewel hij het aangenaam vond, bezorgde de stilte van de buitenwereld hem angst in.

De oorlog had dit stuk van het land nog niet eens bereikt, dat het al de schoonheid van de stad afgepakt had.

Hij keek weg en raapte zijn spullen op. Als laatst pakte hij zijn koude koffie aan, en maakte zich klaar om te vertrekken als hij een zachte herkenbare geluid hoorde. Een geluid dat hij al zolang geleden niet meer had gehoord.

Het getik van de regen tegen het raam had zijn aandacht getrokken. Hij draaide zich om, en zag hoe de regendruppels over het glas gleden. Naast hem dansten de bladeren van een boom, en de hemel werd gevuld met donkere wolken.

Zijn laatste herinnering aan deze plek zou eindigen met de zachte fluistering van de wind. Die hij, net zoals die eerste winterdag, zou gaan missen.

----
° Himār = ezel, idioot, dommerik
° Inshallah= bij Gods wil

Ik vertelde dit verhaal altijd aan mijn neefjes. I know, best een sad story om aan twee 9-jarigen te vertellen. Maar ze werden er nooit triestig van, integendeel, ze hielden van Qamars verhaal.

Ze vroegen me altijd wat er later zou gebeuren. Zouden ze elkaar na de oorlog terugvinden? Gaat Qamar een grote, bekende auteur worden? Gaat Kaliq hem leren pianospelen?

Ik weet het niet.

Ik heb dit verhaal vertelt aan mijn neefjes. Nu vertel ik het aan jullie. Aan degene die willen luisteren.

Heel erg bedankt voor degene die het gelezen hebben!

Veel liefde,
yasmina.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top