Achtentwintig
'Help!', gilde ik. Het water sleurde me overal mee naar toe en ik knalde tegen een harde rots aan. Warm bloed stroomde langs mijn wang. Mijn kracht leek weg te vloeien. Op nieuw nam een golf me mee, steeds verder weg. Mijn volgende kreet om hulp leek eerder gefluister. Mijn zoete tranen vermengden zich met het zoute water. In mijn mond proefde ik een mengeling van bloed en zeewater.
Heb ik je het ooit verteld, Roos? Ik denk het niet. Het heeft ook zoveel ellende veroorzaakt. Ach... dat vertel ik je de volgende keer wel weer.
Gestommel op de gang maakte me vroeg op de ochtend wakker. Misschien op tijd als ik naar school zou gaan, maar aangezien ik toch thuisbleef, kon ik lang genoeg blijven liggen.
Flarden van mijn droom kwamen mijn geheugen weer binnen. Een nachtmerrie. Een die ik al een lange tijd niet meer had gehad. Snel bande ik die vreselijke gebeurtenis van acht jaar geleden terug naar het achterhoekje van mijn hoofd.
Met het excuus "huiswerk" had ik de film - zoals verwacht, Up, voor de duizendste keer - kunnen ontlopen, maar aan het avondeten was ik niet ontsnapt. Jammer genoeg nam pap toch nog genoegen met rijst en groenten en had hij geen frieten gehaald. Dat zou het in ieder geval al een stuk aangenamer hebben gemaakt.
De waterdruppels van de douche zorgden voor een aangenaam, sussend geluid waardoor ik weer in slaap zakte.
Ik sliep bijna toen mijn deur plots werd opengegooid. Pap stond in de deuropening, een beetje kwaad.
'Noah, wat doe je in hemelsnaam nog in je bed? Je moet nog douchen, je aankleden, eten en je moet binnen een half uur op school zijn!'
Ik geeuwde. 'Ik moet niet naar school', antwoordde ik, terwijl ik me omdraaide.
'Heb je pedagogische studiedag?', vroeg pap fronsend.
'Nee', bromde ik.
'Is het klassenraad?'
'Nee.'
'Waarom zou je dan niet naar school moeten?', riep pap uit.
Ik zuchtte. Gelukkig kwam mam net aangelopen.
'Noah is ziek', zei ze.
'Ziek? Ze ziet er anders erg gezond uit', zei pap boos.
'Ze is oververmoeid', antwoordde mam op zo'n toon die een einde maakt aan het gesprek.
Pap daarin tegen ging door. 'Is ze thuis op doktersvoorschrift?'
Mam kreeg er genoeg van. 'Nee, dat heb ik, beslist.'
'Hoelang is ze al thuis?' Ik hoorde dat pap kalm probeerde blijven, maar met veel moeite.
'Ruim een week. Anderhalve week', mompelde ik. Ik had geen zin in leugens.
Dat was het moment waarop pap ontplofte. 'Noah Van Dijck, onmiddellijk uit bed! Maak je klaar voor school! Ik breng je met de auto!', schreeuwde hij.
'Ze blijft thuis!', riep mam terug.
'Hoe jij je met Elle bezig! Dat kind moet zelfs nog hulp hebben met het smeren van haar boterhammen! Wat een opvoeding is dat hier?'
Als mijn ouders boos zijn, heb ik het recht om dat ook te zijn. Elle kon heel goed voor zichzelf zorgen. Ze had alleen het geheugen van een garnaal. 's Ochtends had ze extra tijd nodig om alles na te kijken, waardoor ze minder tijd had om haar ontbijt te maken. Mam deed dat meestal voor haar.
'Noah!', brulde pap. Hij beende naar mij en trok het deken weg. 'Eruit! Nu!'
Ik sprong uit bed. 'Ik luister mooi niet naar jou!'
Ik liep mijn kamer uit, sprong bijna van de trap en griste mijn jas van de kapstok. Met mijn pyjama nog aan en op pantoffels liep ik de besneeuwde weg op. Op naar de bushalte.
Anders dan op straat werd ik in het ziekenhuis niet raar aangekeken in mijn blauwe pyjama met wollige schaapjes op. Ze dachten vast dat ik een of andere patiënt was. Daardoor werd ik waarschijnlijk ook meteen langs de balie gelaten.
In de gangen was het rustig. Buiten een aantal verpleegster die op ochtendronde waren, waren de gangen verlaten. Ik glipte de kamer van Roos binnen en ging onder de verraste blik van Roos op de stoel naast het bed zitten.
'Wat doe je hier?', vroeg ze. Roos was net aan haar ontbijt begonnen.
Ik haalde mijn schouders op. 'Mijn vader is thuis.'
Roos bestudeerde mijn gezicht. 'Ruzie?', raadde ze.
Ik knikte.
Mijn beste vriendin zag me staren naar de bruine boterhammen en de pakjes confituur. 'Heb je al gegeten?', vroeg ze.
Ik schudde mijn hoofd.
Roos schoof het dienblad naar me toe. 'Ik moet niets.'
Ik fronste. 'Je moet goed eten, anders geraak je hier nooit weg.'
'Neem het nu', drong Roos aan.
Ik schudde net mijn hoofd toen mijn maag begon te rommelen. 'Goed dan', gaf ik toe.
Het bleef stil terwijl ik at, tot geklop op de deur me deed opschrikken. 'Ik mag hier eigenlijk helemaal niet zijn', fluisterde ik verschrikt.
Maar voor ik ook maar een stap in de richting van de kast kon doen, kwam - tot mijn opluchting - Helena binnen.
'Noah?', vroeg ze verbaasd. 'Wat kom je hier doen?'
'Eh', stotterde ik.
'Je komt Roos vast succes wensen', zei ze begrijpend.
'Ja', zei ik twijfelend. 'Inderdaad.'
'Je zult nu toch afscheid moeten nemen', zei Helena tegen me. Ze wendde zich tot Roos: 'De dokters komen zo.'
Ook al wist ik helemaal niet wat er nu aan de hand was, ik gaf Roos nog snel een knuffel. 'Veel succes', zei ik dan maar.
Roos knikte. Ik glimlachte nog naar Helena en nam snel mijn jas van de stoel. Net toen ik de deur wou openen, deed iemand anders dat.
Een man in doktersuniform met een klembord keek even bespottend naar mijn pyjama en schapenpantoffels. Toen wendde hij zich tot Roos. 'Roos van Meerden, is het?', hij kruiste iets aan op zijn klembord. 'Mooi zo, ben je klaar voor de operatie?', vervolgde hij.
Operatie? Moest Roos nog geopereerd worden? Waarom zei ze me daar niets over?
De dokter begon te rijden met haar bed.
Waarom kon Roos nog steeds niet zelf stappen? Waarom lag ze nog op deze afdeling?
Ik werd tegen de muur gedrukt toen Roos' langsreed. Ze keek ontwijkend naar haar deken.
Ging het dan toch niet goed met Roos?
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top