Lichtvogel
・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・
Happen. Bijten. Schreeuwen. Snijden. Snauwen. IJsspikkel deed het allemaal in haar gevecht met As. Ze was ergens wel blij dat de grijze kater haar als tegenstander had uitgekozen. Ze had lang naar dit moment uitgekeken. Eindelijk kon ze de kat die verantwoordelijk was voor al haar onheil en pijn te grazen nemen.
Naast haar stortte haar partner zich op de lotkat genaamd Schaduw en een andere die ze niet kende. Duister was in een gevecht verwikkeld geraakt met Licht. Maar waar was Helmel?
Ze probeerde om zich heen te kijken, zodat ze de wit en oranje kater kon spotten en wellicht te hulp kon schieten, maar toen As gevaarlijk naar haar hals hapte, focuste ze zich weer op het gevecht. Ze zou Helmel wel helpen door deze das te verslaan.
'Ik kan niet geloven dat ik jullie nog heb proberen te helpen! Ik heb al het werk voor jullie gedaan, en wat krijg ik als beloning? Een leven lang in angst leven omdat jullie mijn geheugen willen afnemen!' spuugde IJsspikkel.
As gromde woest. 'Je deed het ook voor jezelf! Zonder onze hulp was je nooit te weten gekomen wat voor groot gevaar er schuilde. Je hebt jezelf en je familie en gewoon elke kat waar dan ook, gered! Is dat al niet dank genoeg?' Hij sloeg met zijn poot hard in IJsspikkels gezicht. Zijn rode ogen gloeiden als oververhitte vuurvliegjes. 'Je moet sowieso niet zo miepen. Dankzij mij ben je nu een stuk harder, niet meer het kleine, emotionele, goedhartige poesje als eerst.'
IJsspikkel klemde haar kaken op elkaar. Ze schoot naar voren, greep hem bij zijn nekvel en smeet hem aan de kant. Vervolgens sprong ze weer bovenop hem en boorde haar klauwen in zijn buik.
As lachte. 'Het is ook wel grappig hoe jij, IJsspikkel, de heldin, degene die het grootste kwaad heeft verslagen, nu tegen het goede vecht. Je ontwikkeling is verbazingwekkend. Maar weet je inmiddels niet dat je lotkatten niet kunt vermoorden? Wij zullen je voor eeuwig blijven najagen! Je ontkomt niet aan ons. Het goede wint altijd, wist je dat niet?'
'Jullie zijn het goede niet!', snauwde ze boos.
'Diep vanbinnen weet je het wel, IJsspikkel', siste de lichtgrijze lotkat. 'Diep vanbinnen weet je dat het lot nooit wat slechts zou doen tegen de wereld. Jij weet dat wij het slechte willen verwijderen, zodat de lotten van alle katten goed zullen verlopen. En je weet ook, IJsspikkel, dat jij op dit moment het slechte bent dat verwijdert moet worden!'
Verblind door haar eigen woede, haar eigen ongeloof, beukte IJsspikkel de kater aan de kant. As knalde tegen een lichtgevende kristal aan en bleef bewusteloos op de grond liggen. Heel even bleef ze naar hem staren. Ze wilde haar eigen gedachten niet geloven. Ze wilde haar hart niet vertrouwen. Ze kon toch niet het slechte zijn? Was zij dan echt de schurk?
Vlug keek ze om zich heen. Waar was Helmel? Ze wilde hem helpen. Ze wilde aan zichzelf bewijzen dat ze het goede deed hier. Dat het lot slecht was, niet zij.
Uiteindelijk vond ze de kater, verscholen onder één van de duizenden kristallen in de grot. Helmel stond helemaal te trillen en knipperde honderd keer per hartslag met zijn ogen. Hij keek naar zijn poten, maar zijn ogen schoten alle kanten op. Zijn mond bewoog nauwelijks, maar IJsspikkel wist dat hij wat zei. Ze trippelde gauw naar hem toe en spitste haar oren.
'Red het licht als er geen duister is. Red het licht als er geen duister is. Red het licht als er geen duister is', fluisterde hij telkens opnieuw zichzelf.
Ze legde haar staart op zijn schouders. Zijn haren vlogen omhoog en hij sprong van schrik op. Hij keek haar met grote, angstige ogen aan. Nog steeds was hij aan het bibberen. Zijn ogen waren glazig van de tranen.
'Het komt goed', mompelde ze tegen hem. 'Het komt goed. Volg mij maar!'
Ze wenkte met haar staart dat hij moest komen, en liep snel naar Drakenvlieg toe. Helmel bleef nog even staan, dus keek ze achterom over haar schouders. 'Vertrouw me.'
Vertrouw me? Hoe kon ze dat vragen van de kater? Ze had zijn vriend vermoord, of niet vermoord, maar wel in een meer gedumpt waar hij voor eeuwig vast zou zitten en nooit meer uit zou komen. Natuurlijk vertrouwde Helmel haar niet. Ze had hem er geen enkele reden toe gegeven.
Toch knikte de kater en sloop hij naar haar toe. Hij keek schichtig om zich heen en toen er niemand op hem af stormde, sprong hij snel naast haar zijde. IJsspikkel glimlachte hem bemoedigend toe. Daarna keek ze om zich heen. Drakenvlieg werd bijna helemaal in elkaar gemept door drie katten en Licht werd tegen de grond aangedrukt door zijn broer. Hoe konden ze zich hier ooit uit redden?
'Jij moet Licht gaan helpen, dan help ik Drakenvlieg!' zei ze tegen Helmel. Ze hadden geen tijd te verliezen, dus schoot ze naar voren, maar Helmel verstarde.
Haar haar bonkte in haar keel. Het voelde net als een vulkaanuitbarsting daarbinnen. Wanhopig staarde ze de kater aan. 'Alsjeblieft, Helmel, anders winnen we het nooit! We hebben geen keuze!' spoorde ze hem aan.
Helmel schudde zijn hoofd. Zijn ogen werden groter dan de maan. Doodsangst vulde zijn enorme pupillen. 'I-Ik... Ik-Ik-Kan-Nee... Ik-Kan... Kan-Kan dit e-e-e-e-e-e-e-echt ni-ni-niet!' Zijn stem beefde meer dan een haarloze kit in bladkaal. Een steek van medelijden schoot door haar borst. Ze zuchtte even. Ze moest dit alleen gaan doen.
IJsspikkel draaide zich om. Vuur brandde in haar ijsblauwe ogen. Als een bliksemstraal die naar de aarde schoot, stormde ze op Duister af. Met een brul zo luid als die van een leeuw, beukte ze de kater van Licht af.
Licht glimlachte blij onder haar poten. 'Bedankt', snorde hij. 'Net wat ik nodig had. Zijn ogen glinsterden vol bewondering naar de poes, alsof ze hem net een roos had gegeven.
IJsspikkel glimlachte terug, maar deinsde achteruit toen Licht rare bewegingen begon te maken. Zijn ogen draaiden in het rond, zijn tong hing uit zijn mond en toen uit het niets schoot er een vleugel uit zijn buik. En toen eentje aan de andere kant. Zijn snuit werd langer en langer, spitser en spitser. Zijn oren werden platgedrukt tegen zijn kop aan. Zijn voorpoten verdwenen in zijn borstkas en zijn achterpoten begonnen te groeien. Zijn klauwen schoten uit zijn poten, ze kromden. IJsspikkel snakte naar adem en bleef achteruit lopen.
Licht was een vogel geworden.
Het wit en oranje vleugelbeest, keek haar angstig aan met zijn rode ogen. 'Wat is dit?!' riep hij angstig uit.
IJsspikkel hield haar kop schuin. Ze had niet verwacht dat ze ooit met een vogel zou praten. Maar goed, dat was sowieso niet het raarste wat ze had meegemaakt. Het raarste was Lichtvogel.
Een oorverdovende kreet, trok haar terug uit haar gedachten. Drakenvlieg schreeuwde het uit. Bloed sijpelde uit zijn lichaam. Opeens voelde ze een harde wind in haar gezicht blazen. Lichtvogel wapperde met zijn vleugels. Zijn poten verlieten de grond en hij schoot op Drakenvlieg af. Alleen bereikte hij de kater nog niet. Eerst stootte hij zijn kop tegen het plafond van de grot en viel weer naar beneden. Onhandig begon hij weer met zijn vleugels te spelen. Hij slingerde heen en weer door de lucht, maar uiteindelijk kreeg hij controle. Hij sperde zijn nieuwe, enorme klauwen open en greep twee van de lotkatten die Drakenvlieg aanvielen, en smeet ze door de kristallengrot heen.
Het werd doodstil.
Zelfs de lotkatten staarden nu verbaasd naar de vogelversie van Licht. Ergens voelde IJsspikkel een vlammetje van trots in haar borst. Ze wist altijd al dat Licht één van de krachtigste katten was - zelfs onder de lotkatten. Zijn krachten waren ongekend.
Ineens dook Lichtvogel weer naar beneden. IJsspikkel hield haar adem vast toen ze zijn klauwen opnieuw open zag spreiden. Was hij de controle verloren?
Drakenvlieg werd door de klauw vast gegrepen en omhoog getild. Hij keek verwilderd om zich heen, maar bleef kalm. Hij vertrouwde Lichtvogel. En dan moest IJsspikkel ook doen. Ze ontmoette zijn rode ogen en knikte hem toe. Duister begon nog naar de lotkatten te schreeuwen dat ze wat moesten doen. Maar iedereen zat vast aan de grond genageld.
Lichtvogel vloog op IJsspikkel en Helmel af en spreidde zijn vleugels. Een schaduw zo duister als de nacht gleed over haar en de bange kater heen. Helmel gilde als een valse ekster en sloot zijn ogen in pure angst. Lichtvogel sloeg zijn vleugels om hen heen en toen was alles zwart.
⋆⋅⋅⋅⊱∘──────∘⊰⋅⋅⋅⋆
Toen IJsspikkel haar ogen weer opende. Stond ze opeens in een heel andere wereld. Ze had geen idee waar, maar ze wist wel dat dit niet gewoon was.
Haar blik viel meteen op Licht, die weer terug een kat was. Hij staarde vol ongeloof naar zijn eigen poten en keek toen op naar IJsspikkel. Er school iets van boosheid in zijn ogen.
'Jij wist hiervan, zeker?' vroeg hij.
IJsspikkel boog haar kop. Licht kende haar te goed om nog tegen hem te liegen. En dat wilde ze ook niet. Ze knikte zwakjes.
Licht zuchtte en opende zijn mond, maar Helmel was hem voor. 'Waar zijn we terecht gekomen? Wat is dit voor vreselijke, duistere, rare wereld? Is dit mijn thuis?
Licht verstarde. Zijn pupillen werden zo klein als babyteken. Zijn rode ogen brandden vol met angst. Hij hapte verschrikt naar adem. 'Dit-Dit is de demonenwereld. Oeps.'
Drakenvlieg keek hem in shock aan. 'Waarom heb je ons in hemelsnaam hier naartoe geteleporteerd?!'
De wit en oranje kater lachte ongemakkelijk. 'Tja, ik euhm. Nouja, het zit zo. Ik ben eigenlijk altijd al een beetje onhandig geweest en ehhh, whoopsie. Maar wacht! Wacht. Ik kan ons hier gewoon weer uit teleporteren hoor. Komt 'ie!'
Licht spande zich in en sloot zijn ogen. IJsspikkel wenkte snel met haar staart naar Helmel dat ze dichterbij moesten gaan staan, maar net toen ze een stap in de richting van Drakenvlieg en Licht weer deed, verscheen er een enorm duister groot gat achter hen. Versteend bleef ze staan. Drakenvlieg draaide zich om, maar het was al te laat. De twee katers werden door de schaduw met gloeiende ogen opgeslokt. Ze waren meteen verdwenen.
IJsspikkel bleef even zo stil staan. Ze moest even verwerken wat er zojuist gebeurd was. Zelfs Helmel wist geen grapjes meer uit te brengen. De kater keek haar stomverbaasd aan.
'En nu?'
・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top