-Hoofdstuk 33-
Nupas.
Ik loop door de grote steeg en ik kijk omhoog naar de donkere ramen van de stinkende gebouwen. De lucht ruikt raar en de straten bevatten scheuren. Stoeptegels zitten los en vuilcontainers zitten mutje vol met vuilnis dat waarschijnlijk al een lange tijd niet geleegd is.
Als ik aankom bij een deur, sta ik stil en weet ik niet meer wat ik moet doen. Op de deurbel staat met sierlijke letters siroop. Ik had al wel begrepen waar Kéziah woonde toen ik hem probeerde op te sporen met mijn magie.
Ik loog niet toen ik uitlekte dat mijn magie niet meer werkt. Vlak daarna viel ik bijna flauw. Het is flink verzwakt en alleen mijn broer zal me kunnen helpen mijn krachten terug te krijgen. Dat zal veel uithoudingsvermogen kosten maar ik hoop dat het lukt.
Ik geef een lichte klop op de deur en na een tijdje krijg ik geen antwoord. Vervolgens geef ik een hardere klop op de deur en de deur gaat met een krakend geluid open maar er staat niemand in de deuropening. 'Hallo?' Vraag ik als ik de deur een klein beetje verder open doe.
Ik besluit toch maar naar binnen te lopen en ik kijk rond. Bijna alles is roze wat me niks verbaast. Ik voel me al meteen alsof ik thuis ben. Het is dat mam en pap dood zijn, anders hadden we misschien nog bij elkaar gewoond wand Kéziah is nog jong net als ik.
Een man nam me mee en vroeg losgeld maar die kreeg hij niet. De man ging dood na een paar jaar omdat hij oud was en toen ik opzoek ging naar mijn ouders, hoorde ik dat ze dood waren en dat ik een broer had. Ik heb Kéziah wel eens gezien voordat ik naar de onderwereld ging.
Ik wilde ooit een portaal openen maar dat liep uit de hand. Veel kan ik me niet herinneren maar ik heb zo lang opgesloten gezeten dat alles is vergaan uit mijn gedachte. Mijn krachten zijn weg.
'Kéziah?' Vraag ik en het licht springt aan. 'Wat moet jij hier Lukas?' Vraagt Kéziah die in de deuropening van de keuken staat als het een keuken is. Hij draagt een roze badjas van dun glimmend materiaal. 'Het is Nupas.' Verbeter ik hem en hij kreunt een beetje.
'Het zal wel, wat moet je hier?' Vraagt hij op een afstandelijke manier. Hij wil dus echt duidelijke afstand maar ik laat me niet zo snel weg sturen. 'I-I-ik wilde alleen....' stotter ik en hij wijst naar de deur. 'Ga weg.' Bromt hij. Kéziah lijkt een heel klein beetje op mij. Ik zie zo dat dit geverfd haar is en als ik Cloe's verhaal wel eens hoorde had hij dezelfde haarkleur als ik. Hij heeft dezelfde wenkbrauwen en neus als ik.
'Nee, ik wil dat je me helpt. Het gaat om mijn krachten.' Zeg ik en Kéziah zucht. Daarna gaat hij op de bank zitten met zijn voeten op tafel en hij kijkt me aan. 'Ga lekker naar Anne voor je stinkhond krachten.' Antwoord Kéziah en ik trek een wenkbrauw omhoog.
'Geloof me, ik heb ook een bloedhekel aan weerwolven.' Zeg ik. Ik weet ook überhaupt niet waarom ik zij dat ik een weerwolf was. Dat was de slechtste actie ooit. 'Je hebt een hekel aan je eigen soort?' Vraagt hij met een frons op zijn voorhoofd en hij kijkt naar de bank als gebaar dat ik moet gaan zitten dat ik dan ook maar doe.
'Dat is het hem nou juist. Ik ben geen weerwolf.' Zeg ik eerlijk en Kéziah kijkt me aan met een gezicht alsof er een meteoriet op de zijkant van zijn appartement is komen vallen. 'Wat dan?' Vraagt hij kort af en ik trek hem overeind. 'Hey man!' Stribbelt hij tegen en ik trek hem mee naar de dichtstbijzijnde spiegel die ik zie.
Ik gebaar dat hij op mijn ogen moet letten en ik concentreer me op mijn spiegelbeeld. Mijn ogen gloeien roze op maar ze knipperen al snel weer uit. 'Je bent een siroop. Maar dat is niet mogelijk! Cloe en ik zijn de enige siropen die nog over zijn op de aardbol!' Roept hij en ik draai me om naar hem.
Dan schut ik met mijn hoofd.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top