Het geheim van de wolf (giftfic)

Voor het winnen van de vraag hoeveel bestanden ik inmiddels heb voor mijn De Nieuwe Wereld serie, krijgt Keira-007 deze giftfic. Ze vroeg een kinderverhaal voor 5-8 jarigen. Nou heb ik nog nooit een kinderverhaal geschreven, dus ik hoop dat het een beetje gelukt is. Deel 1 is voor 6+, deel twee (het volgende hst van dit boek) is voor 13+

Ik hoop dat je hem leuk vindt, Keira-007 ^^

---

Deel 1
6+

Jamie was zeven jaar toen ze voor het eerst in het bos kwam. De schaduw onder het dikke bladerdek was verfrissend na de hitte van de zon. Haar moeder probeerde bereik te vinden op haar telefoon en haar vader klaagde over de vliegen op de voorruit, maar Jamie zat met haar neus tegen het glas gedrukt.

Brede bomen, lange varens en mossen in verschillende tinten groen vlogen langs. Ze zag geen dieren, maar die moesten er zeker zijn.

Na het laatst uur rijden – ze waren al de halve dag onderweg – stopten ze bij een klein meer. Ernaast stond een houten hutje.

"Dat meen je niet", riep haar moeder uit. Haar ogen stonden geschrokken en haar handen waren half opgeheven, alsof ze de nachtmerrie-bubbel niet wilde lekprikken. Er lag een diepe frons op haar vaders voorhoofd, terwijl hij groef in een tas. Waarschijnlijk op zoek naar de folder van het reisbureau. Het maakte Jamie niets uit. Of ze nou moest slapen in een tent, een paleis of een armetierig schuurtje, zo'n mooie omgeving had ze nog nooit gezien.

Joelend van plezier rolde ze de auto uit, waarna ze begon te rennen.

"Niet te ver weg!" schreeuwde haar moeder haar na.

"Oké, mam!" riep ze terug.

Aan de rand van het kalme meer hield ze halt. Er was een steiger van droge, houten planken en voorzichtig liep ze naar de rand. Hij voelde stevig, zelfs nadat ze er een paar keer op had gesprongen. Het water was helder, ze kon de bodem een stukje zien.

Ze staarde naar beneden en probeerde vissen te vinden, maar het was waarschijnlijk te licht. Het zonnetje brandde op haar hoofd en na een poosje trok ze zich terug in de schaduw. Er lagen steentjes en vanonder de takken van een dunne spar, gooide ze een voor een de steentjes in het water. Ze maakten een wijde boog en landden met een vrolijke plons in het water.

Net toen ze terug wilde gaan naar de auto en hun vakantiehuisje, klonk er een plons van iets verder weg.

Haar hoofd schoot omhoog, ze was niet bang, alleen nieuwsgierig, maar ze zag niemand.

Ze kneep haar ogen samen en speurde de boomgrens af. Er was niets en dus haalde ze haar schouders op. Waarschijnlijk was het een vis die opgesprongen was. Of een vogel had iets laten vallen. Misschien wel een poepje. Giechelend rende ze op een drafje terug naar haar ouders.

Die hadden intussen de inhoud van de auto verplaatst naar de woonkamer van het hutje. Voor zover je het een woonkamer kon noemen.

"Er zouden drie kamers zijn, en een keuken", klaagde haar moeder, terwijl ze een gordijn opzij trok, waarachter een miniatuur keukenblok tevoorschijn kwam. Het zag er schoon uit, vond Jamie.

In de woonkamer stond een tweepersoons bank, een kleine houten klaptafel met vier klapstoelen en een antiek televisietoestel. Ze was niet verbaasd dat die het niet deed.

De tweede en derde kamer lagen ernaast en waren net groot genoeg voor twee stapelbedden. Jamie vond het geweldig. Haar ouders konden alleen maar staren met een uitdrukking op hun gezicht alsof ze iets vies roken. Zoals een dode rat. Die had Jamie een keer gezien, in de schuur van haar opa. De vader van haar vader, die ook in een bos woonde.

Nieuwsgierig stak ze haar neus in de lucht. Nee, hier rook niets naar dode rat. Hier hing een warme geur, het rook naar zon en dennennaalden.

"Nou," zei haar vader uiteindelijk, "we zijn hier, we moeten het er maar mee doen."

Dat was het signaal om aan het werk te gaan. Mouwen werden opgestroopt, tassen werden verplaatst en dapper ging haar moeder aan de slag in het keukentje. Al gauw hing er een heerlijke geur van macaroni uit een pakje. Gelukkig deed de kraan het.

"Mag ik nog even naar het meer?" vroeg Jamie na de afwas.

Ze kreeg toestemming en huppelde over het afgesleten paadje naar de steiger. De zon was achter de boomtoppen gezakt en in kleermakerszit nam ze plaats op het uiterste puntje van de planken. Een paar minuten staarde ze naar het water. Net toen ze op wilde staan om een boek te halen, klonk er het geluid van brekende takjes. Ze draaide haar hoofd en knipperde. Er stond iemand. Ze kon het niet zo goed zien, want het begon al donker te worden. Het was een klein iemand, net als zij, dus riep ze: "Hallo?"

De persoon deed een stap naar voren en nu zag ze hem. Het was een jongen, groter dan zij, maar niet heel veel groter. Ze zag nu ook waarom ze hem niet eerder had kunnen zien. Zijn huid was net zo donker als de bast van de boom waarvoor hij stond. In zijn zwarte haar zag ze een smal grijs streepje. Zijn stem klonk verlegen, toen hij zacht zei: "Hallo."

Jamie stond op en glimlachte. "Ben je hier ook op vakantie?"

Hij schudde zijn hoofd. "Nee, ik woon hier."

"In het bos?" Haar ogen werden wijd. Hoe gaaf was dat, wonen in het bos.

Toen hij knikte, werd haar grijns breder. "Wij zijn hier op vakantie, mijn vader, moeder en ik. Ik wilde net een boek halen, maar zal ik een spelletje halen? We hebben kaarten mee, kun je pesten?"

Hij haalde zijn schouders op en deed een paar stappen naar voren, tot hij bij het begin van de steiger was. Jamie liep naar hem toe en stak haar hand uit. Dat zag ze haar ouders altijd doen als ze iemand ontmoetten. "Mijn naam is Jamie, wie ben jij?"

"Zeb", was zijn gefluisterde antwoord.

"Loop je mee, of wacht je hier?"

Hij was duidelijk een erg verlegen jongen, want hij deed meteen een stapje achteruit. Dus haalde Jamie haar schouders op en holde terug naar de hut. Haar ouders waren aan het lezen.

In haar tas, in het kleinste kamertje, vond ze het pakje kaarten en in dezelfde vaart rende ze terug naar het meer. Zeb stond nog voor de steiger te wachten. Ze lachte hem zonnig toe en plofte op de planken neer om de kaarten te schudden.

Het ging een beetje moeilijk, want meestal legde ze alle kaarten op de kop op tafel om ze door elkaar te husselen, maar hierbuiten kon dat natuurlijk niet. Zo goed als ze kon, probeerde ze haar vader na te doen en na een paar minuten vond ze dat het wel genoeg geschud was.

"Er zijn een paar regels, je moet altijd dezelfde kleur opleggen of dezelfde kaart van een andere kleur, snap je?"

Ze kreeg een langzame knik als antwoord.

"Er zijn twee jokers, dan moet je vijf pakken en als je de twee legt, moet de ander twee pakken, Maar die mogen ook na elkaar en dan moet je er meer pakken."

Er verscheen een kreukel op Zebs voorhoofd. Misschien moesten ze eerst een oefenpotje doen.

Dat hielp. De frons verdween en Zeb won zelfs het eerste potje.

Toen ze aan het schudden was voor de vierde ronde, Zeb stond voor met 2-1, hief hij ineens zijn hoofd. Vliegensvlug sprong hij overeind en met een 'doei' verdween hij tussen de bomen.

Niet veel later kwam haar vader over het paadje aanlopen. "Kom je binnen, Jamie?"

Vragend keek ze hem aan.

"Het is bedtijd."

Met een pruillip stopte ze de kaarten terug in het doosje en daarna stond ze op. Ze keek nog een keer achterom, maar Zeb zag ze niet meer.

De volgende dag gingen ze hiken. Haar vader droeg de grote rugtas en haar moeder de kaart met de route die ze vooraf hadden opgezocht. Het was een heerlijke dag en ze kwamen niemand tegen. Zelfs geen huis, waar Jamie stiekem wel op gehoopt had. Ze vroeg zich af waar Zeb woonde.

Lunch was een picknick op het mos en voor het avondeten waren ze weer terug. Na de broodjes hamburger, die haar vader bakte op de de mini barbecue die bij het hutje hoorde, liep ze weer met het kaartenspel naar de steiger.

Tot haar grote vreugde, hoefde ze maar een half potje patience te wachten. Ze schrok wel een beetje, want Zeb stond ineens naast haar. Er lag een voorzichtig glimlachje op zijn mond en toen ze naar hem terug lachte, ging hij opgelucht zitten.

Dit keer praatte hij wat meer.

"Wij zijn wezen hiken vandaag," vertelde Jamie, "maar ik heb jullie huis niet gezien."

"Wij wonen die kant op", Zeb wees naar rechts.

"Oh, wij liepen daar", Jamie wees naar links. Beiden lachten.

"Heb je broers en zussen?"

Zeb knikte, terwijl hij met zijn tong tussen zijn tanden een harten vier neerlegde. Daarna zei hij: "Drie grote broers."

"Wow", Jamie vergat bijna te leggen. "Hoe heten ze?"

"Kal, Jort en Tom."

"Wonen ze bij jou?"

"Ja, maar ze zijn nu met pa aan het jagen." Plotseling werden zijn ogen groot, alsof hij een geheim verklapt had.

Jamie keek hem puzzelend aan. Zij kwam uit de stad, daar werd niet echt gejaagd, maar hier in het bos vond ze dat heel normaal. In sprookjes waren toch ook altijd jagers?

"Met geweren?"

Zeb klemde zijn lippen op elkaar en schudde zijn hoofd. Het was moeilijk om te zien of zijn wangen rood werden, maar ze dacht van wel. Zouden ze eigenlijk niet mogen jagen hier?

"Is het een geheim?" fluisterde ze.

Zebs onderlip trilde en hij knikte kleintjes.

Plotseling vroeg ze zich af hoe oud hij was. Hij was groter dan zij en dus dacht ze dat hij ouder was, maar grote jongens huilden toch niet zo snel? Ze besloot het te vragen. "Hoe oud ben jij?"

Omdat hij nog steeds zijn lippen stijf op elkaar hield, stak hij zijn vingers in de lucht. Ze telde.

"Zes? Ben je nog maar zes? Ik dacht dat je negen was ofzo."

Ze keken elkaar even aan en toen begon ze ineens hard te lachen. Zebs kaken ontspanden en al snel lachte hij hard mee. Ze rolden over de planken en hielden hun buiken vast en de tranen liepen over hun wangen.

Een scherp fluitje deed ze stoppen. Zeb schoot overeind, veegde zijn wangen af aan zijn mouw en stond op.

"Ik moet naar huis", zei hij, niet langer verlegen. Hij rende naar de rand waar de bomen begonnen, zwaaide nog een keer en verdween uit het zicht.

Jamie knipperde teleurgesteld en ruimde de kaarten op. Er stak er één tussen de planken maar toen ze hem wilde pakken, glipte hij zo tussen haar vingers door naar beneden.

"Oh, nee!" Ze legde haar wang op het hout en probeerde tussen de kier door te kijken, maar alles was zwart onder de steiger.

Vlug propte ze de overige kaarten in het doosje en toen zocht ze een weg langs de steiger naar beneden. Er stonden een paar brandnetels en distels, die ze kende van het park waardoorheen ze naar school wandelde. Voorzichtig probeerde ze erlangs te schuiven. Het lukte niet zo goed en al snel had ze een jeukende arm en een kras op haar onderbeen. Boos klom ze weer omhoog. Ze moest die kaart hebben, het was een joker en je kon niet goed pesten met maar één joker.

Misschien moest ze het water in gaan, het was niet diep en ze had al bijna haar diploma, ze kon het best. Vol goede moed maakte ze haar sandalen los. Een eindje verderop was een stukje zand, daar kon ze het water in lopen. Met haar armen wijd liep ze voorzichtig het laatste stukje naar beneden, tot haar tenen het water raakten. Het was fris, maar niet ijskoud. Stapje voor stapje waadde ze verder, tot ze bij de rand van de steiger aankwam. Het water kwam niet tot aan de planken, maar het was erg donker en dus twijfelde ze.

Lag daar de kaart op het water? Ze dacht het wel. Met een diepe hap lucht, kroop ze onder de steiger. Ze moest hurkend lopen en haar korte broek werd een beetje nat. Na een paar keer knipperen, wenden haar ogen aan het donker en toen kon ze de kaart duidelijk zien drijven. Opgelucht duwde ze zichzelf voort, haar ene arm uitgestrekt om de kaart te pakken.

Een nieuw geluid deed haar ineens stil staan. Het klonk als het snuiven van een hond. Zo'n grote, als de herder van de achterbuurman. Doodstil bleef ze luisteren. Het gesnuffel kwam dichterbij en nu hoorde ze het duidelijk. Een hijgende ademhaling en gebons van poten die over de planken liepen. Het kwam dichterbij, ze zag de donkere schaduw tussen de kieren door. Het was enorm. Ze begon te trillen.

Moest ze gillen? Zodat haar vader de grote hond zou komen verjagen? Of moest ze stil blijven zitten en wachten tot het beest weer wegging? Zou hij haar kunnen ruiken? Wat moest ze doen?

Er ontsnapte een piepje uit haar keel, toen ze een bek vol tanden zag en toen een laag grommend geluid volgde, begon ze te gillen. Zo snel ze kon, zocht ze met wild slaande armen een weg onder de steiger vandaan, richting het diepe deel van het meer.

Water kwam haar keel in en hoestend spuugde ze het uit. Ze kon niet meer gillen, want ze had al haar kracht nodig om te zwemmen. Het ging zo langzaam, kwam de hond achter haar aan? Kon een hond zwemmen?

Ploeterend en spetterend zwom ze verder, tot ze niet meer kon. Ze was zo moe, ze had tenslotte ook al een hele dag gelopen. Haar benen deden zeer en haar armen ook en de lucht werd al donker.

Ze herinnerde zich de woorden van haar zwemjuffrouw: "Ga op je rug liggen, als je niet meer kunt."

Armen en benen wijd. Als een zeester. Paniekerig staarde ze omhoog. Ze kon zelfs al een paar sterren zien. Waar bleef haar vader, moest ze niet al naar bed? Huilend probeerde ze stil te blijven liggen, maar het werd steeds moeilijker, ze voelde zich zo zwaar.

Een plons leidde haar even af van haar poging recht te blijven liggen. Ze keek om en zonk prompt een stukje dieper. Haar voeten trappelden in het koude water en ze probeerde opnieuw te gaan liggen op haar rug, maar het lukte niet. Ze ging koppie onder, kwam weer boven, haalde hijgend adem en zakte weer een stukje.

Haar armen werkten niet meer mee, haar voeten trappelden, maar er was geen houvast. Haar ogen schoten open, maar ze zag niets onder water.

En toen was er ineens iets onder haar. Iets zachts en warms en groots. Heel veel haar, waar ze zich krampachtig aan vastklampte. Ze kwam weer boven water en klemde haar benen om wat het ook was dat haar aan het redden was.

"Jamie!" Ze hoorde haar naam en keek op. Het water droop langs haar ogen en ze schudde haar hoofd voordat ze helder kon zien.

Zeb stond op de steiger. Naast hem stond een grote jongen en samen keken ze naar haar. De oever kwam dichterbij en nu pas keek ze omlaag. Onder haar was de kletsnatte, pikzwarte vacht van de grote hond. Alleen was het geen hond, het was een wolf. Zo één uit het sprookje van roodkapje. Alleen was deze haar niet aan het opeten, deze was haar aan het redden. Als een bootje. Een nat, harig bootje.

Rillend van de kou en de moeheid kwam ze bij de steiger, waar ze moeiteloos van de rug van de wolf werd getrokken door de grote jongen. Zeb keek bezorgd toe.

Jamie kon alleen maar bibberen.

De wolf klom op de kant, schudde zijn vacht uit, waardoor er duizenden waterdruppeltjes door de lucht vlogen en hief toen zijn neus in de lucht.

Het volgende moment was hij met grote sprongen in het bos verdwenen. Jamie staarde hem met open mond na.

Niet veel later kwam haar vader aangerend. "Jamie, wat is er gebeurd, waarom ben je zo nat?"

Ze kon niets zeggen, zo hard klapperden haar tanden.

Haar vader tilde haar op en bracht haar vlug naar de hut. Daar werd ze afgedroogd en met een stapel dekens bij haar moeder op schoot op de bank gezet. Zeb en zijn broer stonden al die tijd zwijgend in de deuropening.

Pas toen Jamie was gestopt met beven, vroeg haar vader naar het verhaal en de grote, donkere jongen vertelde. Hij liet een hele hoop weg. Het enige wat hij zei, was dat hij Jamie in het water had zien spartelen bij de steiger en haar eruit had getrokken.

Ze keek hem met grote ogen aan, maar zei niets. Mochten haar vader en moeder niet weten dat er een grote wolf in de buurt was, die kleine meisjes redde?

Haar ouders bedankten de jongens hartelijk en daarna verdwenen ze. Ze kreeg een preek over zich heen over het spelen te dicht bij het water en toen moest ze naar bed.

Ze viel meteen in slaap en droomde over grote wolven.

De volgende dag vergat ze haar avontuur echter al snel. Ze gingen met de auto naar het dichtstbijzijnde dorpje en deden daar boodschappen. De rest van de middag liepen ze door de gezellige straatjes en bekeken de kleine winkeltjes met hun vrolijke belletjes.

Jamie kreeg een nieuw boek en toen ze die avond niet naar de steiger mocht, maakte ze een nestje van dekens op de bank en las in haar boek.

Die dag erop gingen ze weer hiken en pas de dag daarop ging ze weer in haar eentje naar buiten. Ze moest beloven dat ze niet meer bij het water kwam en dus dwaalde ze tussen de bomen door rondom de hut.

Alsof hij op haar had gewacht, kwam Zeb tevoorschijn. Blij sprong ze over een tak heen zijn kant op en ze werd nog vrolijker toen ze zag wat hij in zijn hand had. Het was het pak kaarten dat ze was vergeten. Toen ze het doosje opende, zaten er tot haar verbazing twee jokers in. De ene zag er een beetje smoezelig uit.

"Oh, je hebt hem gevonden. Wat goed van je."

Zeb glimlachte, opnieuw een beetje verlegen. De lach verdween toen ze vroeg: "Was die wolf van jullie? Is dat jullie huisdier?"

"Je kunt een wolf niet als huisdier hebben", mompelde hij.

"Oh ..."

"Was dat je broer?"

Geschrokken keek hij haar aan. Was dat een rare vraag? Ze dacht niet dat het een hele rare vraag was. "Die jongen, die mij uit het water trok, was dat je broer?"

Zeb blies een hap lucht uit en de moeilijke uitdrukking verdween, terwijl hij zei: "Oh, ja, dat was Tom."

Ze vroeg zich af wat hij dacht dat ze anders bedoelde, maar schoof de gedachte al snel aan de kant om een potje te gaan pesten.

De rest van de vakantie gebeurden er geen vreemde dingen meer. Overdag bezocht ze leuke plaatsen met haar vader en moeder en na het avondeten speelde ze met Zeb. De wolf zag ze niet meer.

Aan het eind van de twee weken, namen ze afscheid. Ze kreeg een houten snijwerkje dat waarschijnlijk een wolf moest voorstellen van Zeb en gaf hem in ruil een vriendschapsbandje, waar ze hard haar best op had gedaan. Hij knoopte het meteen om zijn pols.

Zeb was degene die hen uitzwaaide, tot de auto een hoek omging en hij uit het zicht verdween, toen veegde ze haar ogen droog en aaide over het houten wolfje.

Ze zou haar nieuwe vriendje nooit vergeten en misschien, heel misschien zou ze op een dag het geheim van de wolf leren kennen.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top