All Stars en New Stars (deel 3)

Erkenning

Prompt weet ik niets meer te zeggen. Is het dan echt waar wat Nivé vertelde? Kan hij in zijn binnenste zien? En meer nog, in de mijne?

De ochtend is vol geluiden van dieren die al druk bezig zijn met voedsel verzamelen. Hoog boven onze hoofden kwetteren vogels en tussen onze laarzen scharrelt een familie kever onderweg naar hun huis. Er zijn grotere dieren dieper in het woud, schuwe herten en wilde zwijnen, enkelen daarvan hebben hun leven moeten afleggen voor de clan. Er waait een matige bries en ik trek de bontkraag van mijn mantel wat hoger om mijn nek. De vragen die net nog redelijk ontward in mijn hoofd zaten, zijn nu op een grote hoop gegooid. Wat maakt het ook uit hoe deze clan de taken verdeelt? Wat maakt het uit of ze wel of niet van plek tot plek trekken in winter- en zomertijd? Er is nog maar één ding waar ik nieuwsgierig naar ben. Om preciezer te zijn, één persoon. En dus schraap ik mijn keel en vraag in de wilde weg: "Hoe oud ben je? Ik ben zeventien, ik kan niets voor mezelf besluiten zonder mijn ouders, zij hebben nog zeggenschap over mij."

Een miniem lachje speelt om zijn lippen en stelt me meer op mijn gemak dan zijn antwoord. "Ik ben tweeëntwintig."

Mijn mond valt open van verbazing. Ik ben blijkbaar heel slecht in het inschatten van leeftijden, want zo jong had ik hem nooit geschat. Tweeëntwintig en dan al clanhoofd, wat een zware verantwoordelijkheid.

"En je bent enig kind?"

Hij knikt en wacht rustig op mijn volgende vraag.

"Nivé vertelde over je grootmoeder en je ... vader. Hoe ... hoe is hij overleden?" Ik houd mijn adem in. Zal hij antwoord geven? Misschien vindt hij me nu onbeschoft, maar dit zijn dingen die ik moet weten. Ik moet weten hoe zijn leven is geweest zodat ik zal weten met welke instellingen hij zijn keuzes heeft gemaakt en nog zal maken. Hij lijkt er zo van overtuigd te zijn dat wij bij elkaar horen, maar erkenning van twee zielen is niet genoeg voor mij.

Na een tijdje zegt hij: "Hij was op jacht. De winter was te koud geweest en we hadden dringend vlees en huiden nodig. Het seizoen was verkeerd, de zwijnen te gevaarlijk met hun jongen, maar hij ging toch." Zijn blik is weer op het grasveld gericht, maar ik kijk naar zijn gezicht. Hij vertelt zijn verhaal rustig, alsof hij de pijn goed heeft kunnen verwerken. Ik haal opgelucht adem.

"Ze hebben hem terug naar het kampement gedragen. Het zwijn ook." Hij tikt tegen zijn laarzen. "Beiden hebben hun levens gegeven voor het voortbestaan van onze clan."

Ik gun hem een paar tellen stilte en dan stel ik mijn volgende vraag. En de volgende. Over zijn dagelijkse routine, over zijn wensen voor de toekomst, over zijn verwachtingen van zijn mensen, van mij. Op die laatste vraag weet hij niet zo goed antwoord te geven, maar in ieder geval stelt hij geen waslijst aan eisen.

Tijdens ons gesprek is de zon hoger aan de hemel geklommen. Er klinkt hoorngeschal vanuit het kamp en hij staat vlug op en steekt dan zijn hand naar mij uit.

"Is er iets?" vraag ik benauwd. Worden we aangevallen? Is dat het geluid van gevaar?

Uther schudt echter zijn hoofd en zegt monter: "Lunch."

---

Hij heeft zijn taken na de maaltijd. Huiden, die gevild en gewassen zijn in de tijd dat wij zaten te kletsen, opspannen tussen pinnen in de grond. Messen slijpen en metaal verhitten voor nieuwe pijlpunten. Ik zie een kudde geiten die gemolken wordt en een paar jongens die les krijgen in vechttechnieken. Er lopen meisjes rond met kannen water, ze verdwijnen in de tenten en komen even later weer tevoorschijn om terug naar de beek te rennen en het proces te herhalen. Ongetrouwde vrouwen hakken stukken vlees in repen en hangen ze op om te drogen en rondom Uthers moeder zit een groepje met huiden die al schoon en gedroogd zijn. Ze worden gewreven met gladde stenen tot het leer zacht en soepel is. Ik weet hoe je er kleding van moet maken, dat heeft mijn moeder me geleerd.

Nivé ziet me en roept: "Aisling, hierzo, kom maar helpen."

Ik snel naar haar toe en kniel dankbaar naast haar neer. Ze geeft me een benen naald in handen en even later zijn we allemaal aan het werk. Er worden grappen en verhalen uitgewisseld, blijkbaar staat er een reis naar de naburige clan gepland en al het overige materiaal, dat wat de clan zelf niet nodig heeft, zal verhandeld worden. In de winter kon er niet geoogst worden in het Zuidland en dus worden er kledingstukken en gedroogde repen vlees klaargemaakt om geruild te worden tegen meel en zout uit het Oostland.

Als ik vraag wie er op reis zal gaan blijft het even stil. Alle vrouwen kijken naar Uthers moeder en die slaakt een zucht. "Merkan zal dit jaar gaan."

Haar opmerking veroorzaakt een stroom aan gegrinnik, maar ik begrijp het niet. Nivé port me met haar elleboog en fluistert in mijn oor: "Het is Uthers taak, maar die kan nu niet weg."

Wanneer ik begrijp dat dat vanwege mij is vliegt het schaamrood naar mijn wangen. Als ik meteen nee had gezegd, dan had hij wel gewoon kunnen gaan. De gedachte aan vertrekken brengt echter een zure smaak in mijn mond en verbaasd merk ik dat hele idee me lang niet zo erg tegenstaat als dat het van mijn verstand zou moeten.

Ik kijk over mijn schouder en speur het kampement af tot ik zijn brede schouders herken in een kring van donkere hoofden. Afwezig speel ik met de hanger achter mijn oor. Ik draag hem nog steeds. De muts zit in mijn schoudertas. Als ik hem opzet geef ik aan akkoord te gaan met zijn aanzoek. Vlug kijk ik weer naar mijn handen.

Hoeveel dagen zal ik moeten wachten tot mijn ouders hier zijn? Twee dagen geleden vertrokken ze naar de grootstad, dat betekent dat ze er nu wel moeten zijn. Afhankelijk van de taak die de soeverein voor hen heeft zal het op zijn minst nog eens twee dagen duren voordat ze hier kunnen zijn. Tijd genoeg om nog veel meer vragen te stellen.

Nivé vertelt me over de samenstelling van de clan. Blijkbaar is wat ik hier zie niet de hele clan, er zijn nog twee groepen die op loopafstand een eigen kampement hebben. De beek en de bronnen zijn te klein om iedereen te voorzien en dus hebben ze zich over drie plekken verdeeld. Ze wijst me op een rookkolom in de verte en ik begrijp dat het Donkerwoud niet meteen een ondoordringbaar bos wordt. Blijkbaar is er een open plek achter de eerste paar rijen bomen. De derde plek ligt aan een klein meertje. Er zijn regelmatige bezoeken, maar ik ben blij als ik ontdek dat de vrouw die me de eerste avond met dolken in haar ogen bekeek niet in een van onze tenten slaapt. Utheres nicht vertelt me snuivend dat er altijd vrouwen zullen zijn met meer ambitie dan hart.

Na het werk is er tijd om te rusten en wat te spelen. Enkele mannen trekken muziekinstrumenten tevoorschijn en al snel klap ik met de toeschouwers mee op de maat van de vrolijke deuntjes. Het wordt verwachtingsvol stil wanneer Uther een witte benen fluit uit de buidel aan zijn zij haalt en mijn ogen vliegen wijd open als hij begint te spelen. Een etherische melodie wervelt als een maalstroom om me heen en raakt me recht in mijn hart. Hoge noten trillen als rietstengels in een zomerwind en lage lange tonen slepen me mee in een emotionele draaikolk.

Ik heb pas door dat ik huil als Nivé met haar duim over mijn wang wrijft.

Het blijft heel even stil als het woordeloze lied is afgelopen. Uther waagt een verlegen blik mijn kant op, maar dan barst er een applaus los dat gepaard gaat met zulk luid gejoel dat niemand het hoort dat ik mijn neus ophaal. Ik wrijf mijn wangen droog voordat iemand ander doorkrijgt hoezeer ik me heb laten gaan, maar als ik uiteindelijk om me heen kijk zie ik meer vochtige ogen. Dat lucht me op.

De voorbereidingen voor de avondmaaltijd gaan van start, maar voordat ik kan aanbieden om te helpen trekt Uther me aan mijn pols mee naar de andere kant van het kamp. Hij laat me los zodra we bij de grens zijn en leidt me langs de geitenkraal in de richting van de beek. Aan de oever, voorbij de plek waar de vrouwen zich vanmorgen hebben gewassen, liggen grote keien waar we op gaan zitten. Ik begrijp dat ik opnieuw een moment krijg om vragen te stellen en glimlach dankbaar.

"Van wie heb je zo leren spelen?"

"Van mijn grootvader," zegt hij zonder aarzeling.

"Leeft hij nog? En je grootmoeder?" Eigenlijk wist ik het antwoord al. Ik heb zomaar het idee dat als die twee nog hadden geleefd, ik ze inmiddels al wel ontmoet had.

Dit keer vraag ik van alles over de gang van zaken binnen het kamp en Uther vertelt over hun afhankelijkheid van de jacht. Over de zorg voor de kudde geiten en de halfjaarlijkse handelstochten naar het West- en Oostland. In beide gebieden ben ik ook geweest en verrast ontdek ik dat ik herinneringen met hem kan delen.

Na een heleboel vragen van mij stelt hij voor het eerst een vraag aan mij. "Jouw vader, hij is Wester Jeven?"

Ik knik, niet verbaasd dat hij de naam kent. Zijn volgende vraag klinkt ineens nogal kwetsbaar.

"Wil jij in zijn voetsporen treden?"

Het duurt even voor ik doorheb wat hij eigenlijk wil vragen. Enthousiast vertel ik over de vele dorpen en kampementen waar ik al ben geweest, de verschillende gewoonten die ik heb leren kennen, de verhalen, de geuren. Maar als ik zijn gezicht zie betrekken en het begrijp haast ik me om te zeggen: "Ik heb er eigenlijk nooit over nagedacht. Mijn vaders vader was liaison en ik heb denk ik altijd gewoon aangenomen dat ik dat op een dag ook zou worden."

Zijn donkere uitdrukking licht op en met schattige rode oren vraagt hij: "Denk je, denk je dat je het rondreizen zou missen als je op één plek zou wonen?"

Ik kijk om me heen. Naar het kraakheldere, ijskoude water dat in het midden van de stroom witte schuimkopjes maakt rondom hoog uitstekende stenen. Naar het gras dat nu nog laag is, maar aan het begin van de zomen mijn middel zal raken. Ik zie de tenten liggen en ik zie de reuring rondom van rennende kinderen en vittende moeders en mannen die een enorme zwarte ketel boven een vuur hangen. Hoe zal het zijn om niet over een paar dagen hiervandaan te vertrekken, maar om te blijven en de bloemknoppen open te zien gaan? Hoe zal het zijn om de kaas te proeven van de geiten die ik zelf zal melken, kleding te dragen van wol dat ik zelf zal spinnen, leer dat ik zelf zal schoonmaken en looien?

Ik wend me terug tot Uther en kijk in zijn ogen, waar een storm op me wacht die zich verplaats naar mijn buik. Ik kan hem geen antwoord geven, maar het idee is verrassend aanlokkelijk.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top