Hoofdstuk 1

○●○●○●○●○●

Het grote huis voelde leeg aan. De hal was koud. De grote voordeur liet geen enkele vorm van warmte binnen. De muren vertelden geen verhaal van liefde en samenhorigheid. Alleen een paar stillevens en een heel groot schilderij hingen aan de roomwitte muren. Op het grote schilderij stond een man afgebeeld. Hij was met een statige houding geschilderd, vanuit kikkerperspectief, en twee donkere ogen keken elke keer kil naar de persoon die de trap af liep en werd dus elke keer weer onderworpen aan een doorgrondig onderzoek van de ziel.

Ik stond in die hal. Het plafond reikte ver boven mij, maar ik zag het niet. Mijn donkere ogen waren op de voordeur gericht en brandden haast een gat in het dikke hout.

Wel doen. Je moet gaan.

Ik schudde mijn hoofd. Gedachten dwarrelden door mijn hoofd. Vlogen kris-kras door elkaar. Plaagden me elke dag en nacht.

Nee, niet gaan. Vader zou teleurgesteld zijn.

Vader? Teleurgesteld? Ik glimlachte zonder humor. Vader dacht helemaal niets van me. Hij dacht alleen maar aan zichzelf. Egoïstische zak dat hij was.

Weet je nog? Weet je nog, Hero? Een held is pas een held-

Ik legde mijn gedachten abrupt het zwijgen op. Geen denken aan dat ik me er opnieuw mee zou kwellen. Dat was verleden tijd. Op dit moment stond ik met wankelende benen op de drempel van de toekomst. Mijn toekomst.

Ik ging.

Met vastberaden tred liep ik op de voordeur af. Ik pakte met mijn slanke vingers de koele deurklink vast en drukte hem naar beneden. De deur opende zich soepel en zonder enig geluid. Mijn afscheid zou geluidloos zijn. Niet dat ik iemand of mezelf op mijn eigen afscheid had voorbereid. Ik moest iemand bellen, maar dat was geen enkel probleem. Althans, dat hoopte ik.

De wind sloeg me in het gezicht toen ik in de opening ging staan. Ik genoot van de koelte. Dit was fysieke kou. Die was altijd beter dan de kou en de leegte die ik in mijn hart voelde. Dag in dag uit.

Ik draaide me half om naar de hal en liet mijn ogen voor luttele seconden door de ruimte zweven. Mijn blik bleef hangen op het portret en mijn mondhoeken gingen meteen naar beneden hangen. "Dag, pa. Tot nooit meer," mompelde ik en ik draaide me om.

Mijn benen begonnen als vanzelf te bewegen en mijn voeten zetten zich stevig neer op het grind van de grote oprit. Ik liet de voordeur openstaan. Ik belde niemand op. Voor het eerst na lange tijd waren mijn lichaam en mijn geest weer vrij. Echt vrij.

Ik verdween in het donker en het zwart van de nacht slokte me op.

Mijn mobiel brandde in mijn broekzak. Ik wist dat ik moest bellen. Dat had ik hem beloofd. Ik hoorde nog zijn dringende stem in mijn hoofd. 'Hero, als je je nog eens bedenkt om je vader te verlaten, bel me dan. Je weet dat je altijd bij me terecht kan.' Ik wist het. Thomas wás ook iemand waar ik terecht kon. Hij oogde voor de buitenwereld misschien lui en ongeïnteresseerd, maar hij kon werken als een paard en had altijd een luisterend oor voor je. Thomas was een goudmijntje waard.

Ik liet hem in mijn broekzak zitten. Ik had eerst behoefte aan een wandeling. Mijn hoofd was vol en ik moest mijn gedachten eruit lopen. Terwijl mijn gedachten maalden, zich omdraaiden en opnieuw maalden, wisten mijn benen me precies te brengen waar ik wilde zijn.

De eerste nacht van oktober was fris en ik stopte mijn handen in de zakken van mijn jack. Het maanlicht scheen door de bladeren van de bomen heen en verlichtte het smalle bospaadje. Ik kende het paadje op mijn duimpje, maar in het donker zag het er toch wel wat anders uit. Angstwekkender misschien. Ik probeerde er zoveel mogelijk niet op te letten.

Het gekraak van takjes onder mijn schoenen klonk extra hard in de stilte die me omringde. De grond werd zachter en ik wist dat ik bijna bij de open plek kwam die ik deelde met de grote en oude eikenboom. Ik sloeg de laatste tak weg die mij het zicht belemmerde en stapte toen het grasveldje op dat om de boom lag. Het maanlicht bescheen het donkere gras en een verbijsterende uitdrukking gleed over mijn gezicht.

Met haastige stappen liep ik op het voorwerp af. Hoewel, het was geen voorwerp. Het was een lichaam. Een lichaam met een roomblanke huid. Het lichaam was compleet naakt. En het zag ernaar uit dat het lichaam niet snel zou gaan bewegen.

Haastig griste ik mijn mobiel uit mijn broekzak en zette de zaklamp aan. Met het felle, witte licht bescheen ik de rest van het lichaam en ik zag dat er een zwarte zak over het gezicht van de persoon was getrokken. Er ging een schok door mij heen en ik schudde vol afschuw mijn hoofd. Wie zich hier schuldig aan had gemaakt moest achter de tralies belanden. Niet dat ik daar veel over te zeggen had.

Je vader wel.

Ik perste mijn lippen op elkaar en richtte me weer op het lichaam. Mijn ogen gleden naar de slanke middel en ik trok mijn jack uit. Ik legde mijn jas zorgvuldig over het onderlichaam heen en keek toen weer naar de zak. Om het uiteinde en tegelijkertijd de keel was een touw gebonden. Er zat een knoop in het touw en ik peuterde het voorzichtig los. Vervolgens trok ik met bonkend hart de zak van het hoofd af. Mijn ogen bleven op het gezicht rustten en benam me de adem.

Een held is al een held wanneer hij één persoon redt.

De stem in mijn hoofd zei opnieuw de zin die me de afgelopen jaren had gevolgd en ik wist dat ik het niet meer kon ontkennen. Want hier lag hij, naakt weliswaar en ik kon er met geen mogelijkheid meer aan ontsnappen.

"Leeft hij nog?" was het eerste wat Thomas vroeg toen ik met de kleinere jongen in mijn armen naast zijn auto stond, mijn jack nog steeds over zijn onderlichaam gedrapeerd. Ik haalde mijn schouders op. Eerlijk gezegd had ik er geen moment aan gedacht om naar zijn hartslag te luisteren. Ik was er te druk mee bezig geweest om de schok boven te komen om hem na al die jaren in deze staat weer terug te zien.

Thomas' ogen bleven op de jongen rustten en hij klakte met zijn tong. Zijn neuspiercing schitterde in het zachte licht van de maan. "Stap maar in. We brengen hem naar mijn huis," zei hij kort en ik knikte onbenullig. Wat onhandig en de jongen stevig vasthoudend stapte ik de auto in en ik zakte met een gevoel van opluchting op de achterbank. Ik boog me voorover om de deur dicht te doen en zakte toen terug tegen de leuning aan.

Thomas startte de auto en reed met rustige vaart de weg op. Ik keek neer op de kleinere jongen en legde voorzichtig zijn hoofd tegen mijn schouder aan. Zijn haar had nog steeds dezelfde kleur. Sneeuwwit. Zijn gezicht was ouder geworden. Ik schatte hem op een jaar of achttien. Ik wist zijn naam, herinnerde die me maar al te goed, maar vertikte het om hem zo in mijn gedachten te noemen.

Want hij had gelijk gehad. En ik haatte het als anderen gelijk hadden.

Ik keek op en zag dat Thomas me door de achteruitkijkspiegel aankeek. Hij had een indringende blik in zijn lichtgroene ogen en ik slikte. Ik wist dat Thomas wist wie hij was. Ik had de kleine jongen vaak genoeg beschreven. Het  jammere was dat ik meer wist over zijn uiterlijk dan zijn innerlijk. En de naaktheid van zijn lichaam maakte het er niet beter op.

"Dus," begon Thomas en ik rolde met mijn ogen. "Dit is dus de beroemde Snow?" Ik kromp in elkaar bij zijn naam, maar knikte toch. Thomas humde en leek duidelijk zin te hebben in een kruisverhoor. Toch beperkte hij het tot maar een paar vragen. "Is dit de eerste keer dat je hem weer ziet?" Ik vertrouwde mijn eigen stem niet en bleef bij het knikken. "Misschien is hij daarom naakt," bromde Thomas en ik hapte naar adem. "Thom!" riep ik en hij grijnsde naar me via de spiegel. Ik keek boos terug. "Je moet daar geen grappen over maken," zei ik en ik keek weer neer op de jongen met het sneeuwwitte haar.

Thomas reed over een drempel heen en ik voelde een schok. Maar het kwam niet van mijn lichaam. Ik voelde het lichaam dat ik vast had licht bewegen en gealarmeerd keek ik naar het gezicht. Zijn lichtblonde wenkbrauwen, die ik amper kon zien in het donker van de auto, waren licht gefronst en ik zag beweging onder zijn oogleden. Zonder iets te zeggen en met ingehouden adem keek ik toe hoe de kleine jongen zijn ogen opende. De helderblauwe kleur van zijn ogen gaf haast licht in het donker en ik was compleet verloren. 

Totdat hij een zacht geluid van ongemak maakte en het verbrak de trance waar ik in zat. Ik zette hem wat meer rechtop tegen mijn borstkas aan en zag dat hij naar me opkeek. Ik las verwarring in zijn ogen en ik beet op mijn onderlip. Misschien kon ik hem op één of andere manier afleiden? In ieder geval moest hij op dit moment geen idee krijgen van wie ik was of waar hij zich bevond. Toen gaapte hij, waarbij er een klein rimpeltje boven zijn wipneus verscheen en ik glimlachte. Ik bracht mijn hand omhoog en streelde hem voorzichtig door zijn haar.

"Ga maar weer slapen," fluisterde ik. Zijn immense blauwe ogen bestudeerde mijn gezicht nog even en ik hoopte met mijn hele hart dat hij me niet zou herkennen. Dat zou veel drama geven. Tot mijn opluchting knikte hij en sloot zijn ogen weer. De puntjes van zijn wimpers raakten lichtjes zijn jukbeenderen en ik merkte dat hij al snel weer in slaap was. Ik zuchtte zacht. Hij was zo mooi.

Er klonk gesnuif. "Hero is verliehiefd!" zong Thomas en ik gromde. "Hou je kop," mompelde ik en Thomas lachte. Het bleef voor de rest van de tijd stil in de auto en ik keek opnieuw naar het gezicht van de kleine jongen. Thomas heeft gelijk, zei het stemmetje in mijn hoofd, maar ik ontkende het. Zoals ik alles ontkende in mijn leven. Liefde was geen optie. En al helemaal niet met de persoon die ik hier in mijn armen hield.

In ieder geval was ik niet de held die hij zocht.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top