Twee
Mijn leven stortte toen in toen ik het hoorde. Ik stortte in. Ik kon het niet bevatten, het voelde zo onwezenlijk. Het vreemdste vond ik dat ik niet huilde. Zou snel mogelijk wou ik je zien. Mam en ik zijn in de auto gesprongen en naar jou gereden, op de spoeddienst van het ziekenhuis.
Net vandaag was het druk op de weg. Er was iets te doen in een paar dorpen verderop en het leek alsof iedereen er heen wou. We moesten, naar mijn gevoel, uren wachten voor we de hoofdweg op konden rijden.
Het ziekenhuis lag in de stad, ongeveer veertig minuten rijden. Ik wist nu al dat we er veel langer over zouden doen.
Ik staarde door het raam naar buiten. Ik zag al die winkeltjes en café's waar ik al zo vaak was geweest. Ik was hier opgegroeid, had hier altijd gewoond. Toen ik klein was, was ik naar de plaatselijke kleuterschool geweest. Er was maar één lagere school, waar ik ook heen was geweest. Ik ging naar de middelbare school in een ander dorp, maar ik moest niet zo ver fietsen, een kwartiertje. Bovendien fietste ik altijd samen met Roos, dus het fietsen vond ik niet echt vervelend.
'Mam?' vroeg ik aarzelend toen we de hoofdstraat verlieten en in de richting van de autosnelweg reden.
Ze schakelde een versnelling hoger. 'Ja?'
Ik beet op mijn lip. 'Weet je... weet je hoe het gebeurd is?'
Mam knikte langzaam en sloeg af, de snelweg op. 'Roos was op weg naar jou. Het was op dat moment al redelijk druk. Ze was er bijna, maar daar op die drukke hoek, dichtbij de pizzeria, kwam een vrachtwagen aan. Hij zag haar niet, denk ik.'
Zwijgend wendde ik mijn hoofd af. Na enkele meters moesten we al stoppen, achter een blauwe bestelwagen. Met schokjes gingen we vooruit, elke keer reden we een paar meter om vervolgens weer te stoppen. Op alle rijstroken was het file.
Verveeld tikte ik met mijn voet op de grond. Ik zette de radio aan en draaide wat aan de knopjes. Het liefst zou ik nu al in het ziekenhuis zijn.
Toen ik klein was had ik een hekel aan ziekenhuizen. Ik werd bang van al dat wit, de geur van medicijnen en zieke mensen. Maar toen kwam Elle. Ze werd te vroeg geboren en mama lag dus een hele tijd in het ziekenhuis. Samen met papa of met mijn grootouders ben er toen elke dag geweest. Op een gegeven moment had ik mijn angst wel overwonnen. Het is natuurlijk niet dat ik er graag was of dat ik verpleegster of dokter zou willen worden.
De laatste keer dat ik in het ziekenhuis was, was vorig jaar op de spoed: ik schoof uit bij hockey, belandde op de grond en een van mijn teamgenoten sloeg per ongeluk met haar stick tegen mijn hoofd. Het resultaat was een hersenschudding en een gekneusde pols van het vallen op de grond.
Ik ben al best vaak op de spoed geweest, ik breek of kneus elk jaar wel weer iets. Dat terwijl Roos meer de actieve waaghals is.
'Mam, zijn we er al?'
Mam schudde haar hoofd. 'Ik vrees dat het nog wel even kan duren voor we er zijn, Noa.'
'Ik zoek wel een andere weg', besloot ik.
Ik haalde mijn gsm uit mijn jaszak en opende Google Maps.
'Die wegen ken ik helemaal niet', wierp mam tegen. 'Misschien rijden we wel verkeerd.'
'Je verdwaalt niet als je een gps hebt.' Zonder op antwoord te wachtten vulde ik het adres van het ziekenhuis in en tikte op 'Starten'.
'Goed dan', gaf mam toe.
'De eerstvolgende afslag moeten we eraf', gidste ik.
Op de gewone wegen was het gelukkig een stuk minder druk. De gps stuurde ons langs een ingewikkelde route, maar na een minuut of twintig zag ik de eerste wegwijzer naar het ziekenhuis.
Het duurde niet lang voor we de parking van het ziekenhuis opreden. Het was er druk vandaag en bijna alle parkeerplaatsen stonden vol. Uiteindelijk vonden we nog een plekje tussen een grote, grijze Porsche en een zwarte gezinswagen.
Hoe zou het met Roos zijn? Hoe zou ze zich voelen? Was ze zelfs wel bij bewustzijn? Misschien waren wel verbrijzeld of had ze allemaal wonden op haar gezicht. Ik slikte even. Roos was aangereden door een vrachtwagen, wie weet hoe ze er aan toe was.
'Noa? We zijn er.' Mam was ondertussen al uitgestapt en keek afwachtend. 'Stap je uit?'
Ik hoorde haar amper. Ik kon alleen denken aan wat er gebeurd was. Hoe zou het voelen? Zou ze veel pijn hebben? Wou ze nu wel iemand zien? Wou ik haar wel zien? Zou ik het aankunnen haar te zien?
Ik legde mijn hoofd in mijn handen.
'Noa, gaat het?' Ik voelde een hand op mijn schouder. Ik tilde mijn hoofd op en keek opzij, recht in het bezorgde gezicht van Roos.
Geschrokken deinsde ik terug. 'Roos?' vroeg ik.
'Noa, ben je oké?' Mam keek me onderzoekend en lichtjes ongerust aan.
Ik knipperde met mijn ogen, maar het was echt mijn moeder die naast me zat. Ik knikte langzaam. 'Het gaat.' Ik forceerde een glimlach. 'Gaan we?'
Snel klikte ik mijn gordel los en opende het portier. Het was koud buiten en in alle haast had ik geen sjaal aangedaan en aan mijn voeten had ik mijn teenslippers. Wanneer ik uitademde kwamen er wolkjes uit mijn mond.
Toen we jonger waren en het was net zo koud als nu, deden Roos en ik alsof de ademwolkjes vuurwolken en wij draken waren. We speelden vlogen heel de dagen rond op de speelplaats of in het park terwijl we zo hard bliezen en uitademden als we konden.
De automatische deuren schoven open en ik liep de inkomhal in, waar het maar net iets warmer was dan buiten. We passeerden nog een schuifdeur en we kwamen uit bij de balie. Er stonden een aantal plantjes op en een bordje met de bezoekuren.
Vandaag, zaterdag, begon het bezoekuur om half twee. Het was nu bijna twaalf uur. Ik zuchtte luid. 'Mam, het duurt nog anderhalf uur!'
'Laten we naar de cafetaria gaan, dan lunchen we. Daarna zullen we wel bijna naar Roos kunnen.'
Hoewel ik eigenlijk helemaal geen trek had, maakte ik geen bezwaar. Ik volgde mam naar de kantine. Het was ook daar druk en er stond een lange rij bij de toog. Verschillende personeelsleden probeerden zo snel mogelijk alle klanten te bedienen. Vandaag was ik helemaal niet geduldig, ik was al behoorlijk gefrustreerd toen we dan eindelijk aan de beurt kwamen.
'Wat zal het zijn?' vroeg een jongen.
'Een groot broodje kaas en een koffie', bestelde mam. 'Noa?'
Ik staarde naar wat er allemaal lag. Je kon broodjes en warme maaltijden nemen en er waren ook een heleboel snacks.
'Euhm', twijfelde ik. Wanneer ik met Roos ging lunchen in de broodjeszaak dichtbij school probeerden we altijd het broodje van de week, zonder te weten wat er op lag. 'Broodje gezond, de grote', zei ik, toen ik het gemopper van de klanten achter me hoorde. 'Met een cola. En een chocoladebroodje.' Ik nam mijn dienblad aan en vroeg me meteen af waarom ik zoveel had genomen terwijl ik eigenlijk niets eens honger had.
Ik nam plaats aan een tafeltje voor twee personen aan het raam. Nadat mam had afgerekend kwam ze over mij zitten.
'Veel honger?' vroeg ze, kijkend naar mijn dienblad.
Ik haalde mijn schouders op. 'Suiker nodig', was het enige dat ik zei.
Zwijgend werkten we onze lunch naar binnen. Het broodje smaakte me niet en al in de helft had ik het gevoel dat ik vol zat. De cola dronk ik met grote slokken en toen het broodje op was had ik buikpijn. Toch begon ik aan mijn dessert. Misschien zouden eten en buikpijn me afleiden van de hele toestand.
Ondanks dat het zo druk was in de cafetaria, was het er redelijk stil. Mijn beltoon – Despacito van Luis Fonsi en Daddy Yankee - klonk onheilspellend en liet iedereen zwijgen.
Verschillende hoofden draaiden zich in mijn richting. Ze keken boos of gestoord en een jonge vrouw barstte in huilen uit en stormde weg.
"Nicolas <3 belt" stond er op de display.
'Hey', mompelde ik.
'Hey, Noa!' zei hij enthousiast. Zodra ik niet meteen antwoordde, hoorde ik zijn stem opnieuw. 'Je klinkt een beetje depri.'
'Dat zou niet verwonderlijk zijn, gezien de situatie', zuchtte ik.
'Wat is er?'
'Ik ben bij de spoed', zei ik, slikkend en knipperend tegen de tranen.
'Wat is er gebeurd? Is er iets mis? Ben je oké?' vroeg hij ongerust.
'Nee', antwoordde ik, wrijvend in mijn ogen. 'Ik bedoel, ik ben oké. Het is Roos.'
'Noa, wat is er gebeurd?'
'Roos heeft een ongeluk gehad.' En toen werden mijn ogen waterig. Door het hardop te zeggen drong het pas echt tot me door.
Blijkbaar had Nicolas mijn beverige stem gehoord. 'Niet huilen, Noa. Roos zou niet willen dat je huilt.'
De eerste tranen liepen over mijn wangen. Ik ontweek de blik van mam, vol medelijden.
'Inderdaad.' Ik boende met mijn mouw over mijn wangen. 'Dat zou Roos niet willen. Twee tranen, niet meer.'
'Ik beloof het, Roos. Twee tranen', fluisterde ik.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top