-1-
Na twee jaar slavenarbeid in de ovens van de smid was ik er al aan gewent het geknetter van ketenen en onder het geluid van zwepen te worden aangespoord. Zo werden de meeste slaven van de smid behandeld. Maar na twee jaar had ik nog steeds drie exstra bewakers om me. Dat was ik had ik wel verwacht als een buruchte piraat. En deze dag was geen uitzondering.
John Westhall, de garde Kapitein keek met een haviks oog over de groep slaven die aan het werk was met kolen op het vuur te hooien, of weer eens ijzeren zwaarden aan het smeden waren. Ik haalde het stuk ijzer uit het water. De gloedrode kleur was verdwenen en begon er nu echt uit te zien als een sabel. Hoeveel zou ik hier nog mee kunnen?
Een zweepslag weerklonk achter mijn rug.
'Doorwerken Sparrow!' Schreeuwe een van de opzichters. Ik zou zo deze sabel door zijn buik kunnen jagen. Of met een kleine beweging kon ik zijn slagader doorsnijden in zijn nek.
Ik liep terug naar mijn aanbeeld en legde de sabel erop. Met mijn andere hand nam ik de hamer en begon op het staal te kloppen. Het staal was hard. Ik legde de savel opzij en nam een nieuw stuk zal om hem vervolgens in de kolen te leggen. Ik leunde tegen de muur terwijl ik naar de opzichters keek.
'Hey hoe is ie?' Vroeg ik. Maar hij zei niets terug. Er was een koude stilte tussen ons.
'Ah, ook goed. Maar het kan altijd beter he? Het is een dag zo en een dag...'
'Werk maar door Sparrow,' snauwde hij. Ik draaide me woest om en bekeek het staal in de kolen. Het had een rode gloed gekregen maar was nog lang niet warm genoeg om er voor de eerste keer op te slaan. Ik draaide het wat om en pokte wat met mijn klem in de kolen.
Ik had de hoop al lang de hoop opgegeven dat de andere me kwamen redden. Het zou ook tegen de piratenwed zijn. Wie achterblijft blijft achter, en ik was achtergebleven.
'Nina Sparrow?' Vroeg een stem ik draaide me om en zag kapitain John Westhall staan. Nu hij zo dicht stond was hij veel knaper dan van ver. Nee, hij is niet knap. Kapiteins van de garde zijn niet knap. Ze mogen niet knap zijn maar toch. Zijn bruine haar lag perfecte en glansde in het licht van het vuur. Hij had een mooi kostuum aan van de VOC. Hij had een klein litteken op zijn wang.
Ik glimlachte vals naar hem.
'De enige echte,' zei hij. Ik nu normaal mijn handen wijd uitstrekken om mezelf te presenteren maar mijn kettingen verhinderden dat.
'Waaraan heb ik je bezoekje te danken?' Vroeg ik zoetjes en fladderde met mijn wimpers. Maar John snoof alleen maar.
'Er is brand, we moeten de smidse evacueren en jij als eerste, piraat.'
'O, is dat omdat je me stiekem graag ziet?' Zijn ogen spoten vuur, en het was leuk om weer eens iemand op de kast te kunnen jagen. De drie extra bewakers zeiden nooit iets terug.
'Nee omdat jij anders de kans zou grijpen om iedereen uit te moorden als je een seconde geen bewaking had, kom geef je boeien.' Ik stak met plezier mijn polsen naar hem uit. Er lag een roetlaagje op mijn armen. Er zat vuil onder mijn nagels en ze waren gescheurd tot diep in het roze deel. Ooit waren ze perfect verzorgt. Ooit was mijn haar iedere dag mooi gekamd en zat het goed in model. Soms ergerde mijn vader zich eraan. Dat ik soms uren in mijn hut bleef voor de actie, maar anders was hij altijd trots op me. Ik vroeg me af hoe het met hem was. Kapitein Westhall ging een ketting tussen de keten die mijn beide polsen met elkaar verbond.
'Jullie zijn vrij, haal de andere slaven hier vandaan. Ik kan haar gerust aan.' Zei hij tegen mijn bewakers. Haastig liepen ze weg.
'Bye! Nog een fijne dag!' Riep ik hen na. Al snel voelde ik dat de kapitein trok aan mijn ketens. Hij nam me mee door de loodsen. Ik voelde inderdaad een hete windstoot door de lucht gaan. Het was er warmer dan anders. Ook was de lucht ijler geworden alsof er iets de zuurstof stal. Maar ik had er geen tijd om er bij stil te staan. De kapitein sleurde me mee naar een grote houten, met ijzer beslagen poort. Hij duwde hem open en de hemel bereikte mijn ogen. Er verscheen een helder blauwe lucht, de geur van zeezout en verse vis bereikten mijn neus. De geuren die ik sins mijn gevangenschap niet meer had geroken. Hij trok me meer naar buiten. De dorpelingen keken me achterdochtig aan. Ik glimlachte vriendelijk terug. Maar al snel konden ze me niet meer vermaken. Het leek even alsof de zee naar me riep. Het water was helder, je kon de vissen zien zwemmen. Ik kreeg nieuwe energie, nieuwe hoop. Mijn benen begonnen beter te werken. Ze liepen naar het water toe tot ze...tegen gehouden werden. Ik keek geschrokken om en zag kapitein Westhall lachen.
'Toch raar hoe piraten worden aangetrokken door de zee.'
'Toch raar hoe kapiteins worden aangetrokken om andere te pesten.'
'Ik pest je niet, ik zeg mijn ondervindingen.' Waarom kon ik niets zeggen wat hem een toontje lager liet zingen? Denk Nina, denk, wat zou pa doen?
'Dan zijn uw ondervindingen niet erg juist,' zei ik. De kapitein keek me verward aan.
'Ik denk toch dat ik juist ben, ik heb al vele piraten ontmoet, ondermeer uw vader en keer voor leek het alsof ze worden aangetrokken door het water.'
'Wel, we worden ook door iets anders aangetrokken.' Vanuit mijn ooghoek keek ik naar zijn sabel en schatte de tijd en afstand in.
'Door wat dan wel?' Ik had de uitkomst, 1sec,nemen, een halve meter afstand, 2 sec bevrijde, 3minuten schuilen. Ik schoot met mijn geboeide handen naar zijn sabel en nam het wapen uit de schede. Ik hoorde de kapitein een geschrokken kreetje maken maar ik bestede er niet veel aandacht aan. De kling vloog al omhoog en kwam met een luide klap op de keten terecht. De ringen begaven het, ik draaide me om en liep nog met de sabel in mijn hand het dorp in. De straat was verlaten en er waren overal goede schuilplekken. Maar klassiekers, ze zouden me direct vinden. Gelukkig kwam ik niet veel mensen tegen voor ik mijn schuilplaats vond. Het was een kleine hut verstopt tussen twee huizen. Ik beukte de deur in en ging naar binnen. Algauw zag ik wat het was, een schoenmakers zaak. Ik hoorde voetstappen dichterbij komen. Soldaten. Snel ging ik achter een houten plank staan. De voetstappen liepen haastig door. Toen ik niets meer hoorde liep ik verder de werkkamer in. Ik zag een klem staan, vast om een zool tegen de schoen te houden of zo. Ik draaide de greep open en zette de sabel ertussen. Snel draaide ik de greep terug toe en teste als de sabel goed zat. Hij was goedgekeurd. Ik legde de ijzeren ketting die hing tussen mijn polsen op de kling. Ik draaide mijn hoofd weg. Als dit niet ging lukken en ik met mijn pols op de kling terecht kwam...
Ik hief mijn handen hoog en haalde ze met grote snelheid naar beneden. De voelde hie de ringen hey begaven en mijn handen waren bevrijd. Ik nam de sabel en stak mijn hoofd door de deur van de schuur. Er was niemand, snel glipte ik naar buiten, naar de haven toe. Er lagen een paar prachtige schepen, maar die waren te groot, die zou ik nooit in mijn eentje kunnen kapen. Maar er lagen ok een aantal grote sloepen, perfect. Ik maakte het touw los waaraan ze vast lagen en duwde ze verder het water op. Ik keek om me heen, niemand zag me. De soldaten waren het dorp in gelopen. Ik nam het touw mee en trok de sloep naar het verste punt van de haven waar ik vervolgens in sprong en begon te roeien. Weg van de haven. Maar ik stopte al snel tot ik een koude cirkel op mijn hoofd voelde duwen. De hendel van een geweer werd overgehaald.
'Je roeit nu terug naar de haven, piraat.' Ik draaide me om en zag John staan hij hield zijn geweer op mijn hoofd gericht. We waren een paar meter verwijderd van de haven. Ver genoeg om niet te kunnen springen. Van alles wat ik kon doen met een geweer tegen mijn hoofd lachte ik, en dat vond hij niet echt leuk.
'Je legt dat geweer neer Westhall,' zei ik.
'En waarom? Ik heb hier de macht, ik heb geen geweer tegen mijn hoofd.'
'Maar ik ben Nina Sparrow, snapie?' Als de bliksem haalde ik de roeispaan uit het water. Het was vast een reflex maar John richte zijn geweer en schoot een gat in de roeispaan. Hij dacht het vast te kunnen tegenhouden. Te vergeefs het hout maakte een harde klap tegen zijn hoofd.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top