Hoofdstuk 41
Lena
Het ene moment sta ik nog tegen de vensterbank geleund en neurie mee op de muziek die in mijn oren speelt en het volgende moment krijg ik een sterke hand op mijn mond gedrukt en de andere arm die me bij mijn middel naar achter trekt.
Dit is Jasper niet, dat weet ik, want Jasper zou me geen pijn doen. En hoe deze man me klem hield deed wel pijn.
Ik begin te worstelen en te gillen in de hand, maar het heeft geen effect. Er komt geen beweging in de man. Ik drukt mijn vuist in de man zijn maag en stampt op zijn teen.
De man begint in een vreemde taal iets naar me te roepen. en zijn greep verslapt juiste genoeg zodat ik uit zijn armen kan kruipen. De adrenaline pompt in mijn aderen en ik krijg een energie stoot waarmee ik de kracht heb om van hem weg te lopen.
Ik ren naar de deur.
Mijn benen tintelen en de uitputting komt dichtbij.
Ik kan bijna naar Jasper roepen. Zodat hij me kon komen redden.
Net voordat ik bij de deur kom heeft de sterke man me weer vast gegrepen en sleurt me naar achter. Ik gil zo hard ik kan.
Zodat Jasper me zou horen en me bij deze enge mensen zou vandaan halen. Dat we samen, gelukkig morgen kunnen vertrekken.
Wanneer ik mijn longen opnieuw wil vullen met verse adem voor de volgende schreeuw op hulp.
Hoewel de woeste beer die me in houdgreep me tegenhoud door me hard op de zijkant van mijn hoofd te slagen en dan is het zwart.
Mijn slapen kloppen en mijn hoofd lijkt elk moment te kunnen openbarsten. Er is ook een stekende pijn aan de zijkant van mijn hoofd.
Ik wil mijn handen naar die plek brengen, maar het lukt niet. Ik probeer mijn ogen te openen, maar het gaat trager dan ik gewend ben. Wat is er met me gebeurd?
Wanneer ik mijn ogen tot spleetjes heb opengekregen kijk ik om me heen. Dat probeer ik toch. Het licht in nog al fel in mijn ogen.
Na een paar telen zijn mijn ogen scherp gesteld en ik om me heen kan kijken.
Vale muren, met schimmelplekken in de hoeken. Een lege woonkamer en een keuken die er nog maar half staat. Er zijn vier deuren. Er zijn twee ramen. Er schijnt een dof oranje licht binnen door het raam. Het komt van onderen. Dit was waarschijnlijk een appartement van iemand. Nu is het alleen nog maar een huls. Leeg vanbinnen.
Er staat ook een stoel in de kamer. Daar zit ik op.
Ik kijk om me heen. Zoekend naar een uitweg. Iets waarmee ik Jasper kan bellen. Of mijn grootouders. Of iemand.
Maar er is niets, ik kan op geen manier hier weg. Misschien als ik bij de deur geraakt. Dan kan ik lopen. Ver genoeg tot ze me niet meer kunnen vinden.
Hoewel voor ik kan gaan lopen moet ik mijn handen bevrijden. Ze hangen vast aan de achterkant van mijn rug. Ik draai met mijn polsen. Misschien krijg ik beweging in de tape. Ik voel hoe mijn huid vastplakt aan de tape. En terwijl ik mijn hand probeer los te krijgen rollen er enkele tranen van mijn wangen.
Ik krijg juist één hand los en maak met een snelheid het touw dat om mijn middel hangt ook los. Mijn polsen zien al rood en op sommige plekken mist er een stukje huid, maar daar trek ik me niets van aan. Ik moet hier weg, en dat gaat me lukken.
Ik ren naar de eerste deur die ik tegenkom. Het is een houten. Bruin hout. Net zoals al de andere deuren. Ik zwaai de deur open. Klaar om mijn spring te trekken in de gang. En hier vandaag te rennen. Ik zou een bus kunnen nemen. Naar de politie gaan. En...
De deur leidt tot een kamer. Er staat nog een bed, zonder matras. Er staan ook twee reuzen. Die ademen. Die naar me staren met hun dodelijke blik.
Ik had beter moeten nadenken welke deur ik koos.
Ik stap bij de deur weg en loop naar de volgende deur. Een die ongeveer tussen de keuken en de woonkamer bevind. Maar ik geraak niet bij de deur. Een van de olifanten had me van de grond getild en loopt naar de kamer.
Ik ronkel onder zijn arm en probeer op elke manier uit zijn greep te geraken. Hoewel dat hem alleen maar woedender maakte. Hij bracht me naar de kamer waar ik de twee mannen had gevonden en laat me hard op het "bed" vallen. De ijzeren veering breekt mijn val, maar toch is de klap hard genoeg op al mijn adem uit mijn longen te krijgen. De man doet een handboei rond mijn pols en hangt het aan de bovenkant van het bed en de andere aan mijn enkel en aan de andere kant van het bed.
'Je gaat hief spijt van hebben. Jasper komt me zoeken. En dan zijn jullie allemaal dood.' Roep ik naar hem en probeer me los te worstelen uit de handboeien. Wat natuurlijk niet lukt.
'Hij gaat jullie mishandelen en dan gaan jullie levend begraven worden. Wat hoort bij zo klootzakken als jullie! En wat staan jullie daar?! Je tong verloren!' Schreeuw ik naar de twee borstkassen met hoofden en ledematen.
'Ze zullen niet met je praten.' Een man en een rustige stem komt de kamer ook binnen gewandeld. Het is vreemd. Die stem, ik ken het. Het is zo lang geleden, maar ik herken de naam toch nog.
'Albert?' Vraag ik verontwaardigd. En kijk de man met enkele grijze plukken en vriendelijk gezicht ontzet aan. Hoe kon hij, ik beschouwde hem als mijn tweede vader. Maar ik heb hem niet meer gezien nadat ik het dag uitgemaakt met Taylor. Het zou nogal vreemd zijn dat ik nog zou praten met zijn vader.
'Lena, Lena, Lena. Waar is het lieve onschuldige meisje gebleven? Wat heeft die Jasper toch met je gedaan?' Hij schudt zijn hoofd afkeurend.
'Waarom ben ik hier Albert? Waarom ben jij hier?' Vraag ik fel.
'Oh ja dat. Niets eigenlijk. Wel anders gezegd, je bent heel belangrijk, maar vanaf het moment dat Jasper hier zal aankomen om je "te redden" hebben we je niet echt nodig. We moeten je natuurlijk wel vermoorden nadien. Ik ben aan het twijfelen of die jongen van Genovese jouw mag zien dood gaan of omgekeerd. Het is een moeilijke beslissing.' Nonchalant haalde hij zijn schouders op en knipte met zijn vingers zodat een olifant een stoel gaat halen voor hem.
'Waarom doe je dit? Wat heeft Jasper je misdaan?' Vraag ik kwaad en kijk hij verdacht aan wanneer hij naast mijn vastgeketend lichaam komt zitten.
'Je kent het wel, zaken. De Genovese hebben ons al veel te lang in de macht. En ik ben van plan het is tijd dat het veranderd. En natuurlijk omdat hij mijn zoon heeft vermoord.'
'Je komt hier niet mee weg Albert. Hij zal me vinden en dan zal hij je vermoorden.' Dreig ik en kijk hem woedend aan.
'Noem me maar Alberto het klinkt veel maffia-achtig. En Jasper komt niet eens levend tot dit bed. Daar zorg ik wel voor.'
Ik kijk hem woedend aan. Hij zit in de maffia. Natuurlijk, en Taylor had er dan ook banden mee. Ik had het moeten weten na het bal, ik had het nooit door gehad.
Albert kijkt me nog even intens aan en laat dan zijn ogen over mijn lichaam glijden.
'Wat een zonde dat Taylor zo dom was om zo een pronkstuk te laten varen. Hoewel ik al langer wist dat hij dom was.' Mompelt hij en raakt met een zachte hand mijn wang aan.
Snel draai ik mijn hoofd weg, ik walg van zijn hand, van hem.
Albert maakt een afkeurend geluid en neemt me stevig vast aan mijn kin zodat ik hem moet aankijken.
'Je moet je plaats kennen. Je bent niets waard als een vrouw.' Zegt hij streng.
'Loop naar de fucking hel, man.' Sis ik en spuug hem in zijn gezicht.
Albert veegt met afkeer mijn speeksel van zijn gezicht en kijkt me woedend aan.
'Jij fucking hoer, jij denkt dat je alles kunt? Misschien wordt het tijd dat ze je behandelen als wat je bent!' Roept hij en slaat me in mijn gezicht.
Ik kijk hem in afgrijzen aan als hij zijn twee pantsers roept met de naam Theron en Kamir.
'Doe met haar wat je wilt, maar laat haar kut met rust. Die hou ik voor mezelf.' Zegt hij tegen hem en stapt de kamer uit.
Ik was zo verschrikkelijk dom om te denken dat ik hier ooit van weg kon rennen.
Het is onmogelijk. En het enige waar ik op kan hopen is dat Jasper hier snel is om me te redden. Uit deze verschrikkelijke nachtmerrie.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top