1

Een fel licht boorde zich dwars door Tony's oogleden heen. Hij wist niet waar hij was, maar het was er een stuk lichter dan waar hij vandaan kwam. De lichten op het ruimteschip hadden al enige tijd niet meer gebrand; ze waren er nog eerder mee opgehouden dan de zuurstofvoorraad op was geraakt.

Dit was niet het licht van een van nieuwe energie voorziene Milano. Dit was het licht van een duizend zonnen, zo fel. Zand striemde zijn gezicht, joeg door de lucht als een fluitende herinnering aan Titan.

Hij had de planeet pas enkele weken geleden achter zich gelaten. Iedereen die hij daar mee naartoe had genomen en er had ontmoet had hij achter moeten laten in stofhoopjes die de wind al had opgepakt voor zijn eerste traan de droge grond had kunnen raken.

Er klonken stemmen, stemmen die klanken produceerden waar hij geen touw aan vast kon knopen. Stemmen die woorden vormden die in de verste verte niet leken op alle talen die hij in zijn leven had gehoord.

En toen werd het donker, of donkerder eigenlijk. Het was zo licht buiten dat er zich hier - waar hier dan ook mocht zijn - misschien wel helemaal geen duister bevond, dat het niet bestond, dat donker niet meer was dan een vage herinnering aan de oneindigheid achter het glas van de cockpit.

Een van de stemmen die hij hoorde, was hoog, de ander klonk onmogelijk laag, en onnatuurlijk, alsof het geluid door een set filters moest kruipen die eeuwen geleden vervangen hadden moeten worden. De hoge stem produceerde bizarre klanken die werden gekenmerkt door een corrigerende toon, maar dan niet zo eentje waarmee Pepper hem wel eens toe had gesproken, maar vriendelijker, zorgzamer bijna. Alsof de stem wilde bijdragen aan het soort groei waar hij zichzelf niet tot in staat had geacht tot hij Peter Parker had leren kennen.

Meer vreemde klanken. Hij werd op een harde plaat gelegd, en voor even was hij ervan overtuigd dat het een of andere aliënras hem gevonden had en zich nu voorbereidde om hun gruwelijke tests op hem uit te voeren. Maar zijn rillende lichaam werd met een deken afgedekt, en kleine handen duwden de stof onder zijn lichaam, stopten hem in tot hij als een rups in een cocon op de harde plaat lag.

Opnieuw spraken de stemmen, en Tony wilde er gezichten bij kunnen plaatsen zodat hij wist waarmee hij te maken had, maar zelfs toen hij zijn ogen opende, zag hij weinig.

Het schemerde in de wazige ruimte waarin hij zich bevond. Twee schimmen stonden aan zijn voeteneind, overlegden met lettergrepen die zo bijzonder klonken dat zijn hoofd er niet over uit leek te kunnen wat hij nu precies hoorde. De ene schim glansde een sprookjesachtig zilver, zag er van top tot teen uit als een majestueuze schitterende vlek. De andere schim was een stuk kleiner, en er bevond zich een dot bruin rond het hoofd dat Tony lange tijd niet wist te plaatsen. Pas toen - vele minuten later - de schimmen dichterbij kwamen om hem ogenschijnlijk aan een volgende inspectie te onderwerpen, realiseerde Tony zich dat de dot bruin bestond uit een hele bos krullen die de perfecte lijst vormde rond een enigszins door de zon getekend gezicht.

Hij wilde iets zeggen, iets dat meer betekenis droeg dan de slaperige "huh" die hij op het ruimteschip had uitgestoten. Hij wilde grip krijgen op zijn situatie, maar woorden bleven uit. Misschien had hij al te veel gezegd, of juist voor langere tijd te weinig.

Er werd overlegd. Tony begreep er zo weinig van dat hij besloot het niet eens meer proberen te laten rijmen met de talen die hij kende. Wat de twee tegen elkaar zeiden, leek nergens op, klonk haast buitenaards.

Misschien was dat het ook wel. Misschien was hij niet, hij slikte, niet op aarde.

Iemand vroeg hem iets. Hij probeerde te antwoorden. 'Hhhng,' ademde hij.

Een gehaast overleg, meer vragen, maar dan steeds net iets anders gesteld, alsof de glanzende ridder - het moest wel de een of andere ridder zijn, met de zilveren pantserplaten die zijn lichaam bedekten - het hele arsenaal aan talen dat hij kende aan het doorspitten was.

'Huh-uh,' probeerde Tony, duizelig van de inspanning. Alles wat de ridder zei, klonk helemaal nergens naar. Met iedere nieuwe taal die geprobeerd werd, leek de afstand tussen hen groter te worden. Ik ga het niet begrijpen. Ik ga hem nooit verstaan. Zijn hoofd was te wollig, zijn gedachten te stroperig, de klanken te hard.

Hij bewoog zwak met zijn hoofd van links naar rechts.

De man bevroor. De helm kantelde nieuwsgierig opzij.

Tony likte zijn gebarsten lippen.

De ridder bestudeerde hem een moment, beeldde toen met een hand voor zijn helm uit dat hij dronk. Tony knikte, gretig. 'Ja,' probeerde hij te zeggen, 'ja.'

Er gebeurde een tijd lang niets. Tony vreesde dat deze twee wezens hem helemaal niet wilden helpen, toch slecht volk waren ondanks alle ogenschijnlijk goede intenties. Maar de ridder kwam terug, hielp hem zwijgend rechtop te zitten. Iemand zette een glas aan zijn lippen. Tony begon zo gulzig te drinken dat hij zich verslikte in de eerste de beste druppel vocht die zijn keel binnen gleed.

Een hand sloeg een paar keer op zijn rug, bleef daar liggen tot Tony niet langer wanhopig naar adem zat te happen alsof hij een vis op het droge was.

'Pakod,' sprak de ridder. Het glas werd weer aan Tony's lippen gezet.

'Pakod,' het klonk waarschuwend.

Tony knikte. Pakod. Hij vermoedde dat het zoiets betekende als rustig.

Voorzichtig probeerde hij het opnieuw. Kleine slokjes hemels vocht gleden zijn keel binnen. Hij proefde het nat op zijn tong, smakte gelukzalig met zijn lippen. Hij knikte, dankbaar.

'Luubid?' vroeg de ridder.

Tony keek hem met uilenogen aan. Hij had geen idee. Toen vroeg de vrouw iets aan de ridder, en de klanken waarmee hij antwoord gaf, leken volledig te veranderen, alsof de ridder een taal gebruikte om met Tony te communiceren die de vrouw ook niet kende. Maar waarom?

Het glas werd weggezet. De ridder legde Tony voorzichtig weer op zijn rug. 'Cuyir gar a Mando?' probeerde de ridder.

Tony zei niets.

De geharnaste man verdween, kwam toen terug met de helm van het Iron Man harnas in zijn handen. 'Cuyir gar a Mando?' herhaalde hij. Hij hield de helm naar voren, tikte toen met een vinger tegen zijn eigen helm aan. 'Cuyir gar guuror ni?'

Ja, het is een helm, dacht Tony, maar hij had geen idee of dat was wat de ridder bedoelde. Hij wees naar de helm. 'Iron Man,' kraakte hij. Zijn stem klauwde zich een weg naar buiten na de paar slokjes water. Hij wees met een trillende vinger naar zichzelf. 'Ik ben Iron Man.'

De ridder tikte tegen zijn borstplaat aan. 'Ni cuy' a Mando,' zei hij.

Wat een naam, dacht Tony, wat een idioot lange naam. Zijn alle ruimtewezens zo over de top als het groepje ongeregelde die hij op Titan tegen het lijf was gelopen?

Voor de zekerheid probeerde Tony nog een keer zichzelf aan te wijzen. 'Tony,' zei hij, 'To-ny.' Hij gebaarde slapjes naar de man, hoopvol dat zijn vraag de taalbarrière zou weten te overbruggen.

De ridder kantelde zijn hoofd. Hij legde de Iron Man helm op een stapel kratten die Tony eindelijk begon te ontwaren van de wazige achtergrond. De ridder sloeg zijn armen over elkaar. 'Toh-ni?', echode een ietwat schorre stem.

Tony tikte opnieuw met een slappe vinger tegen zijn eigen borst, 'Tony.' Hij knikte, likte zijn lippen. Een kuch schoot door zijn keel. 'To-ny.'

'Toh-ni?'

Tony vermoedde dat de uitspraak voor nu niet veel beter zou worden dan dit. 'Tony,' hij gebaarde opnieuw naar de ridder, wenkbrauwen opgetrokken in een - hopelijk - universeel vraagteken.

Uiteindelijk tikte de ridder tegen zijn borstplaat aan. 'Ni cuy' a Mando.'

'Nie kuuj e Mando?' probeerde Tony, wijzend naar de man. Het was moeilijk de klanken juist na te bootsen zonder de lippen van de ridder te kunnen zien.

De ridder schudde zijn hoofd. Voor een laatste keer wees hij zichzelf aan. 'Mando.'

'Maando.'

'Mando.'

'Mando,' Tony hoopte dat hij niet te hopeloos klonk terwijl hij zijn schrale lippen opnieuw rond de klanken probeerde te vouwen, 'Mando.'

'Mando,' de ridder knikte.

'Mando.' Tony voelde opluchting. 'Mando,' de vreemde naam eindigde in een harde kuch, die al snel niet meer ophield. De ridder trok hem behendig weer overeind op de plaat. Water duwde tegen zijn lippen toen iemand hem een glas voorhield. Tony dronk, hoestte, dronk nog wat meer. Hij kuchte, nam een slok, knikte zwakjes. 'Dank je wel, Mando,' ademde hij, buiten adem.

'Toh-ni,' antwoordde de ridder, behoedzaam om de klanken zo goed mogelijk vorm te geven, 'Toh-ni.'


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top