55

Jothar

Koningin Anna verbleef met mijn toestemming in mijn paleis sinds haar aankomst.
Ik vond het prima. Ergens mocht ik haar wel. Het was niet erg om haar aan te kijken. Ik dacht vaak aan haar sluwe blauwe ogen die de vorm hadden als de ogen van een kat en haar rode lippen waar ze af en toe weleens op beet als ze vanaf haar balkon over mijn stad heen keek.
Maar ik moest helder blijven van mezelf. Ik droeg namelijk grote verantwoordelijkheden en ik had nu een missie. Dit wilde ik goed aanpakken.
De oosterlijke bossen hadden niet gereageerd op mijn aanwezigheid, dus voor mij was het duidelijk met wie ik bondgenoten kon worden.
Koningin Anna had me tijdens het ontbijt verteld over de Grote Oorlog, dat als het ware een litteken was voor de mensenrijken, waaronder Emperal. Ze zei dat het een kwestie van tijd was voor de bossen ons, mensen, weer zouden bedriegen en dat dit dus ook mijn oorlog zal zijn, want ze vond dat ik nu de geschiedenis van het land dat ik veroverd had moest eren.
Ergens had ze een punt.

En 11 jaar geleden was ik een mens. Daar had ze ook gelijk in. Ik was ooit een simpele man. Simpel? Oke, dat niet. Gewoon een man.
Ookal was ik de broer van een koning. In zijn ogen was ik niets waard. Ergens diep vanbinnen zei een stem altijd dat Arvid gelijk had. Ik had hem redenen gegeven om te geloven dat ik niets kon. Maar nu... Als hij me nu toch eens kon zien.

Terwijl ik de grote trap in het paleis afliep verscheen er een beeld in mijn hoofd waar hij in een open veld tegenover me stond. Onze legers achter ons. Klaar om tegen elkaar te strijden.
Ik wist dat Cazadon zo'n 20.000 man zou kunnen oproepen. Dat was niks in vergelijking met de 76.000 Emperaanse soldaten en 3000 vuurelfen. Een grijns verscheen op mijn gezicht toen ik dacht aan hoe mijn vuurelfen Arvids leger zouden verbranden en hoe hij me om genade zou smeken.
Toen stelde ik mezelf de vraag wat ik dan zou doen... hem doden?
Mijn glimlach verdween en mijn hart leek voor een seconde te stoppen. Mijn eigen broer... vermoorden? Nee. Daar wilde ik niet aan denken.
Hoe erg mijn ego nu ook gestreeld was door de titel die ik nu droeg, toch hoopte ik dat mijn broer nooit naar Efea zou komen.

Toen dacht ik aan zijn vrouw. Koningin Silvera. Nee, zij was dood. Dat zou mijn broer ook wel denken... toch? Anders was hij al naar Efea gekomen.

Ik liep door de troonzaal heen en glimlachte voor even naar mijn welverdiende troon. Daarna ging ik naar de paleistuin, waar koningin Anna aan de tuintafel zat en een glimlach wierp toen ze mij zag.
Ik ging naast haar zitten en ons middageten werd geserveerd.

"Ik blijf niet lang," zei ik.

Koningin Anna pakte een druif uit de schaal die op tafel stond en stopte deze in haar mond.

"Praat je altijd zo tegen mooie vrouwen?" vroeg ze met een bijdehande grijns.

Ik gniffelde.

"Ik heb geen tijd voor vrouwen. Ik moet een oorlog beginnen, weet je nog?"

Ze lachte. Deze keer klonk haar lach zachter dan normaal.

"Mijn man had op een bepaald moment ook geen tijd meer voor mij," begon ze. "Onze eerste zoon was een miskraam. Onze tweede zoon stierf aan wiegendood. Daarna keek hij niet meer naar om, waardoor ik dacht dat het mijn schuld was,".

Mijn ogen vergrootten zich en ik wist even niet wat ik moest zeggen op dit plotse heftige verhaal.

"Wat?" vroeg ze toen ze mijn gezicht zag. "Het was zijn schuld,".

"De... dood van jullie kinderen?"

"Hij deed alsof het mijn schuld was, terwijl ik na onze tweede zoon zeker wist dat ik fit was om kinderen te baren. Dus het was niet mijn schuld. Hij was degene die mij dood en verderf gaf,".

Koningin Anna keek me toen lang aan.

"Dus ik nodigde hem uit om met me te komen eten en hij werd vergiftigd door de wijn die hij altijd zo lekker vond," nadat ze dit vertelde lachte ze hard.

"Ik zal het schuim dat uit zijn mond kwam nooit meer vergeten. Hoe het leven uit zijn ogen verdween als een golf water dat het strand reikte en langzaam weg ebte, terug de zee in," vertelde ze alsof ze een droom herleefde. "Zo bracht ik rechtvaardigheid voor mijn dode zonen,".

Mijn eetlust was al niet zo groot, maar door dit verhaal was het compleet verdwenen.
Ik besefte me met wat voor een persoon ik nu aan tafel zat. Een vrouw die haar eigen man doodde omdat ze geloofde dat hij de reden was van de dood van haar zonen.
Ik wist dat ik in andere mensen hun ogen als kwaadaardigheid werd gezien, maar dit... dit was krankzinnig.

"En wat is jouw verhaal?" vroeg ze toen alsof ze daarvoor niks heftigs verteld had.

Toen stond ik op van mijn stoel.

"Dat komt een andere keer," zei ik. "Ik moet helaas gaan. Er is veel werk te doen,".

Koningin Anna nam een slok van wijn en knikte.

"Ik wens je succes," grinnikte ze en ik verliet de paleistuin met een versnelde pas.

Ik ging naar de vergaderzaal waar ik de laatste tijd vaak mijn tijd doorbracht met Arlonius. Hij legde me namelijk veel uit over de verschillende rijken.
Toch voelde ik altijd een vleugje angst als ik in zijn buurt was. Dat was maar beter ook. Ik wilde niet dat mensen dachten dat ze een plot tegen me konden spannen.

Arlonius keek op toen hij me binnen zag lopen. Hij was een paar rollen perkament aan het opruimen en stopte toen ik voor het hoofd van de tafel ging staan. De volledige uitgerolde kaart van Efea lag voor me.

"Het leger moet zich paraat maken voor vertrek," zei ik vol zelfvertrouwen.

"Gaat u een oorlog voeren tegen de bossen?" vroeg Arlonius.

"Als ik de mensenrijken te vriend wil houden, ja," was mijn antwoord, terwijl mijn ogen zich op de kaart richtten.
De Emperaanse brug was het makkelijkste oversteekpunt naar het oosten. Maar het Zwarte Hazenwoud was het eerste gebied waar ik door heen zou moeten om bij het Heilige Woud te komen. Van Romahn Zuidster had ik ook niks gehoord.
Ik beschouwde het hele oosten als mijn vijand.

"Als uw adviseur moet ik u toch zeggen dat het misschien niet verstandig is om de bossen aan te vallen," begon Arlonius. "Wat weet u van de Grote Oorlog die zich 431 jaar geleden heeft afgespeeld?"

"Ik weet er genoeg van. Ik stuur 60.000 man naar Zwarte Hazenwoud. Als ik dat overgenomen heb zullen Ofreah, de Zonvallei en Zilvereiland zien dat ik deze oorlog kan en wil leiden. Iedereen zal gehoorzamen," vertelde ik.

"U gaat de magische kant van Efea aanvallen," wilde Arlonius een tegenargument geven.

"Ik heb vuurelfen," kapte ik hem af. "Heb je wel gezien wat ze kunnen? Het is machtiger dan het vuur dat in jouw haard knettert. Ik zal ze verpletteren,"

"Ook de reuzen?"

"Ook de reuzen,".

De man irriteerde me nu.

"Onderschat me niet. Ik weet dat je keizer Razall hebt gediend en waarschijnlijk zijn vader en zijn grootvader ook, maar ik ben niet zoals hij. En dat zul je snel merken. Over twee weken vertrek ik naar de Emperaanse brug met 60.000 man," zei ik met een strenge en dreigende stem.

"U gaat mee?" vroeg hij verbaasd.

"Ik wil mijn vijanden zien voor ik ze afslacht," zei ik. "En trouwens... jij zal over Emperals Paleis waken tot ik terug ben," en ik liep de vergaderzaal uit om de door mij aangewezen generalen instructies te geven.
Zij moesten het leger klaarmaken voor vertrek.
Daarbij deelde ik ook de order uit om de katapulten gereed te maken. Duistere gedachtes over hoe ik legers zou afmaken speelden zich af door mijn hoofd.
De bossen hadden geen idee wat er aan zat te komen en het was maar beter voor hen om bang te zijn.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top