Hoofdstuk 6

De reis naar Donjansk, onze eerste tussenstop, is soepeltjes verlopen. Het voelt alsof wij de enigste zijn op deze planeet. We zien geen andere schepen, alleen maar zee en zeedieren.

'Oh, wouw! Kom eens kijken jongens,' roept Haven plots verwonderd.

Verbaasd kijk ik op en loop naar haar toe. 'Wat zie je, Haven?,' vraag ik aan haar.

'Dolfijnen voor het schip,' antwoordt ze.

Ik kijk naar beneden, naar de donkere zeewater die bijna zwart kleurt door de nachtelijke hemel vol sterren. Dan springt er een ligt gevende roze dolfijn naar boven. 'Aaah!'
Van schrik val ik vol ongeloof naar achteren, op mijn billen. Mijn ogen zijn groot en ik begin te stamelen.

'Lau, wat is er?', vraagt Xiebe aan me.

'D- d- die dolfijn,' stamel ik, maar ik weet niet goed hoe ik dit hun moet vertellen.

'Lau, wat is daarmee?', vraagt hij aan me.

'Het- nee, ik heb zo'n dol- dolfijn al eens eer- eerder gezien,' stamel ik verder.

'Lau, doe eerst eens rustig,' zegt Haven tegen me.

'Die ro- roze dol- dolfijn die-.' 'Lau, hij is niet alleen. Er zijn maar liefst nog twintig andere,' onderbreekt Haven me.

'Zij zijn uniek in onze wereld!' roep ik dan uit. 'Azraëlle Hearsma was de persoon die ze heeft ontdekt. Hij hadt ze voor het eerst gezien, toen hij nog leefde!'

'Wacht even, je probeert te zeggen dat ze in onze wereld worden bedreigd door het uitsterven van deze soort?', vraagt Havan aan me. Ik knik alleen als antwoord. 'Dan zijn ze hiernaartoe geëmigreerd! Dan hebben ze hun soort hier verder vermenigvuldigd!'

We kijken elkaar met grote ogen aan. 'Zal het leven hier dan veiliger zijn?', vragen we aan elkaar.

'Land, beste vrienden. Ik geloof dat we er zijn!' roept Zino dan.

Vlug krabbel ik overeind en kijk over de zee. Inderdaad, dat is vast en zeker Donjansk. Ik werp een blik naar beneden, maar zie de roze dolfijn niet meer. Het was geen verbeelding, want Haven hadt hem ook gezien.

'Over twee uur komen we aan bij het land, volgens mijn berekening uit mijn hoofd,' zegt Haven tegen iedereen. Ik loop weer terug naar Zino. 

Inderdaad, na twee uren nog te hebben gevaren varen we een haven in. De haven is nog groter dan bij Kapore Tutongo. Ik loop naar het anker toe en laat hem pas zakken, zodra we langs de steiger varen. De boot komt tot stilstand, zodra het anker de bodem raakt.

'Oké, wie gaat er eten en drinken halen?', vraagt Zino aan ons.

'Halen jullie dat? Dan lopen wij wel even rond om te vragen over onze vader. Misschien is hij toevallig hier ook geweest,' vraag ik.

'Goed, maar kijk alsjeblieft uit en pas op met wat je zegt,' zegt Xiebe tegen me.

'Jaja, komt goed,' zucht ik.

Youri heeft inmiddels de loopplank al uitgelegd. We lopen over de loopplank de steiger op en treden het plaatsje binnen.
We lopen een paar mannen voorbij, die ons na kijken. Ik bekijk hun via mijn ooghoek. Ze zien er fors uit en hebben nette kleren aan. Hun blikken zien er niet al te vriendelijk uit, want ze bekijken ons nors na.

'Die zagen er niet al te vriendelijk uit. Laten we hier niet al te lang blijven,' zeg ik tegen de andere.

'Strak plan,' stemt Daphne mee in.

'We zien elkaar zo snel mogelijk weer terug op de boot, meiden,' zegt Xiebe tegen ons.

'Ja,' zeggen we tegelijkertijd.

We splitsen ons op en samen met Daphne en Haven loop ik verder. Ik begin meteen mensen aan te spreken die we tegen komen. Maar tot mijn spijt weet niemand iets over onze vader. teleurgesteld loop ik verder.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top