34

Vanja

De geluiden van knetterend vuur en de uit pijn schreeuwende mensen vervaagden langzaam achter me toen ik kilometers ver van de Noorderlijke Buitenpost op een paard was gevlucht.

Toen de vuurelfen ons leger hadden verbrand en de buitenpost waren binnengekomen ontstond er een grote chaos.
Hun paarse vuur overspoelde ons allemaal en het enige dat ik kon horen waren krijsende soldaten en het enige dat ik kon ruiken was verbrand mensenvlees.
Ik probeerde te schuilen in de stallen, waar ik Rover, één van mijn vaders trouwe soldaten, tegenkwam. Hij wist dat we gingen verliezen en dat het te laat was om een bericht uit te sturen. Daarom gaf hij me dit witte paard. Dit dier leek veel op dat van mijn vader.

"Ga naar keizer Razall en vertel hem wat hier gebeurd is," was Rovers instructie voor hij een tik op het achterwerk van het paard gaf zodat het het fort uit kon galopperen.

"En jij dan?" vroeg ik.

"Ik ga naar je vader," waren zijn laatste woorden.

Ik verliet de buitenpost en keek nog een laatste keer achterom waar ik Rover zijn zwaard zag trekken en een groep vuurelfen op hem afstormden. Zijn dappere laatste actie werd helaas gauw afgekapt. Een paarse golf van vuur trof hem hard en snel sloot ik mijn ogen.

Ik focuste me op het pad dat voor me lag. Het pad dat leidde naar het paleis van mijn keizer. Deze ging dwars door het heuvelachtige graslandschap van Emperal heen.

Voor uren lang kon het paard galopperen, maar tegen de ochtend besloot ik bij een grote boom en een klein beekje te stoppen.
Het witte paard begon gelijk te grazen en terwijl ik bij het water knielde hoorde ik hem het gras uit de grond trekken.
Mijn handen vormden een kommetje die ik langzaam in het koude beekje liet zakken en vulde. Daarna zette ik mijn handen tegen mijn lippen en voelde het door mijn keel heen glijden.
Nadat ik dit een aantal keer herhaalde ging ik tegen de boom aan zitten en staarde naar het etende paard. Mijn maag knorde, maar ik had geen eten meegenomen. Alles ging zo snel...

Mijn gedachtes gingen terug naar afgelopen nacht. Het vuurelfen met hun vreemde vuur, de verbrande soldaten en mijn... m-mijn... vader.
Zoutige tranen ontsnapten langs mijn ogen en dropen langs mijn wang en kin op de grond tussen het gras.
Ik hield mijn handen voor mijn ogen en mijn lichaam begon zachtjes te schokken.
Langzaam haalde ik mijn neus op en hoorde toen het paard op me af komen lopen.
Een zachte neus duwde tegen mijn handen aan en ik haalde deze voor mijn gezicht weg.
Het paard stond voor me en keek me afwachtend aan.

Langzaam begon ik het te aaien. Het wist dat ik leed en gebroken was.
Het paard brieste zachtjes en zijn harige staart maakte een sprongetje.

"Het is niet anders, hé," zei ik tegen het dier.

Toen pakte ik de teugels en klom op het zadel.

"Breng me veilig naar Emperal, paardje," zei ik met een zwakke glimlach en we gingen weer op weg.
De reis naar Emperal zou een week duren.


Toen ik de grote torens van het paleis van keizer Razall en de grote Emperaanse witte vlag met de gouden driehoek zag voelde ik een grote golf van opluchting door me heen stromen.

De poorten van de stad Emperal stonden open toen ik daar in de late middag aankwam. Uitgeputte gevoelens overheersden mijn lichaam en mijn handen waren verkrampt door het lange vasthouden van de teugels.
Het paard galoppeerde de stad binnen, waar ik al snel herkend werd door mijn harnas.
Een stadwachter te paard kwam op me af gelopen en mijn paard stond vlak voor hem stil.

Met vermoeide ogen keek ik de stadwachter aan. Hij bekeek mijn Emperaanse harnas en zag er vuil op zitten.

"Soldaat, waar kom je vandaan?" vroeg hij toen.

"De Noorderlijke Buitenpost. Ik ben Vanja Heuvelhout, de zoon van Kylan Heuvelhout," zei ik met een schorre stem.
Het waren uren geleden toen ik voor het laatst gedronken had.
De stadswachter keek me verbaasd, maar ook geschrokken aan.

"Wat is hier aan de hand?" hoorde ik iemand zeggen en ik keek langzaam op.

"Prins Landon," reageerde de stadswacht. "Deze man zegt dat hij de zoon van Kylan Heuvelhout is,".

"Is dat zo?" vroeg prins Landon en ik zag een jonge man, die iets jonger leek dan ik, op ons af komen lopen. Hij had kastanje bruin golvend haar en blauwe nieuwsgierige, maar vriendelijke ogen.

"Ik ben... Vanja," zei ik en merkte dat ik licht in mijn hoofd begon te worden.

"Jouw vader is een trouwe vriend van de familie," reageerde prins Landon.

"Was," zei ik zacht.

"Wat bedoel je?"

"Hij is vermoord door vuurelfen. De Noorderlijke Buitenpost is gevallen," waren mijn laatste woorden voor ik van mijn paard viel en met een harde klap op de grond viel.

"Breng hem naar de keizer," hoorde ik nog, maar daarna vervaagde alles.

"Vanja! Help me!" hoorde ik mijn vader schreeuwen, terwijl ik midden in een stofwolk stond. Mijn oren hoorden knetterend vuur en mensen die krijsten van de pijn.
Mijn longen vulden zich met de stof van de neervallende stenen.
Met zware benen liep ik door de stofwolk heen en liep op de stem van mijn vader af, terwijl mijn hart op z'n snelst klopte.

"Vader? Ik ben hier" riep ik en zag hem toen staan. Hij leek me niet te horen, want zijn rug stond naar me toegekeerd.
Ik wilde op hem afrennen, maar op dat moment vloog er een grote vuurbal op hem af.
Zijn hele lichaam vloog in de fik en zijn hand liet zijn grote zwaard los. Zijn harnas smolt tegen zijn huid aan en ik staarde naar het verbrandde lichaam dat langzaam verkoold raakte.

"Vader? Vader!" huilde ik.

Een hand landde op mijn schouder en ik vloog overeind.
Mijn ogen wagenwijd open en mijn hand greep naar de onbekende arm. De man van wie deze arm was keek me geschrokken aan en deinsde achteruit.
Toen ik me realiseerde dat ik in het paleis van keizer Razall was, ontspande mijn lichaam langzaam van de adrenaline die door me heen stroomde van de droom die ik zojuist had gehad.

"Je leeft nog, heer Heuvelhout," zei de man die erg oud leek door alle rimpels op zijn gezicht. Hij droeg een lange grijze jurk en een ketting met verschillende kleuren stenen eraan. Hij had een lange witte baard en een kaal hoofd.

"Was ik dood?" vroeg ik verbaasd door zijn reactie. Mijn harnas stond op een tafel in de hoek van de kamer waar ik op een bed lag.

"Nee, gelukkig niet. Je bent flauw gevallen door vocht en slaap tekort. Wát dodelijk kan zijn," antwoordde hij.

"Hoe lang was ik weg?"

"Een paar uurtjes. Het valt gelukkig mee,".

"Wie bent u?"

"Arlonius Watheky Zoutsteen, de genezer van het keizerlijke paleis," antwoordde hij. "Maar noem me maar gewoon Arlonius,".

"Wat een gekke tweede naam. Ik bedoel dat niet vervelend, sorry," zei ik en de man lachte vriendelijk.

"Het is ook niet echt een normale naam. Ben je bekend met de leerwijze van de Genezingstempel in Zwaanfort?" vroeg hij toen.

"Ik ken de Genezingstempel, maar ik ben er nooit binnen geweest. Zwaanfort is een prachtige plek," reageerde ik.
Zwaanfort leek qua stad erg op deze stad, Emperals Paleis. Zwaanfort werd ook wel de tweelingzus genoemd. Ze was dan wel niet zo groot als Emperals Paleis door haar half miljoen inwoners, maar het was prachtig door het groene landschap, de bergen en het Reuzenschildpaddenmeer wat een enorm helder blauw meer was met een stuk strand wat op de warme dagen heerlijk was om te bezoeken.

"Zwaanfort is zeker een prachtige plek. Mijn tweede naam betekent 'dienaar'. Dit staat voor de derde rang in het oude geneeskunde dat ik bestudeerd heb in de Genezingstempel," zei Arlonius

"Dus u bent een dienaar? Hoeveel rangen zijn er?" vroeg ik.

"Drie," glimlachte de oude man. Hij had dus de hoogste rang, maar dat was ook logisch. Keizer Razall wilde altijd het allerbeste.

Arlonius wees toen naar een grote beker water dat naast me op een kleine kast stond.

"Je moet genoeg drinken en hierna is er wat te eten in de eetkamer van de keizer," vertelde hij serieus. "Keizer Razall wilt graag weten wat er gebeurd is bij de Noorderlijke Buitenpost,".

"Natuurlijk," zei ik zacht en ik dronk de beker langzaam leeg.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top