3. Lichtelingen van Yildun

Spoekie kroop nieuwschierig door de straten en de steegjes. Nergens vond hij duisternis, nergens viel een schaduw. Yildun was vlekkeloos, overweldigend wit en schoon, beeldschoon, zoals verwacht.

Hemels geluid verbak de stilte zonder de perfectie van de pracht en praal te verpesten. Toen sloegen plots de deuren van de hogen huizen die trots naar de hemel reikten open, en werden de legen straten in nog helderder licht gehuld.

Als een parade van moois marcheerde schitterde wezentjes machtig door de straten. Hun kinnetjes hoog geheven, hun passen elegant en euforisch. Slechts hun toegeslagen oogleden verborgen grote zwarte kijkers die nergens meer naar verlangde, omdat zij alles waren, en alles hadden waar de duisterlingen van droomde.

Spoekie slaakte een zucht van adoratie en hobbelde aanbiddend achter de lichtelingen aan. Oh, wat waren ze wonderschoon. Oh, schitterde hij ook maar zo oogverblindend mooi als zij.

De lichtelingen liepen door de straten die leidde naar een plein. Daar verzamelde ze zich in nette rijen, geordend voor een groot gebouw.

Op het dak van het gebouw sierde een hoge toren, daar blonk een glanzend gouden bel waar allen geduldig onder hun half gesloten oogleden naar gluurden.

Een tikkend geluid steeg op uit de toren terwijl de tijd verstreek, tot plots de bel het tikken overstemde en het tijd was, maar tijd waarvoor?

De lange rijen van lichtelingen vertrokken in een tal van richtingen. Zo ook een rij richting Spoekie, en toen zagen zij hem allen daar zo stilletjes staan.

Zenuwen trokken door Spoekie heen terwijl zijn zoekende blik zich bevend een weg baanden door de menigte aan lichtelingen die hem met een vreemde frons op hun gezicht bestudeerden.

De lichtelingen keken hem aan, en de duisterling glimlachte gelukkig, eindelijk zag iemand hem staan.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top