-13-
Het voelde goed om terug in Londen te zijn. Al had ik het wel in andere omstandigheden verwacht. Alleen ik, een meisje die me wilde vermoorden. Ze had een blauwe mantel aan zodat ze niet werd herkend als piraat. Achter ons sjokte een gevangene mee die we moesten afgeven zonder dat ze doorkregen dat het meisje ook een piraat was. De beste mogelijkheid om dat voor elkaar te krijgen was om direct naar onze villa te gaan. Ik besefte ook maar al te goed dat dit de laatste minuten met Nina waren. Los van het feit dat ze h liefst mijn hoofd van mijn romp wilde scheiden vond ik het jammer dat dit het einde was.
'Waar breng je me naar toe Sparrow?' Vroeg James,
'Hou je vuile bek, dat zal je wel zien.' Snauwde ze. Het viel me op dat ze wel erg pissig was. Ze had de hele weg niets tegen me gezegd.
'Waar is die Villa van je?' Vroeg ze.
'Het is niet meer ver meer. We moeten gewoon nog langs de markt, dan de trappen op via de kerk en we zijn er.' Zei John onzeker. Maar Nina zei niets terug. Ook James durfde zijn mond niet meer te openen. Al snel kwamen ze bij de markt terecht. Het liep er stamp vol mensen. Iedere markt kramer schreeuwde uit volle borst dat zijn producten beter waren. Behendig liep het drietal door de menigte marktkramers. Nina hield de kap van haar mantel goed vast. Zodra ze in de schaduw stapte leek ze amper op te vallen. Toen John passeerde keken vele mensen verwonderd om. Ze stopte gelukkig niet met praten, dat zou pas ambetant zijn.
'De trap is hier,' zei hij. Nina gaf een ruk aan James arm en sleurde hem de trappen op.
'Auw,' mompelde James.
'Stop met klagen,' snauwde ze. Bezorgt keek John om. Hij zou zodra zijn zus terug zien en als Nina zo bleef snauwen zal het niet goed uitpakken.
'Het spijt me Nina, ik bedoelde het niet zo,' zei hij.
Nina richte haar blik op John. Hij kon haar ogen niet zien vanonder de kap maar hij wist zeker dat ze niet vriendelijk keken.
'Het spijt je? Is dat alles wat je kunt zeggen?' Vroeg ze. James grinnikte naar hem. Nu wilde John hem ook een klap geven.
Olala, miemde hij.
'Het zit anders dan je denkt, ik...' Nina begon te lachen van vermaak.
'Jaja, ik ken dit al. Nu ga je zeggen:"Het ligt niet aan jou hoor, maar aan mij."' Ze imiteerde John's stem goed.
'Wow, je klonk echt als hem,' zei James met zijn kraaloogjes.
'Oh, hou je bek,' zei ze.
De kerk lag ondertussen al ver achter hen. Voor hen rees de grote Villa op.
'Nee, dat is het niet...Oh, laat maar, je zult het niet begrijpen.'
'En jij begrijpt mij ook niet, blijkbaar. En hou er nu over op. Na dit uitstapje hoef ik je nooit meer te zien,' zei ze.
John stopte toen hij bij de voordeur was aangekomen, hij wilde net aankloppen toen de de deur open ging.
Ik wist dat John een zus had, maar niet dat ze zo op hem leek. Ze had het zelfde bruine haar en blauwe ogen. Ze had een deftige jurk aan, hij was wit met kleine bloemetjes in alle kleuren.
'John!' Riep ze uit. Vol vreugde in haar stem. Ze kreeg maar na enkele minuten door dat ik en James er ook waren.
'Wie zijn dat?' Vroeg ze met beverige stem.
'Leg ik later wel uit, mag ik binnen?' Vroeg hij. Het meisje deed een stap naar achter en liet ons allemaal binnen. Ze bekeek mij en James nog steeds argwanend aan. Ik zag het al van de buitenkant dat John groot woonde, maar dat was nog niets vergeleken met de binnen. Het was een grote hal met een marmeren trap. Er stonden mooie bloemen op de tafels en er ging in het midden een hele grote kristallen luchter.
'Wow', mompelde ik.
'John? Mag ik je even spreken onder vier ogen?' Vroeg de zus van John. John knikte en liep zijn zus achterna.
'Dus, je wraak is om me in dit gigantische huis achter te laten? Ik had erger verwacht', zei James.
'Hou je kop, het is ook erger, zit er maar niet over in.' Zei ik en ik trok nog eens aan zijn boeien om hem te laten weten wie er nog steeds de baas was. James zuchtte. Het had iets zieligs. Maar ik liet me er niet door afleiden. Door hem stonden de drie littekens op mijn rug.
Ik keek weer even rond. Er lag een blauw tapijt op de grond, er lag nergens stof. Ik zou er nooit kunnen wonen. Geef mij maar een schip, dat was beter. Mijn benen begonnen al weer pijn te doen. Ze raken zo snel gewent aan de zee. Veel sneller dan terug aan land. Ik zou wat moeten wandelen om het zeer weg te krijgen. Ik haalde nerveus mijn been omhoog en liet hem terug zakken.
'Heb je last van je zeebenen?' Vroeg James.
'Wat gaat jou dat aan, jij hebt nog een tijd op het land geleefd', zei ik.
'Ik heb er zelf weinig last van, inderdaad. Maar ik herken het bij andere. Loop hier even rond, dan gaat het wel weg.'
'Oh nee, anders ben jij er vandoor. Dat risico ga ik niet nemen.'
James wierp zenuwachtig een blik door het raam naast de deur, zijn ogen bleven hangden.
'Waar kijk je naar?' Vroeg ik.
'We krijgen bezoek,' zei James. Ik keek ook door het raam en zag zen koets naderen. Hij was op weg naar dit huis.
Storm en Erik hadden niet lang in de cel van de Empress gezeten, maar toch lang genoeg om terug te smachten naar de verse zonnestralen. Op het dek aangekomen keek Storm verast om haar heen. Er was niemand te zien. Het schip was zo goed als verlaten.
'We zijn in Londen,' stelde Erick vast.
'Wat? Nee joch, ik dacht nu echt dat we in Parijs waren. Ik heb altijd eens naar Parijs willen gaan.'
Erik rolde met zijn ogen en liep verder het dek op. Wat verder, op een ton lagen een paar mantels. Vast van de bemanningsleden. Storm nam de mantels op en hooide er één in Eriks richting.
'Doe om, anders herkennen ze ons nog.' Zei Storm. Erik trok zijn wenkbrauw op. 'Maar ik ken niemand hier in Londen,' sprak hij tegen.
'Straks herkennen ze ons als piraten dikkie.' Erik grinnikte en sloeg de mantel om hem heen voor ze van het schip afsprongen en op het natte zand terecht kwamen.
'We moeten Sparrow en James zien te vinden,' ze Erik.
'We gaan wel richting de stad en lopen wat rond op de markt. Misschien kunnen we wel wat belangrijke informatie opvangen.'
Zo gezegd, zo gedaan. De twee liepen de stad van Londen in. De markt was vol met kramen, vele boeren riepen hun prijzen per kilogram groenten. Het was een drukte van jewelste. Hoe moesten ze hier wat informatie krijgen?
Storm tikte op de schouder van Erik. Ze bracht haar mond dichter bij zijn oor.
'Ik ga wel met die handelaar daar praten, blijf jij hier even wachten,' zei ze. Erik knikte terwijl Storm naar het kraampje van een oude man toeliep.
'Dag mevrouw, kan ik je ergens mee helpen?' Vroeg de man beleeft. Storm zette de kap van haar mantel wat naar achter zodat ze haar ogen kon laten rusten.
'Ja, hebt u toevallig ook iets anders dan deze wortelen en tomaten?' Vroeg ze. De verkoper keek haar verwart aan.
'Wat zoekt u dan, mevrouw? Ik heb ook nog wat pompoenen staan achteraan. Moet ik ze even gaan halen?' Vroeg hij. Storm schudde haar hoofd.
'Nee, ik ben opzoek naar wat informatie,' mompelde ze terwijl ze de verkoper wat gouden munten toe schoof dat ze had meegenomen van het schip.
De oude man leek plots alles te begrijpen en greep gretig achter de munten.
'Wat wilt u dan weten?' Vroeg hij terwijl hij de munten testte als het wel echt goud was door het tussen zijn tanden te steken.
'Heeft u toevallig drie mensen zien passeren? Eh...een John?' De man was duidelijk niet voorbereid op deze vraag. Hij keek even bedrukt. Alsof hij heel goed moest na denken.
'Westhall? John Westhall?' Vroeg hij uiteindelijk.
'Ik weet het niet, ik ken zijn achternaam niet.'
'Ik heb hem wel zien passeren. Samen met nog twee mensen. Ze waren op weg naar de kerk, hier wat verder. Vast naar zijn Villa.' Storm knikte. Wat zou Nina doen in John's Villa.
'Bedankt, meneer.' Zei ze, ze draaide zich om en keek de menigte rond. Maar ze zag Erik nergens staan.
'Erik?' Riep ze. Maar niemand keek om. Er was nergens een teken van Erik te bekennen. Ze liep tussen de mensen door, het kraam van de man was al een paar meter achter zich en uit het zicht. Waar kon hij zich toch verstoppen?
'Erik!' Riep ze nog eens. Zonder resultaat.
'Mevrouw?' Vroeg een beverige stem. Storm keek om en zag een klein jongetje van ongeveer zes of zeven voor haar staan. De kleine oogjes waren rood en gezwollen van het wenen.
'Heb je mijn mama gezien?' Vroeg hij. Er rolde een glinsterende traan over zijn wang.
Storm ging op haar hurkje zitten zodat ze op gelijke hoogte zat met de jongen.
'He kleintje, ben je je mama kwijt? Hoe ziet ze eruit?' De jongen wenkte een traan weg. Hij stak zijn handje zo hoog mogelijk op en ging op zijn toppen staan.
'Ze is zo groot, en is super mooi.' Zei hij. Storms hart smolt voor deze jongen. Ze stak haar hand uit en greep het kleine handje van de jongen.
'Zullen we samen naar haar zoeken?' Vroeg Storm. De jongen knikte en nam de hand van Storm aan.
'Waar heb je haar voor het laatst gezien?' Vroeg Storm. De jongen liep al voor en leidde Storm door de menigte. De mensen slaakten geschrokken kreetjes toen ze door de mensen getrokken werd.
'Sorry, o, pas op, sorry.' Mompelde Storm. Voor zo een kleine jongen had hij wel veel kracht. Uiteindelijk stopte hij bij een klein verlaten steegje. De wind waaide er meer dan op de markt. En het had een donder en mysterieuze sfeer.
'Weet je zeker dag het hier was?' Vroeg Storm. De jongen knikte verdrietig. Misschien verbeelde Storm het zich, maar ze dacht de stem van Erik te kunnen horen.
'Storm! Ren!' Storm vernauwde haar ogen en tuurde de duisternis in.
'Ik denk dat we maar eens moeten gaan,' zei ze. In de plaats dat de jongen een antwoord gaf klonk het geluid van een revolver die werd geladen.
'Sorry, maar ik zal hier blijven wachten op mams. Misschien kan je me wat geld geven zodat we dan iets kunnen kopen?' Vroeg de jongen. Storm keek op en zag dat de jongen een geweer op haar gericht hield. Vanuit de schaduw kwam een forse man tevoorschijn. Hij was stevig gebouwd maar alles behalve een piraat. Hij hield Erik in een ijzeren greep met een dolk aan zijn nek.
'Zou je nu willen mee werken?' Vroeg de kleine. Storm wierp hem een verraden blik toe.
'Je hebt de verkeerde mensen uitgekozen kleintje,' zei ze. Ze haalde haar dolk uit, bliksemsnel sloeg ze de revolver uit de kleine zijn hand. Ze kon hem niet vermoorden. Hij was te jong.
'Als je ons maar ook iets doet gaat je vriend eraan,' snauwde de man. Hij drukte de dolk nog harder tegen de keel van Erik. Storm lachte, maar geen bescheiden lach. Nee, ze lachte zo hard dat de hele markt haar kon horen.
Het kleine jongetje wreef over zijn gekwetste hand en keek Storm niet begrijpend aan terwijl ze maar bleef door lachen. Toen ze eindelijk was gestopt wenkte ze een traantje van plezier weg.
'Hooow, sorry,' zei ze terwijl ze een grinnik probeerde te onderdrukken,' phihihi, maar ik ben nog nooit zulke stomme mensen tegen gekomen.' Erik wilde ook wel lachen, maar dat was iets moeilijker als er een dolk aan je keel stond.
'Straks ga je nog zeggen dat je een roze eenhoren zag zien! Hihihihi,' ging Storm verder. De man keek verward naar de jongen. Op dat moment kwam het lemmet van Storms dolk omhoog en knalde tegen de slaap van de man. Erik werd bevrijd en samen liepen ze er vandoor.
De kleine jongen van zeven keek de twee na. Hij ging het hier niet bij laten.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top