Niet Saturnus

A/N: Dit is een kort verhaal dat ik in 2015 heb geschreven voor de Trek_Sagae_Schrijfwedstrijd, helaas voldeed het niet aan de eisen, aangezien het niet een volledig verhaal is, maar meer een scene ^^ Toch hoop ik dat jullie het leuk vinden.

---

"Hoe kun je dat nou zeggen? Fontanelle is alles behalve saai! Luister hoe prachtig hij de werelden beschrijft." Emely hield het boek dat ze vasthield hoog voor haar gezicht en las op vurige toon een passage voor. Haar publiek liet te wensen over. Geen van de drie vriendinnen die ze had uitgenodigd om te luisteren naar haar nieuwe lievelingsboek, had ook maar een greintje interesse in leven, elders dan de streek waarin ze woonden.

"Oh, jullie zijn barbaars." Met een zucht klapte ze het boek dicht en legde het op haar schoot. De stof van haar spencer paste bij de zoom van haar mousseline jurk. Ze had voor deze gelegenheid iets meer aandacht besteed aan haar kleding dan normaal. Haar hoop op iets meer interesse voor haar boek werd onverschillig de grond in geboord. Het was de achttiende eeuw per slot van rekening, er werd zoveel ontdekt over de hemel, die ooit zo ver weg was.

Schijnbaar overtuigd van het feit dat het nu geoorloofd was om te converseren over luchtigere zaken, nam haar oudste vriendin Marge het woord. "Gisterenavond heeft mijn vader een bezoek gebracht aan Lord Barley, en hij was zo ... "

Emely luisterde al niet meer. Wat kon het haar interesseren wat de hoge heren van de county besloten en wie hun zoons waren, terwijl er misschien wel hele werelden waren aan het hemelgewelf? Omhoog starend verdwaalde ze al snel in fantasieën over luie Mercurianen en ijverige Saturnusbewoners. Hoe zouden die eruit zien? En welke van de lichtende puntjes in de nachtelijke lucht was een planeet?

"Emely?"

"Pardon?"

"Lord Barley's zoons? Heb je wel geluisterd?" De stem van Marge klonk geïrriteerd en ze schaamde zich. Ze was een slechte gastvrouwe.

"Het spijt me, nee. Ik was in gedachten."

"Over Marsmannetjes zeker? Echt waar, Emely, je bent toch geen kind meer. Doe dat boek weg en concentreer je. Lord en Lady Barley geven een bal over twee weken. Onze eerste en misschien enige kans om een indruk te maken op hun drie zoons. Echt, je moet absoluut stralen die avond. Ik zou mijn uiterste best doen wanneer ik niet al verloofd was met mijn meneer Heder, maar voor jou is het dé kans. Ik kan je niet laten fantaseren over sterren wanneer je toekomst op het spel staat."

Zo was Marge, altijd op en top bezorgd over haar toekomst. Ze vroeg zich af of deze Lord misschien in het bezit zou zijn van een telescoop. Dat zou voor haar reden zijn om hun landhuis te bezoeken.

De drie dames stonden op, klopten hun jurken af en liepen statig en zwierig terug naar het huis naast de tuin, waarin ze hadden gezeten. Emely wilde hen net volgen, toen een glinstering in haar ooghoek haar aandacht trok. In eerste instantie dacht ze aan de vijver, maar toen ze een paar stappen in de richting van het huis deed, bedacht ze zich dat die aan de andere kant van de laan lag. Ze keerde zich om en staarde gefascineerd naar het schijnsel. Het leek wel wat op de schittering van de zon op een rimpelig wateroppervlak, maar er was geen water in de buurt. Ook geen glas, of ander glimmend voorwerp dat het fenomeen kon veroorzaken.

Langzaam liep ze terug, stapje voor stapje, haar hart bonzend in haar keel. Heel even keek ze om, maar haar drie vriendinnen waren al uit het zicht verdwenen. Ze kon best een moment de tijd nemen om te onderzoeken wat dit was. Het leek wel wat op een bliksemschicht, het pulseerde zachtjes en knetterde zelfs af en toe. Ze moest het maar niet aanraken, dan zou ze vast tot kool vergaan. Een zachte hum klonk vanaf het schijnsel en ze deed nog een stapje dichterbij. Hoorde ze nu stemmen?

Om zich heen kijkend, ontdekte ze dat ze toch echt helemaal alleen was in de tuin. Waar kwamen de stemmen dan vandaan? Met haar oor op het schijnsel gericht boog ze nog een paar centimeter naar voren.

Plotseling leek de wereld te barsten. De bliksemschicht scheurde uiteen, naar boven en onderen, totdat ze van top tot teen belicht werd. Bevroren van angst, kon Emely niet eens bewegen, laat staan dat ze weg kon rennen, toen de scheur in een paar tellen breder werd. Haar ogen waren wijd open gesperd en brandden vanwege een gebrek aan vocht. Was dat? ...

Was dat een gang?

"-over mijn lijk! Wil je dat we er allemaal aangaan? Zet hem uit, nu meteen!"

De stem kwam uit de scheur. Ze wist het zeker. Maar hoe?

"Nee, niet met die knop, dan duw je hem vooruit. Stop!"

Met een gevoel alsof haar wereld verging, zag Emely de scheur op zich afkomen. Het duurde maar één tel, een onmetelijk lange tel. Elke knetter was te horen, elke uitspatting van licht, zelfs microscopisch klein, werd vergroot op haar netvlies, totdat het enige dat ze kon zien, de bliksem was. Vlak voordat ze geraakt werd en vast en zeker dood neer zou vallen, sloot ze haar ogen en zette het op een gillen.

Doodgaan deed niet heel veel pijn. Eigenlijk voelde ze helemaal geen pijn. Het moest wel heel snel zijn gegaan. Misschien moest ze ophouden met gillen. Anders stuurden de engelen haar wellicht meteen terug. Ze sloot haar mond, maar hield haar ogen stijf gesloten. Het rook vreemd. De hemel. Ze had altijd gedacht dat daar geuren zouden zijn zoals vers gebakken brood en velden vol weidebloemen. Honing en ... en ... dit rook droog. Droog en iets ... Ze had geen idee hoe ze het moest noemen.

"Bij de ringen van Saturnus ... " klonk er opeens. Zo vlakbij dat ze een sprongetje maakte en nogmaals een harde kreet slaakte.

"Wow, wow, rustig. Niets aan de hand. Doe je ogen maar open, je bent in orde. Alles is oké. Oké?" De mannenstem klonk lichtelijk paniekerig en verzekerde Emely er allesbehalve van dat het in orde was. Waarom was er nu geen lieve, rustige stem die haar vertelde welke kant ze op moest. Rechtdoor naar de poort van Petrus of iets dergelijks. Ze had wat beter op moeten letten op zondagen.

Met gebalde vuisten opende ze zo langzaam als ze kon haar ogen. Eerst een spleetje, daarna half en toen vlogen haar ogen weer wijd open.

Als ze nu flauw viel, zou ze dan wakker worden in de tuin? Tussen de hortensia's? Marge zou dan over haar heen staan tetteren of ze soms was gaan liggen dromen over haar sterren en planeten. Ze kon het allicht proberen. Hoe viel je eigenlijk flauw?

Ze stond in de gang die ze had gezien door de scheur. De scheur van bliksem. Vliegensvlug draaide ze zich om. Daar was de scheur en daar ... "Mijn tuin", fluisterde ze.

"Sorry?"

De mannenstem haalde haar uit haar gepeins en een beetje suffig wees ze naar het beeld dat nu te zien was door de scheur. "Dat is mijn tuin."

Alles zag er nog precies hetzelfde uit als een minuut geleden. Alleen was zij nu niet meer in de tuin, maar aan de andere kant van de scheur. "Wat ís dat?" Ze droomde vast. Dat kon niet anders. Je werd niet aangeraakt door een bliksemscheur, waardoor je plotseling in een vreemde gang terecht kwam.

"Dat, is een interdimensionale poort, ontstaan door een barst in de quantumstroom, die de generator heeft uitgestoten vanwege de frontale botsing met een on-"

"Gast! Daar begrijpt ze toch niets van, kijk naar d'r, die is zo uit de achttiende eeuw gestapt."

Voor het eerst viel haar nu de tweede persoon op. Ook een man, mannelijk. Ze knipperde een paar keer met haar ogen. Ze wist niet dat ze zo creatief kon dromen. Hij was iets langer dan haar en iets korter dan de eerste man. Zijn ogen waren blauw. Daarmee hield de vergelijking met de eerste man op. Hij leek op een mens, hij had twee benen, twee armen, een romp en een hoofd en voor zover ze kon zien geen vreemde uitsteeksels. Maar zijn huid was groen. Gewoon, simpelweg groen. Niet grauw van misselijkheid of iets dergelijks, maar gewoon groen. Ze voelde zich licht worden in haar hoofd. Ah, zo viel je dus flauw.

"Vlug, grijp de kruk, ze gaat zo onderuit."

Twee sterke armen hielden haar opeens vast en onder haar werd een kruk geschoven, zodat ze even later zat, met haar rug naar de scheur, poort?

"Haal wat water, schiet op!"

"En dat dan?"

Ze zag hoe de man voor haar wees naar de poort achter haar.

"Open laten, denk? Ze moet zo weer terug. Maar eerst even bijkomen, lijkt me." Die laatste woorden klonken zachter en zonder na te denken, knikte ze. Het gevoel flauw te vallen verdween nu ze zat en de druk van de armen achter haar verminderde, toen ze zichzelf weer overeind kon houden.

"Ehm... wil je dat ik achter je blijf? Ik neem aan dat je nog nooit iemand als ik heb gezien?"

Het voorstel was aardig aangeboden, maar ergens begon haar normale nieuwsgierigheid de overhand te nemen. De ergste schok was nu wel voorbij en ze draaide zich voorzichtig om.

Hij was nog steeds groen, natuurlijk.

"Mijn naam is Nal."

Ze hield haar hoofd even schuin, Nal was geen normale, aardse naam en zijn huidskleur was geen normale, aardse kleur. Misschien zou haar vraag niet zo vreemd zijn, dus stelde ze hem gewoon: "Kom jij van Saturnus?"

Hij lachte kort, zijn ogen kreukelden vrolijk en zijn tanden leken spierwit in zijn vreemde gezicht. "Saturnus? Nee, daar woont niemand. Hoe kom je daarbij?"

Opgelaten liet ze haar blik zakken naar de vloer. Daar gingen haar mooie dromen. Geen leven op Saturnus, dus. De vloer was saai grijs. Egaal en vlekkeloos. De wanden van de gang waren wit en er liep een grijze leuning over de gehele lengte, vlak onder een rode lichtstreep. Naast haar lag een vierkant paneel op de grond en toen ze opkeek, zag ze een hele hoop draadjes, knipperende lichtjes en andere vreemde dingen waar ze niet eens een naam voor kon verzinnen. Nal moest haar hebben zien kijken, want zuchtend hoorde ze hem zeggen. "Ja, dat is het probleem, ja. Geen zorgen, we zullen je terug laten gaan voordat we iets veranderen. Ben je erg geschrokken?"

Ze keek hem weer aan. Nee, ja.

"Mijn naam is Emely Camden, waar ben ik?"

"Aangenaam, Emely." De grijze man kruiste even zijn armen voor zijn borst en knikte eenmaal. Een begroeting? "Je bent aan boord van het ruimteschip Alazne, op dit moment onderweg naar een nieuwe wereld. Alleen ... we liepen tegen wat ... obstakels aan."

"Tegen mij."

"Jij ... bent een heel prettig obstakel. Hij lachte weer zijn tanden bloot. Het was aanstekelijk en ze glimlachte terug.

"Een ruimteschip? Komen jullie dan van een andere wereld?"

"Ja en nee." Nal dacht even na, misschien wist hij niet zo goed hoe hij het moest uitleggen. Uiteindelijk zei hij: "Weet je, het vervelende aan dimensiebreuken – voor zover we daar bekend mee zijn. Tot vandaag was het alleen maar theorie, nu moeten we het een en ander bijschaven – is dat je nooit van tevoren weet welke dimensie je ... breekt. In dit geval hebben we er meerdere geraakt. Niet alleen ruimte, maar ook tijd. Ik zal je niet teveel vermoeien met details, maar het is voldoende te weten dat er in de toekomst, jouw toekomst, nieuwe werelden ontdekt zullen worden."

Prompt schoot ze overeind. Dit was nog beter zelfs dan een droom. Beter dan Saturnus. Nieuwe werelden, meervoud, meer dan één, dus. "En jij komt van een van die werelden?"

"Mijn thuiswereld heet Amets. Mijn vriend Arten – daar komt hij net aan – komt van Bikiak."

"Niet van de aarde? Hij ziet er gewoon uit als een mens." Ze bekeek de man, die haar kant opkwam met een rechthoekig dingetje met een tuitje. Er zat vloeistof in. Blijkbaar hadden ze geen gewone glazen meer in de toekomst.

"De aarde ... het is een beetje ingewikkeld."

"Zal ik erachter komen wanneer ik weer thuis ben?"

"Oh nee, dat zal nog een paar eeuwen duren." Nal lachte en gebaarde naar Artens hand, die naar haar was uitgestrekt. "Neem de flacon, je zet je lippen aan het tuitje en zuigt eraan."

Emely deed wat hij zei en proefde fris water. Ze dronk water op een ruimteschip. Een ruimte- "Wacht, ben ik nu in de ruimte? Zijn we ... vliegen we nu ... Je zei dat je onderweg was." Zou ze echt door de ruimte vliegen? Voorbij de hemelkoepel? Langs de sterren? Ze liet bijna het vreemde waterpakje vallen.

"Op dit moment staan we geparkeerd. Als we ook maar een beetje bewegen, dan verschuift de poort, zo hebben we jou hier aan boord gekregen", grapte Arten. "Maar ja, we zijn in de ruimte ja. Wil je het zien?"

"Kan ik het zien? Is er een raam?"

"Niet echt een raam, het was te kostbaar om veel vensters te kunnen plaatsen. Er is er één op de brug, maar daar gaan we niet heen."

"Een brug?"

"Ja, het eh... commandocentrum van het schip, waar alles geregeld wordt." antwoordde Nal. "Op een schip noem je dat een brug. Het stelt niet zoveel voor, is ook niet zo groot, vandaar dat je daar niet kunt kijken. Daarnaast weet ik niet hoelang we nog hebben, dus we moeten hier blijven. Heb je Kobin op de hoogte gebracht?"

Arten knikte met een zuur gezicht. "Zei dat we d'r zo snel mogelijk terug moeten sturen en de breuk moeten helen."

"Heel even kan wel, ik heb hier een scherm."

"Pas op dat je de breuk niet raakt, anders zit jij straks daar vast."

Gespannen keek Emely toe hoe Nal behoedzaam rondom de knetterende breuklijnen boog en iets pakte wat uit haar zicht had gelegen. Hij kwam tevoorschijn met een plat, zwart, rechthoekig bord, waar hij vervolgens op tikte. Er kwam een beeld tevoorschijn wat haar in eerste instantie niets zei, totdat ze beter keek. Ze zoog haar adem in. Bijna greep ze het ding uit Nals handen. Dit was onvoorstelbaar. Wonderlijk. Ongelooflijk.

"Is dat ... "

"Dat komt uit het archief, dat is Terra, de aarde. Dit", zijn groene vinger tikte een paar keer op de plaat en meer beelden van de blauw-groene wereld schoten voorbij, totdat een andere wereld verscheen. Tenminste, ze nam aan dat het een wereld was. Niet helemaal rond en de punt miste. Of was donker, dat was waarschijnlijker. Alhoewel, misschien hadden planeten wel allerlei vreemde vormen. Wist zij veel.

"Dit is Amets en dit", nog een paar tikken, "is Bikiak." Die wereld was veel blauwer, met grote vlekken bruingrijs en groen.

"En dan is hier ... " Nal deed nu iets anders dan tikken. Hij nam een draad uit de wand met knipperende lichtjes en stopte die in het zwarte ding in zijn hand. Ze staarde verwachtingsvol naar het beeld, maar er gebeurde niets. Het bleef zwart. Net toen ze dat wilde zeggen, zag ze echter een paar witte puntjes. Ze deed een stap dichterbij en drukte haar neus bijna tegen de plaat.

Het beeld was niet zwart, niet leeg, maar heel donker grijs en vol met kleine puntjes. Het was tegelijkertijd overweldigend en teleurstellend. Ze had verwacht dat de ruimte vol was met planeten en dat ze nu minstens naast een grote bol moesten hangen. In haar hoofd had ze een beeld gevormd van een schip in de ruimte dat zigzagde tussen de bollen en moest oppassen om nergens tegenaan te botsen. Dit zag eruit alsof ze rustig konden vliegen met hun ogen dicht. Maar aan de andere kant: dit was de ruimte, dit was echt. Zij, Emely, was in de ruimte, in de toekomst!

Ze draaide zich half om en keek naar haar tuin, door de breuk. De breuk in ruimte en tijd. Daar moest ze zometeen weer doorheen stappen. Terug naar het leven van alledag, dat opeens helemaal niet zo leeg meer leek. Wat een verwachting lag er voor haar. Zelfs als dat nog eeuwen zou duren, dan nog was het geweldig.

Er begon iets te piepen en beide mannen keken geschrokken naar de lampjes.

"Ze moet terug, nu meteen."

Nal duwde haar zowat naar de bliksembreuk en Emely kon niets anders doen dan halfslachtig protesteren. "Kan ik niet nog even blijven?"

"Niet als je ooit nog terug naar huis wilt."

Bijna zei ze dat ze wel op het schip wilde blijven, maar dat was idioot. Je kon geen verstekeling worden op een ruimteschip van de toekomst. "Kan ik jullie nog wel zien?" Haar neus raakte bijna het niets tussen beide werelden en nog eenmaal keek ze om. "Ik ga jullie missen."

Arten knikte haar toe, zijn hoofd was er al niet meer bij en hij was druk met het indrukken van knopjes en het draaien aan draaidingen. Nal legde even zijn hand om haar wang en zei: "We zullen je nooit vergeten, Emely Camden. Ga nu en leef je leven."

Ze voelde een zacht duwtje tegen haar rug en voor een moment verblindde het licht van de poort haar opnieuw. Het deed geen pijn, het zoemen klonk zacht, toen luid en toen weer zacht. Lichtelijk gedesoriënteerd merkte ze dat haar voeten weer op meegevende grond stonden en haar ogen openend, keek ze naar haar ouderlijk huis, een kleine honderd meter verderop.

Zo snel ze kon, draaide ze zich om en opgelucht haalde ze adem. Beide mannen waren nog steeds zichtbaar. Nal keek over zijn schouder, vanwaar hij, naast Arten, koortsachtig aan het werk was.

"Alles goed?" riep hij.

"Alles goed", antwoordde ze.

"Is dit het?" hoorde ze Arten vragen en Nal knikte.

"Dat moet, ik zou het anders niet weten."

"Nu?" Beide mannen keken een laatste keer naar haar om en met een diepe zucht zwaaide ze.

Het schijnsel verdween net zo geruisloos als dat het verschenen was. Het geknetter was weg, het gehum niet meer te horen en de bliksemlijnen nergens meer te vinden. Voor een moment voelde ze zich vreselijk eenzaam. Wie zou haar ooit geloven?

Op de grond, bij haar voeten, zag ze het boek van Fontanelle liggen. Dat had ze zeker laten vallen toen ze door de poort werd getrokken. Ze raapte het op en draaide zich om. Hoelang zou ze weggeweest zijn? Vast niet heel lang, niemand was haar tenslotte komen zoeken.

Nog een laatste maal staarde ze naar de plaats waar de poort was geweest. Alsof ze de plek in haar geheugen wilde griffen. Misschien moest ze er een schilderij van maken. Een schilderij van de tuin, met de bliksempoort en de twee vreemde mannen. De mannen van andere planeten, uit een andere tijd.

"Niet Saturnus," mompelde ze tegen het boek. "Had jij het even mis."

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top