Hoofdstuk 3
Ik ren steeds dieper het bos in. De bomen zijn hier donkerder en staan dichter bij elkaar, dan de bomen in het bos naast mijn dorp. Daar zijn de bomen groener en staan ze wat verder van elkaar vandaan. De tranen stromen onophoudelijke over mijn wangen, ondanks ik in mijn vossen gedaante rond ren.
Zonder enig idee waar ik ben blijf ik door rennen. Stoppen, dat zit er niet in. Ik blijf non-stop door rennen, alleen maar rechtdoor. Verdwalen in dit bos is groot en de risico dat ik kan worden aangevallen is nog tien keer groter. Daarom sla ik niet af.
'Stomme vader! Niks voor de roedel doen, niks voor de roedel betekenen. Alleen maar aan zichzelf denken!' denk ik gefrustreerd. Ik ren mijn woede er uit en probeer daarna weer tot rust te komen. Wat niet helemaal lukt, maar ik ben al wel iets rustiger. Ik verander naar mijn mensengedaante en verminder mijn vaart, maar niet zonder pijn aan mijn hoofd. Door mijn nogal hoge snelheid ren ik half strompelend nog door, waardoor ik tegen een boom aanloop. Mijn voorhoofd komt hard tegen de boom aan, wat mij laat duizelen. Ik zet een paar stappen achteruit, maar vervolgens val ik achterover en beland met mijn rug op het bospad. 'Au!' roep ik uit en meteen zie ik iemand over me heen buigen. Het is Giel.
'Hallo, ben je weer terug? Heb je mijn waarschuwing niet goed onthouden, dan zal ik hem nog een laatste keer vertellen,' begint hij meteen en kijkt regelrecht in mijn ogen. Hij ontdekt iets en zijn blik verandert al snel naar een bezorgde blik. 'Heb je gehuild?'
Ik ben stil en knik enkel. Snel krabbel ik weer overeind en wil weglopen van hem, maar hij grijpt mijn arm vast. Heel even slik ik en knijp mijn ogen dicht voor wat er komen gaat.
'Sorry,' zegt Giel dan ineens.
Verbaasd open ik mijn ogen en zie dat hij me in een knuffelt trekt. 'Hoe dan?,' vraag ik verbaasd en vergeet even alles wat er in mijn dorp gebeurd.
'Je bent gewoon hartstikke aardig. Ik mag je oprecht, sorry van vanmiddag,' zegt Giel en houdt me stevig vast. Hij toont anders en minder zelfverzekerder. En... liever.
'Je gedraagt je anders,' merk ik op.
'Is er iets gebeurt?,' vraagt hij en ontwijkt mijn opmerking.
'Nee,' zeg ik en ontken dat ik boos ben op mijn vader.
'Maar waarom ben je dan hier?,' vraagt hij door.
Ik hou mijn kaken stijf op elkaar, terwijl hij me met een afwachtende blik aankijkt. Mijn ogen checken de omgeving af of er niet meer van hem hier zijn, maar hij is alleen.
'Mijn vader is een alcoholist en ik haat mijn roedel. Niemand mag me, iedereen uit mijn roedel vindt me een lastig persoon. Ze kijken me ook iedere keer raar aan, zodra ik na mijn wandeling terugkom in het dorp en er een van de jongere is vermoord,' floept er uit mijn mond. De tranen springen in mijn ogen en ik voel dat mijn benen beginnen te trillen. Het voelt alsof ik elk moment door mijn benen kan zakken.
'Jeetje, het zal dan wel erg moeilijk zijn om in zo'n situatie dan nog zo te blijven leven,' zegt Giel en zijn armen klemmen zich om mij heen.
'Zal je mij kunnen en willen helpen Giel?,' vraag ik aan hem.
'Ik kan je helpen met het in leven houden van jou. Maar niet voor onderdak in mijn wolvendorp,' zegt Giel meteen als antwoord.
Ik zucht en de tranen rollen inmiddels al als watervallen over mijn wangen. 'Wat moet ik doen? Terug gaan of weg blijven?,' vraag ik aan hem, om raad te krijgen.
'Hoe is je vader als hij alcohol op heeft?,' vraagt Giel aan me. Heel voorzichtig, maar wel bezorgd.
'Agressief en onophoudelijk irritant met het mij dwingen om nieuwe flessen voor hem te gaan pakken,' snik ik.
Giel wrijft met een hand over mijn rug om me te sussen. 'Dan stuur ik jou niet terug naar huis. Kan je niet in je vossen gedaante een holletje graven waarin je kan slapen s' nachts?,' stelt hij voor.
'Ja dat kan, maar ik bevind me wel op jullie grondgebied,' zeg ik. 'Maar ik kan wel een holletje maken onder een bosje. Dan ben ik goed beschut en ik ben niet meteen te vinden.'
'Komt goed. Heb je al wat gegeten?,' vraagt hij en stopt met het wrijven over mijn rug.
'Ja, ik heb al iets gegeten en gedronken,' beantwoord ik zijn vraag, om hem gerust te stellen.
Er valt een stilte tussen ons en Giel laat me na een tijdje los. We kijken elkaar heel even ongemakkelijk aan. Mijn oren fluiten een beetje, vanwege de vele informatie die mijn hoofd binnen krijgt. De avond valt en de maan aan de horizon piept tussen de bomen het bos in. Inmiddels is de zon ondergegaan en verdwenen. 'Het is misschien niet erg aardig van me naar mijn vader toe, maar ik wil ik ook niet in een hel blijven leven. Zeker niet als iedereen mij niet mag en me als een lastig persoon zien,' schiet er door mijn hoofd.
Ik verander uiteindelijk maar naar mijn vossen gedaante en kijk naar de bosjes, om een goede schuilplek te maken eronder. Bij de meeste kan je er zo doorheen kijken, maar er staan ook dichtgegroeide bosjes. Ik trippel er naartoe en krab wat aan de grond om te kijken hoe hard de grond er is. Zacht genoeg om er een holletje in te graven.
~ ~ ~
'Guys, hey!' hoor ik Giel even later uitroepen.
Ik ben net klaar met mijn holletje graven, maar verander naar mijn mensengedaante zodra ik mijn holletje uit ben. Meteen zie ik twee andere wolven en van schrik duik ik het bosje in. Er klinkt gegrom van de andere wolven.
'Jongens rustig,' hoor ik Giel wanhopig zeggen.
'Hoezo rustig! Jij bent stiekem het dorp uitgeglipt. Je weet dat je er niet uit mag na zeven uur s' avonds,' zegt een onbekende mannenstem.
'Ja maar jullie weten toch dat ik me er niet aan kan houden, vanwege alle mysteries die zich hier in het bos schuil houdt!' zegt Giel en ik hoor iets van boosheid in zijn stem.
'Sorry,' zegt de man die net tegen Giel een beetje uitviel.
'Ik hoorde net iets in het bosje,' concludeert een andere mannenstem. Ik hoor voetstappen mijn bosje naderen en ik verander snel naar mijn vossen gedaante. Haastig keer ik me om en trek een korte sprint terug naar mijn holletje. Ik hoop dat ik net op tijd mijn holletje in ben geschoten en dat ik niet gezien ben.
'Kan kloppen. Er zitten hier heel wat konijnen verstopt,' hoor ik Giel zeggen.
'En jij denkt dat een konijn zo veel lawaai kan maken? Het klonk meer alsof iemand een bosje in dook,' zegt de onbekende mannenstem weer.
Ik rol me eigen op en luister goed naar de stemmen of ze het niet over mijn holletje hebben. 'Giel noemt mij een konijn! Zo zachtjes lande ik nou ook niet bepaald,' denk ik met een zucht.
'Hallo? Iemand thuis?,' hoor ik een van de mannenstemmen bij mijn uitgang van mijn holletje roepen.
Ik kijk op en begin zachtjes te grommen, waardoor mijn oren plat naar achteren gaan staan. Er zit iemand op zijn knieën voor mijn holletje die naar binnen kijkt.
'Er zit daar een of ander grom wezen in dat hol,' zegt de man en ik zie hoe hij achteruit deinst.
Giel en de andere man komen bij hem staan. 'Laat dat grom wezen dan maar lekker daar zitten,' zegt de andere man. Terwijl Giel zijn kaken stijf op elkaar houdt om mij niet aan zijn vrienden te verraden. Maar ik zie dat hij de grootste moeite heeft.
'C-,' zegt Giel perongeluk, maar slaat meteen zijn handen voor zijn mond.
Zijn vrienden kijken hem vragend aan. Ze begrijpen hem niet.
'Ceyda Fokse,' floept er dan uit zijn mond, zodra zijn vrienden zijn handen van zijn mond trekken.
Ik grom harder en probeer ze de stuipen op het lijf te jagen, maar zonder succes. Giel zucht en gaat op de grond liggen, waarna hij zijn arm in mijn holletje steekt. 'Wat een sukkel zeg! Ik had hem nooit moeten vertrouwen!' schiet er door mijn hoofd. Zijn hand raakt mijn voorpoten en ik trek ze meteen terug.
'Ceyda, kom alsjeblieft,' mompelt hij tegen de grond.
Hij tilt zijn hand iets op en zijn hand raakt mijn hoofd. Blijkbaar wist hij het en aait over mijn hoofd. Heel even geniet ik van dit moment en spin zachtjes, maar die verandert al snel als hij wordt weggetrokken door zijn vrienden. Een van zijn andere vrienden gaat liggen en steekt een hand in mijn holletje. Hij heeft een langere arm dan Giel en slaat me tegen mijn snuit. Meteen hap ik naar zijn hand en weet hem in zijn vinger te bijten. Ik zie dat hij even zijn hand ietsjes terug trekt. Maar dan steekt hij zijn hand weer verder uit en grijpt naar mijn nekvel, waar die mij beet pakt en mij uit mijn holletje trekt. Ik piep van de pijn en probeer tegen te werken, maar het heeft geen zin.
'Een vosje!' roept meteen een van Giels vrienden uit.
'Ja en wat voor één. Een mooi oranje vosje,' zegt weer zijn andere vriend die mij beet heeft.
Ik hang er verslagen bij en doe geen moeite om weg te komen. Mijn blik is volop op Giel gericht die me somber aankijkt. Hij voelt dat ik naar hem kijk en komt meteen mijn kant opgelopen.
'Geef haar maar aan mij Stefan,' zegt Giel dan haastig.
'Nee, dit vosje is op ons gebied en ik heb haar gevonden!' zegt Stefan koppig, die mij dus vast heeft. 'En dit vosje krijgt het zwaar te verduren!'
Ik verander naar mijn mensen gedaante. 'Nee, alsjeblieft! Niet doen, niet mijn dorp laten weten dat ik weggelopen ben. Ik wil niet dood, ik wil gewoon mijn eigen leven kunnen lijden. Laat mij er buiten!' roep ik uit, met pure angst.
'Jemig! Wat een drama queen,' zucht Stefan, die mij vast heeft bij mijn kraag van mijn shirt.
'Laat alsjeblieft mijn shirt los, je vernielt hem zo,' zeur ik en voel dat hij mijn kraag loslaat. 'Dank u. En laat me nu maar weer slapen.'
'Nee, vertel eens wat meer. Waarom je hier bent en wie je bent?,' vraagt Stefan meteen dringend.
'Ik ben Ceyda Fokse en ben weggelopen van mijn dorp. Mijn dorp mag me niet en mijn vader is een alcoholist, die er niet vanaf kan blijven,' vertel ik en wil naar mijn vossen holletje lopen, maar Giel pakt mijn arm beet.
'Nu moet je maar eens even blijven,' zegt Giel en ik merk dat die weer anders tegen me doet. Hij is ineens minder lief naar me, maar nog wel aardig.
'Hoezo! Moet ik hun soms leren kennen, terwijl ik het helemaal niet wil?,' vraag ik een beetje bot aan hem.
Giel is meteen van zijn stuk gebracht en kijkt me ongelovig aan. Ik ruk me los en verander me snel van gedaante. Als een vosje trippel ik snel terug naar mijn holletje en maak hem nog iets dieper, zodat ze me er niet nog een keer kunnen uitplukken.
'Wat aan kattenkop is dat zeg!' hoor ik een van zijn vrienden zeggen. Waarschijnlijk van de andere meneer wiens naam ik nog niet weet.
'Thomas, dat kan ze horen!' zegt Giel met een harde stem.
'Misschien kunnen we maar beter terug naar het dorp gaan. Dan komen we hier morgen weer terug,' hoor ik Stefan zeggen.
Ik hoor de andere twee mannen tegenstribbelen, maar hun stemming slaat al vrij snel over als ze moe worden. Er klinkt wat gegeeuw en dan hoor ik voetstappen die wegebben. 'Ze zijn weg. Eindelijk. Rust!' denk ik en rol me eigen op, waarna ik mijn hoofd neer leg. Mijn ogen sluiten zich al van zelf, van vermoeidheid en ik voel me al meteen wegzinken in een diepe slaap. 'Hoe zal mijn vader reageren? Wat zou zijn reactie vanavond zijn geweest toen ik weg was gelopen? Zou hij boos zijn? Zal hij het huis ondersteboven trekken om mij te zoeken?,' schiet er door mijn hoofd.
Er klinkt plots geritsel, waardoor mijn oren de kant op draaien naar de in en uitgang van mijn holletje. Al snel stopt het geritsel en hoor ik alleen nog maar het geluid van luidruchtige krekels. Ergens in de verte hoor ik nog wolven gejank, maar daar neem ik geen meer notitie van. Ik ben te moe om nog wakker te blijven.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top