H42. The Scent Of Rain -E-

We zijn vanzelf in slaap gevallen. Beiden hadden we niks meer gezegd, en uiteindelijk zijn we gaan liggen en weggedommeld. Maar ik heb nauwelijks kunnen slapen. De dingen die er de laatste tijd zijn gebeurt, het is allemaal een beetje veel.

Ik zit op de bedrand, met een slaperig hoofd. Het is veel te vroeg voor mij, waarschijnlijk nog geen eens zes uur. Maar ik ga niet meer in slaap komen. Dezelfde gedachtes blijven door mijn hoofd spoken en vallen steeds in herhaling. Ik ben nog niet achter het antwoord van ook maar één van mijn vragen.

Ben ik 'haar'? Uit de voorspelling?

Wat betekenen al mijn visioenen?

Hebben mijn visioenen iets te maken met deze voorspelling?

Wat gaat er nu gebeuren?

Is er überhaupt een toekomst voor mij?

Wat gebeurt er als de visioenen de toekomst zijn, en ik een verkeerde keus maak?

Wat gebeurt als ik 'haar' ben en de verkeerde keuzes maak?

Ik zucht en leg mijn gezicht in mijn handen. Ik wou dat de stroom van vragen stopte.

Waarom?

"Hey..." klinkt een schorre stem achter mij. Er wordt een hand op mijn rug gelegd, maar ik reageer niet. Peter komt overeind en gaat naast mij zitten. "Dit zijn geen tijden voor jou om wakker te zijn... Kon je niet slapen?"

Ik schud enkel mijn hoofd.

Peter doet wat Peter het best doet. Troostend wrijft hij over mijn rug en blijft stil. Precies wat ik nodig heb op dit moment.

Ik adem langzaam in en uit. Mijn tenen beginnen te tintellen. Ik weet wat nog beter zou helpen.

Ik sta op en pak één van Peters warme capes, de ene met een flinke capuchon. Even twijfel ik, maar gooi dan ook één naar hem toe. Ik kom geen eens weg als hij niet mee gaat. "Kom je mee? Ik moet buiten even mijn hoofd leeg maken."

Peter knikt, pakt zijn cape op en volgt mij naar buiten. Enkele vroege vogels zijn al bezig met een vuurtje maken en zeggen vrolijk goedemorgen. We doen ons best om net zo vrolijk terug te doen, maar van Greg krijg ik al een wat-is-er-aan-de-hand-blik. Die jongen ziet zo door het masker van mensen heen. Toch stoort hij ons niet en niemand vraagt waar we naartoe gaan, aangezien we meestal 's ochtends naar het trainingsveld vertrekken.

We lopen het bos in en na zo'n twintig meter voel ik een rilling van mijn neus naar mijn achterhoofd gaan. Ik weet dat we nu buiten de beschermkoepel zijn. Maar, ik kan nooit beter beveiligd zijn dan bij Peter.

Toch?

Wat? Waarom dacht ik dat? Ik krijg echt een enorme hekel aan mijn gedachtes, en ik schud met mijn hoofd om het weg te krijgen.

Peter sluit zijn vingers om die van mij. Het brengt me terug in het heden.

Ik luister naar de talrijke vogels, die enorm in aantal zijn gegroeid de laatste tijd.

Ik luister naar het briesje die de bladeren laat ritselen.

Ik luister naar Peters voetstappen, die af en toe een takje laten kraken.

Ik adem de frisse boslucht in en ruik de verschillende mossen, verschillende bloemen en, mijn favoriet, de geur van vers gevallen regen op de bosgrond.

Ik besef dat dit zoveel meer is, dan Aarde mij ooit had kunnen geven.

Langzaam begin ik te ontspannen. Ik begin te genieten van deze boswandeling met Peter, een persoon waarvan ik nooit had gedacht dat ik hem zou vinden.

Ik kijk opzij. Ik kijk naar het ochtendlicht die zijn ogen gevangen houden. Ik kijk naar zijn ontspannen uitdrukking. Er vormt een glimlach op mijn lippen. Ook hij geniet van dit moment.

Peter vangt mijn blik en grijnst. "Bevalt het wat je ziet?" fluistert hij plagend.

Ik rol met mijn ogen.

Narcist.

Maar onder mijn ademhaling fluister ik, "Behoorlijk."

Ik hoor Peter naast mij gniffelen. Mezelf vervloekend omdat ik was vergeten dat hij superieur gehoor heeft en omdat ik hem niet nog meer de hoogte in moet trekken, lach ik met hem mee.

Mijn gedachtes beginnen te fantaseren. Ik beeld mezelf in dat dit een normale ochtend zou kunnen zijn. Dat we elke dag zorgeloos konden wandelen in dit prachtige bos, omringd met vogelzang en elkaar wat plagen. Wat zou dat geweldig zijn.

Peter knijpt in mijn hand. "Waar denk je aan?"

Ik besef dat hij al die tijd naar mij heeft zitten staren. Een warm gevoel verspreid zich in mijn onderbuik. Glimlachend vertel ik hem over mijn gedachte. "Ik dacht... wat nou als dit gewoon was. Dat we dit elke ochtend deden. Elke ochtend even wandelen, zonder zorgen te hoeven maken over voorspelling dit, Tinkerbell dat, visioenen sus en Hook zo. Gewoon... Wandelen. Genieten. Leven."

Peter komt tot stilstand en draait mij naar zich toe. Hij neemt mijn handen in de zijne en drukt er een kus op. "Dat kan. Dat gaat gebeuren. Ik zal er alles, maar dan ook alles aan doen om gelukkig met jou te worden."

Mijn wangen kleuren dieprood.

"Ik wil er wel een duik in het meer bij." Voegt hij er aan toe, met een ondeugende glimmering in zijn ogen.

Ik trek mijn wenkbrauwen op. "Oké, in je eentje, prima. Dan wil ik een picknick." Ik heb nog nooit een picknick gehad. Maar ik heb er altijd al één willen hebben. Ik word al enthousiast bij de gedachte.

Peter knijpt zijn ogen samen. "Saai. Maar prima. Dan wil ik jou meenemen op een fatsoenlijk vliegreisje. Over zee."

"Zonder zee, dan is het akkoord. Ik wil dieren spotten en misschien zelfs wel aanraken. Minstens zo mooi als die vuurrode vos... Die Tinkerbell heeft gedood."

Peters spieren in zijn gezicht ontspannen, behalve die in zijn voorhoofd. Die span juist aan. Zijn glimlach verdwijnt.

Oh, geweldig. Goeie zet, Elizabeth. Betrek onze problemen er maar weer bij. Wat een idiote opmerking.

Ik zucht. "Oh, Peter. Sorry. Dat was echt een do-"

"Nee, dat is het niet. Elizabeth..." Peter kijkt me verward aan. "Die vos is nooit gewond geraakt."

Ik staar hem ongelovig aan. Ik doe mijn mond open om iets te zeggen, maar ik weet niet wat, dus ik doe hem weer dicht. "Maar... Ik was... De vos... Er lag echt overal bloed... En..." komt er stotterend uit als ik een poging doe.

Peter schudt zijn hoofd. "Er lag geen druppel bloed van de vos toen ik aankwam. En ook geen vos. De jongens hebben wel verteld over een vuurrode vos, maar... Er was nooit bloed."

Dit is mijn knap punt. Dit is genoeg.

Ook al is het een klein detail... Het was één van de dingen waar ik zeker van was. Maar nu is ook dat een mistige fabel geworden.

Kan niets lijken wat het ook daadwerkelijk is?

Mijn mond is in een gespannen streep getrokken. Ik druk mijn vingers stevig op elkaar.

Peter kijkt mij zorgelijk aan en legt een hand op mijn wang. "Elizabeth..."

Ik draai mijn hoofd, zodat hij mij niet meer aanraakt. "Kan je gaan?"

Hij bevriest. Ik wil zijn gekwetste blik niet zien. Ik weet dat het pijnlijk voor hem is. Maar ik heb ruimte nodig. Ik moet alleen zijn.

Alleen kan ik hem ook niet zo laten gaan. Dus ik zucht en probeer mijzelf kort te verduidelijken. "Het is allemaal gewoon te veel, oké? Ik dacht dat ik iets wist maar zelfs dat... Wie weet welke spelletjes mijn hoofd nog meer met mij heeft gespeeld? Het is gewoon te veel. Ik heb even tijd nodig. Ik kom zelf wel terug."

Er volgt een korte stilte.

Ik weet wat hij denkt. Als hij gaat, ben ik in gevaar. Kan hij mij niet beschermen. Natuurlijk gaat hij niet weg zonder tegenspraak. "Elizabeth, ik-"

Ik heb ruimte nodig. Ruimte om te denken. Ruimte zonder mensen. Ga. Als-je-blieft.

"Peter, ga gewoon, alsjeblieft? Ik kom snel weer terug, ik beloof het. Ik heb dit gewoon even nodig."

Peter zwijgt. Hij weet dat hij mij moet laten gaan, maar iets houdt hem tegen.

Voorzichtig kijk ik op. Zijn blik staat verassend warm. "Wat is het?" vraag ik.

Opnieuw legt hij zijn handen op mijn wangen. Deze keer draai ik niet weg. Deze keer houdt hij mijn blik stevig vast. "Elizabeth... Wat er ook gebeurt, vandaag of ver in de toekomst..." hij haalt diep adem. "Ik hou van je." Hij drukt een kus op mijn voorhoofd, draait zich snel om en loopt weg.

Ik blijf hem in verwarring aanstaren tot hij uit het zicht verdwenen is. Hij kijkt niet terug.

Met een droge keel slik ik.

Zei hij dat nou echt? Houdt hij van mij?

Ik draai om en begin te lopen.

Hou ik van hem?

Met mijn handen veeg ik door een struik met zijdezachte blaadjes.

Houdt hij van mij?

Ik ga ergens random op de grond liggen en staar een poosje naar de lucht.

Hou ik van hem?

Ik ben weer opgestaan en eet een vrucht, geplukt van één van de hoogste takken.

Houdt hij van mij?

Ik weet niet hoe lang ik al aan het lopen ben, of hoe lang ik weg ben. Maar de vraag of ik al terug zou lopen is nu niet belangrijk. Wat wel belangrijk is;

Hou ik van hem?

Houdt hij van mij?

De twee vragen en het beeld van Peter die weg loopt overstemmen al mijn andere vragen.

Dan stuit ik op een enorme bloesemboom. Een soort die ik nog nooit gezien heb. Met verwondering staar ik naar de immense boom, met licht roze blaadjes, waarvan een paar zachtjes naar beneden dwarrelen. Ik loop onder de boom door en strek mijn hand uit om een laaghangende tak aan te raken. Een tinteling verspreid zich door mijn lichaam. Ik hou van deze boom. Hij straalt zoveel rust en vrede uit, maar toch ook kracht en gezag.

"Hou ik van hem?" vraag ik fluisterend aan de boom. Ik kijk naar boven, naar de eindeloze hoeveelheid takken die zich ver verspreiden.

Ze antwoord niet.

Met een zwaar gevoel trek ik de capuchon diep over mijn ogen. Waarom beantwoordt niemand mijn vragen?

Plotseling voel ik een steek door mijn hart gaan. Verschrikt breng ik mijn hand naar mijn hart. Het gebeurt opnieuw, maar heviger.

Zwarte vlekken dansen voor mijn zicht. Het is alsof iets dichterbij komt, en met een enorme vaart.

Met een onheilspellend gevoel draai ik me om. Ik hoor bomen kraken en vallen en een zweem van de geur van bederf komt mij tegemoet.

Met wijd opengesperde ogen staar ik naar wat komen gaat.

Hoe dichterbij het komt, hoe meer mijn hart steekt.

Is dit weer een spelletje van mijn brein? Ik kan het alleen maar hopen.

De volgende zwarte steek dwingt mij tot mijn knieën.

Ik zie het.

Ik zie het bederf.

Ik zie hoe het alles in zijn pad dood.

Ik zie hoe het vanaf de grond de bomen in trekt, Ik zie hoe het de bomen krakend op de grond dwingt.

Ik zie hoe alles wat het raakt, zwart wordt. Dood gaat onder de aanraking.

Gechoqueerd besef ik het. Het eiland gaat dood.

Niet mijn Neverland!

Ik doe geen poging tot rennen. Ik weet dat het mij in zou halen. Nog even en mijn hele thuis is verwoest.

Met tranen in mijn ogen kijk ik naar boven, naar de vredige bloesemboom die niet meer voor lang staat. Vrezend kijk ik terug, naar de zwarte inkt die inmiddels bijna bij mij is.

Ik word woedend.

Nee! Niet deze boom, niet mijn eiland, niet mijn thuis, niet Peter en niet de jongens!

Ik gil het uit in wanhoop. Ik leg mijn hand op de stam van de roze bloesemboom, zoekend voor een laatste steun.

Het zwart trekt zich door in mijn ogen.

Ik zweef in een zee van niets. Er is geen tijd. Er zijn geen mensen, of bos. Er zijn geen vragen.

Ik hou van hem.

-

Lekker lang hoofdstukje! Lang niks van mij laten horen ook, maar nu is het wel eens tijd, want ik heb de 2K reads gehaald!!!! Zo erg bedankt, jullie hebben geen idee hoeveel het voor mij betekent!! Ik weet niet OF ik trouwe lezers heb, maar zo ja, superrrr bedankt voor jou support! En allle andere lezers natuurlijk ook! ❤️ 

Ik heb trouwens besloten dat ik tot ongeveer 50 hoofdstukken wil schrijven, dus we komen aardig in de richting van het einde van dit boek! 

Lots of hugss, Nadine 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top