8
Jasper
"Wie ben jij?" hoorde ik en ik schrok wakker. Langzaam kroop ik omhoog toen ik een oudere man met een harpoen zag staan. Dit wapen had hij op mij gericht en ik zag in zijn ogen dat hij me wel zou willen neersteken.
Mijn keel slikte en mijn hart klopte zo snel dat ik elke ader in mijn hele lichaam voelde bonken.
"Rustig maar," begon ik voorzichtig, terwijl ik in mijn kleine houten boot stond, die overigens was aangestrand bij een klein dorpje langs de kust.
"Zeg me je naam of ik rijg je aan Mondhaker!" riep de man. Hij had het over zijn harpoen.
Mijn ogen gleden langs de kleren die hij aan had. Een simpel bruine trui vol vlekken en een oude broek met gaten er in. Niet ver achter hem zag ik een oude houten hut met een veranda onder een grote boom staan, waarvan ik vermoedde dat deze tot de man behoorde.
"Zijn dat visnetten?" vroeg ik uit verbazing en wees naar de netten die hij droeg als een gesp, waar het zeewier nog aan vast geplakt zat.
De man maakte een stekende beweging met zijn harpoen en ik excuseerde me voor mijn opmerking. Deze man was een visser. Hij had geen kwaad in zich.
"Ik ben een simpele koopman," loog ik, hopend dat de man zou bedaren.
"Een koopman? Wat verkoop je?" vroeg de man. Hij was overduidelijk op zijn hoede.
"Verschillende soorten... spullen," antwoordde ik.
"Zoals?"
"Noten. Ja. Walnoten en pinda's,"
"Ik zie geen noten in je boot?"
"Mijn schip is gezonken door een storm op Tashirs Wateren. Ik ben alles verloren. Deze boot," en ik keek naar het hout onder mijn schoenen. "Is alles wat ik nog heb. Kunt u mij vertellen waar ik ben?"
De man keek me lang aan. Zijn blik week niet van me af. Ik zag de aarzeling in zijn ogen, maar die leek te verdwijnen.
Langzaam liet hij zijn harpoen zakken en deed een stap achteruit.
"Dit is dorp Zwartbrandt," antwoordde de man en zijn stem neigde naar een klank van vriendelijkheid te gaan.
"Welke koning dient u?"
"Geen koning. De keizer. Keizer Razall. Weet je niet dat je in het land Emperal bent?"
Ik schudde mijn hoofd en voelde een grijns in mijn mond opkomen. Emperal was het land waar ik naar toe moest.
De man gebaarde dat ik uit mijn boot kon stappen. Ik pakte mijn tas en zette mijn voeten op het zand.
"Het spijt me om te horen van uw schip," begon de man.
"Daar kunt u niks aan doen. Het was een slecht schip," reageerde ik en controleerde mijn tas.
Mijn blik gleed snel langs de inhoud en ik zag mijn zak goud er nog in liggen. Tevreden deed ik mijn tas weer dicht.
"Geen enkel schip kan het water van de oceaan overleven tijdens een storm. De zeeën zijn dan ontembaar," droeg de man zijn wijsheid naar me over, maar ik had geen tijd om naar hem te luisteren. Naast de boom waar de hut van de man onder stond zag ik een zanderig pad liggen.
"Ik vis al sinds ik een hengel kan vasthouden en ik heb nog nooit gezegd dat het makkelijk is. Het ding met vissen is," begon de man zijn levensverhaal te vertellen, waar ik niet op zat te wachten.
"Ik moet gaan. Bedankt voor uw... gastvrijheid," onderbrak ik de man en zonder hem aan te kijken liep ik van hem weg.
Ik volgde het pad en liep al snel het dorp Zwartbrandt binnen dat niet eens beschermd werd door een muur.
Het dorp bestond uit een redelijk aantal houten huisjes, die erg leken op de hut van de vissersman. Maar er hing een armoedige sfeer.
Sommige dorpelingen liepen met hun schapen en oude houten karren over het zanderige pad en een paar kinderen gooiden zand naar elkaar.
Comfortabel voelde ik me niet, want iedereen keek op toen ik aan kwam lopen.
Mijn ogen probeerden hun blikken te ontwijken en toen ik een ander pad in sloeg zag ik een kleine herberg staan, waar een paar paarden water stonden te drinken.
Dronken mannen zaten op de trap voor de ingang hard te lachen.
Ze vielen stil toen ik langs hen liep en opende de deur van de herberg.
Een muffe geur en het gelach en gepraat van mensen begroette mijn neus en oren.
Een kleine bar stond aan de andere kant van de herberg, dus ik liep over de oude krakende vloer, terwijl alle ogen zich weer op mij richtten.
Ongemakkelijk nam ik plaats aan de bar, waar de herbergier stond. Het was een oude man met een lange bonten jas aan.
Hij was waarschijnlijk de rijkste van het Zwartbrandt, vanwege het zilver dat de mannen betaalden hier vermoedelijk dagelijks betaalden voor bier. Begrijpelijk.
Ik zou ook een dronkaard zijn als ik in zo'n dorp zou wonen. Door die gedachte verlangde ik stiekem naar het kasteel van mijn broer. De bediendes die het eten al voor je klaar maakten, je bad vulden en je bed verschoonden. Al die luxe miste ik wel. Maar Zwartbrandt was niet mijn eindbestemming.
Nee. Ik had een plan.
"Jij komt niet van hier. Waar komt je vandaan?" vroeg de herbergier die me verbaasd aankeek.
Ik zuchtte. Was een herbergier niet bedoeld voor allerlei soorten volkeren? Wat maakte het uit dat ik hier was? Deze mensen...
"Ik ben een gewone koopman," zei ik toen hardop met een lichtelijke geïrriteerde toon in mijn stem, zodat iedereen me kon horen. "Mijn schip is gezonken. Het was niet mijn bedoeling om hier te komen, maar het gebeurde. Dus nu ben ik helaas hier. Het enige wat ik wil is een maaltijd en iets te drinken,".
Ik keek de herbergier aan en hij knikte toen. Eindelijk.
"Wat wil je hebben?" vroeg de man toen ineens vriendelijk en iedereen in de herberg ging verder met waar ze mee bezig waren.
Het gepraat van mensen vulden de ruimte en ik kon eindelijk een beetje ontspannen.
"Ik heb niet veel," voegde de man nog toe.
"Stoofpot?" vroeg ik. Dat zou mijn maag goed vullen.
"Kipstoofpot met wortelen, bieten en uien," antwoordde hij en ik knikte.
Een grote kom gevuld met stukken kip, grove blokjes wortel, bieten en ringen ui in een hete bouillon werd geserveerd. De herbergier gaf me een kan bier en zei dat ik deze van hem kreeg als een excuses voor hoe ik verwelkomt werd. Ik bedoelde: hoe ik niet verwelkomt werd.
Ik pakte uit mijn tas het zakje goud en gaf de man een goudstuk.
Hij keek me met grote ogen aan.
"Dit is te veel," zei hij toen en ik schudde mijn hoofd, terwijl ik het zakje goud weer veilig opborg. Daarna nam ik een grote hap van mijn maaltijd die overigens heerlijk rook voor een herberg dat gevestigd was in een armoedig dorpje.
"Kan ik je anders nog iets aanbieden? Ik heb ook brood. Wilt u een snee?" vroeg de man en ik schudde opnieuw mijn hoofd.
"Misschien kunt u mij vertellen waar Emperals Paleis ligt," vroeg ik toen. Dit was de hoofdstad van Emperal, waar het paleis van keizer Razall stond.
Maar ik wist niet hoe ver het hier vandaan was. Zwartbrandt was een dorp die ik niet kende.
Maar ik moest naar de grote hoofdstad van dit enorme keizerrijk.
Er was namelijk een boek. Een boek die ik moest bemachtigen.
Mijn broer en zijn vrouw namen me aan als iemand die gokte en rondhing in de bordelen van de stad, maar niemand wist dat ik een interesse had in een specifiek en speciaal onderwerp.
"Het is nog geen dag lopen vanaf hier," antwoordde de herbergier.
Ik knikte en een man kwam voor de bar staan om meer bier te vragen.
Ik dronk het bouillon van mijn stoofpot en at de laatste stukjes kip en groente op. Daarna goot ik in één keer het bittere bier door mijn keel en stond op.
Ik verliet snel de herberg en toen ik buitenstond zag ik dat de mannen op de trap weg waren.
Ik keek om me heen en zag dat er alleen twee kinderen gebukt op straat zaten en insecten probeerden te pakken.
Mijn blik gleed naar de paarden die bij de herberg stonden.
Ik liep er naartoe en zag dat het dichtsbijzijnde bruine paard dat vastgebonden was met zijn teugels aan een houten hek.
De knoop was simpel om los te maken. Het dier had alleen geen zadel, maar dat interesseerde me eigenlijk niet.
Ik klom op het paard, terwijl ik zijn manen vasthield.
"Hey! Dat paard is van mijn vader!" riep een van de kinderen toen en ik schrok.
Ik greep de teugels beet en spoorde het paard aan te galopperen.
Mijn paardrijlessen in Cazadon kwamen nu zeker van pas en het dier rende het dorp uit.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top