Geen tijd voor grapjes
・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・
Licht staarde verbaasd naar de grote glimlach die Helmels hele snuit bedekte. Hij stapte er niks van. De oranje met witte kater leek de grootste angsthaas die er bestond, maar toch bood hij zich met een lach op zijn gezicht aan voor een missie die waarschijnlijk zijn leven zou kosten.
'Weet je het echt heel zeker?' begon Licht. 'Deze keuze kan nog wel eens je leven kosten. Of nou ja, je leven, je ziel, want je bent natuurlijk al een keer overleden.' Waarom moest hij het altijd weer zo ongemakkelijk maken? Hij kon ook nooit eens een keer normaal doen in een serieuze situatie.
Maar de kater glimlachte gelukkig nog steeds. 'Ja, ik weet het zeker. Dan kan ik eindelijk misschien 'ns een keer van nut zijn in mijn leven, weet je? Haha.'
Niemand antwoordde.
Licht wilde wat zeggen om de ongemakkelijke stilte te verbreken, maar wist niet hoe hij dit moest doen zonder alles erger te maken.
Gelukkig verbrak Helmel het zelf: 'Weet je, ik ben altijd al bang geweest voor... nou ja, alles eigenlijk. Ik weet dat het raar klinkt, maar er is niets zo dodelijk als angst. Als ik niet- Wanneer ik toen- Ik-' Een traan rolde over zijn wang.
IJsspikkel streelde met haar staart de katers rug. Haar ogen straalde vol medeleven. En grote SterrenClan wat was ze toch mooi wanneer ze zo-
Nee. Dat kon hij niet denken. IJsspikkel was samen met Drakenvlieg. Niet hem. En dat was beter zo, het kon hem ook niks schelen. Toch?
'Laat me alsjeblieft meegaan, ik moet dit doen. Ik wil ooit iets betekend hebben en daar gaat niets van terecht komen als ik hier opgesloten blijf.' Hemel staarde naar zijn poten.
En weer zei niemand wat. Ze staarden allemaal naar hem, alsof hij de enige was die antwoord kon geven. Waarom werd er altijd zoveel van hem verwacht? Hij was net uit een raar stadium tussen leven en dood ontwaakt en ten tweede was hij de grootste idioot die er bestond. Maar hij was hier de oudste en daarmee blijkbaar ook meteen de zogenaamde verstandigste. Het leven was oneerlijk.
'Uh, ik bedoel prima.' Argh, waarom kon hij nooit normaal praten in serieuze situaties?
Drakenvlieg stapte naar voren. 'Laten we maar gaan dan. We staan hier al lang genoeg.'
Licht knikte en spande zijn spieren aan. Hij deed zijn uiterste best er niet al te suf uit te zien. 'Allemaal, pak mijn staart stevig vast en wat er ook gebeurd, laat niet los!'
⋆⋅⋅⋅⊱∘──────∘⊰⋅⋅⋅⋆
Met een plof vielen ze onder de sterrenhemel neer. Licht krabbelde snel overeind en keek om zich heen. Hij zag IJsspikkel, Drakenvlieg en die pluizige eigenwijze haarbal was ook aanwezig. Hij zuchtte opgelucht.
'Waar zijn we?' vroeg Helmel terwijl hij met grote ogen alles aan gaapte.
'Mijn vroegere...' Licht slikte. '...t-thuis.'
Drakenvlieg gaf de stotterde Licht een zachte stomp in zijn zij. 'Laten we nu Duister maar eens gaan zoeken, voor we hier nog drie eeuwen staan.'
'Ja, g-goed idee.' Licht voelde zijn hele lijf warm worden wanneer hij aan zijn broer dacht. Eigenlijk wilde hij hem niet zien. Het liefst wilde hij zijn irritante grijns voor goed uit zijn leven bannen en dat was hem nog bijna gelukt ook. Tot nu.
'Licht, jij kent hier de weg, waar moeten we heen?' vroeg IJsspikkel.
Licht schudde zijn kop om uit zijn gedachte te ontwaken. Hij moest nu even doen alsof hij sterk was. Hij was technisch gezien ook de sterkste hier en de anderen zouden waarschijnlijk snel hoop verliezen wanneer ze zijn angst opmerkten. En ten tweede wilde hij niet dat ze het doorhadden. Hij was al vaak genoeg als zwakkeling bestempeld, het mocht ook eens een keer andersom zijn.
'Die kant op.' Hij wees met zijn staart. 'We moeten naar de poel. Waarschijnlijk is hij daar en zo niet dan komt 'ie vanzelf wel.'
Het groepje begon te lopen, maar na een paar passen realiseerde Licht dat ze niet compleet waren. Hij wierp een blik over zijn schouder en zag de nerveuze Hemel in elkaar gefrommeld op de bosgrond zitten. Zijn staart was beschermend voor zijn snuit geslagen. Grote SterrenClan, die kater had ook nooit mee moeten gaan, dacht Licht, hoewel Helmel de precieze vertaling was van hoe hij zich op dat moment ook voelde.
Met een zucht draaide hij zich om. Hij wilde gewoon dat dit zo snel mogelijk voorbij was. Hoe langer ze nog hier bleven, hoe zenuwachtiger hij werd. Dit Helmelgedoe maakte het er dus niet veel beter op.
'Wat is er?' vroeg Licht.
De bibberende kater bleef eerst even stil voor hij antwoordde: 'S-sorry ik houd jullie op. I-ik kom al.'
'Als je toch niet durft, blijf dan gewoon hier.' De woorden ontsnapte zijn snuit voordat hij er over nagedacht had. Licht deinsde achteruit. Had hij dat echt gezegd? Maar zo was hij toch helemaal niet! Deze plek maakte hem echt gek. 'S-sorry, zo-'
'Nee, het is al goed. Ik stel me misschien ook wel een beetje aan, haha. Ik ben denk ik degene die sorry moet zeggen, dus sorry.' Helmel vloog zo snel over zijn woorden dat Licht het bijna niet kon volgen.
Bijna miauwde Licht nog een keer sorry. Hij wist zichzelf gelukkig net op tijd te stoppen voordat hij een oneindige uitwisseling aan excuses ontketende.
'Laten we dan maar gaan,' miauwde Licht uiteindelijk. Hij wachtte totdat iemand de leiding zou nemen en ging lopen, maar later besefte hij dat hij die leider zou moeten zijn. De wit met oranje kater was namelijk de enige die de weg kende. Waarom moest het leven altijd zo oneerlijk zijn?
Op poten die trilden als twijgjes leidde Licht de groep naar het centrum van het gebied; de poel. Ze waren er nu echt bijna. Hij kon hun geur al ruiken, hun aanwezigheid al voelen.
Hij kwam tot stilstand voor de bladeringang. Even haalde hij diep adem en sloot zijn ogen. Daarna was hij genoeg mentaal voorbereid om de bladeren opzij te duwen.
Maar dat hoefde hij niet eens meer te doen, want zijn broer had allang zijn chagrijnige kop door het bladergordijn gestoken. Zijn rode ogen spuwden vuur. 'Wat doen jullie en vooral jij nou weer hier?'
Licht maakte zijn borst breed. Nu moest hij dapper zijn, of er op zijn minst dapper uitzien. 'We moeten met jullie praten.'
Duister deed net alsof hij hem niet gehoord had. 'Tjonge, ik had zoveel vertrouwen in die Vuurblad. Maar zie wat er gebeurd is. Jullie zijn echt monsters, weten jullie? Snappen jullie wel niet wat jullie gedaan hebben?'
IJsspikkel kromp naast hem ineen. Licht sloeg beschermend zijn staart om haar heen. 'Ze deden wat juist was. Daar moet je soms offers voor maken.'
'Wat juist was? Volgens mij is het niet helemaal juist dat jij nu buiten dat meer rondloopt en die onschuldige Vuurblad daar nu in jouw plaats vast zit.'
'Duister, wat is hier allemaal aan de hand?' Een zwart met witte kater worstelde zich langs de donkergrijze kater heen. Zijn ogen werden groot toen zijn blik met die van Licht kruiste.
'Licht? Wat doe jij nou weer hier?!' riep de kater uit, maar hij klonk niet boos.
Niet veel later stond de hele meute voor ze. Nacht, As en Lichts nieuwe vervanger, genaamd Vuur. Woede vlamde al door heel zijn lichaam toen Licht nog maar in glimp van zijn rode vacht had opgevangen. Een grom vormde zich in zijn keel.
'Licht, rustig blijven. Anders krijgen we niks voor elkaar,' fluisterde IJsspikkel in zijn oor. Maar Licht hoorde het niet meer. Hij had zichzelf al te ver in zijn woede verloren.
'Wat ik hier doe? Misschien kunnen jullie beter aan jezelf vragen wat jullie nou allemaal aan het doen zijn. Een kat sturen om een stel onschuldige katten aan te vallen? Zijn jullie nou helemaal koekoek geworden?'
Duister zette een stap naar voren. Hij ontblootte zijn spierwitte tanden. 'Pas op je woorden, vriend.'
'Jullie willen hun geheugens wissen, omdat jullie vinden dat ze niet van jullie bestaan mogen weten. Maar beseffen jullie wel niet wat er dan van hen wordt weggenomen? Een deel van wie zij zijn, is daaruit ontstaan. Je bent echt een kop zonder kop als je denk dat-'
'We kunnen je ook gewoon weer net zo makkelijk terug in dat verdomde meer stoppen, hè?' As' haren schoten overeind.
Licht opende zijn mond, maar IJsspikkel was hem voor. 'Ik kan me niet meer voorstellen dat ik ooit in jullie heb gelooft, dat ik dacht dat jullie wisten wat het juiste was. Maar jullie zijn eigenlijk niks meer dan een stel schreeuwende muizenbreinen. Licht heeft toch ook gewoon recht op een leven na de dood?' De witte poes zwaaide wild met haar staart.
Duister wierp een snelle, boze blik naar Licht. 'Zo simpel is dat niet, IJsspikkel. En dat zou Licht eigenlijk ook moeten weten. Maar goed, dit bewijst maar weer eens dat die idioot geen enkele hartslag heeft opgelet tijdens zijn training...'
Licht boorde zijn klauwen in de grond. Hij wilde het liefst dingen zoals "verrotte ganzenkop" en "lelijke koe" naar zijn broer schreeuwen. Maar voor deze keer hield hij zijn mond. Hij was namelijk niet van plan zichzelf voor schut te zetten met een andere broer tegen broer ruzie.
'Elk levende ziel heeft een doel in het leven, een lot. Wanneer iemand sterft, betekent het dat die zijn lot heeft vervuld en dat het tijd is om te gaan,' vervolgde Duister zijn verhaal. 'Katten gaan dan naar de SterrenClan waar ze blijven tot ze vergaan in vergetelheid. Ze kunnen daar normaalgesproken niet weg, zodat ze ook geen schade aan kunnen richten. Alleen op bijzondere gelegenheden hebben we ze nodig en krijgen ze toch nog een doel om te achtervolgen. Of er moet iets goed mis gaan natuurlijk...' Duister wierp een tweede woeste blik naar Drakenvlieg.
'Maar goed, als die ontsnappen is er opzich niet heel veel aan de hand. Maar bij Licht... Weet je wel niet hoe gevaarlijk het wel niet is om zo'n krachtige kat rond gewoon rond te laten lopen? Licht heeft geen lot meer. Daarom zat hij in dat meer. Omdat zijn krachten nergens meer toe dienen en iedereen zo beschermd was van de schade zo'n kracht wel niet zou veroorzaken'
Drakenvlieg, die de hele tijd al geen woord gesproken had, stapte opeens naar voren. 'En wat beschermt ons tegen jullie?'
'Uhm, niets eigenlijk.' Was dat nou onzekerheid in zijn broers ogen? 'We uh- Maar uh-'
'Maar dat hoeft ook niet,' onderbrak Schaduw hem. 'Iets moet de hoogste macht zijn, iets moet de meeste controle hebben. Anders moet je oneindig lang doorgaan met katten die katten beschermen en dat gaat natuurlijk niet.'
Drakenvlieg snoof. 'Jullie zouden eigenlijk gewoon niet moeten bestaan. Het zou elke kat voor zich moeten zijn. Waar slaat het op dat een groepje van zes katten alles van iedereen kan eisen? Volgens mij zijn jullie juist het gevaar en niet Licht!'
Drakenvliegs woorden gaven Licht een enorme boost. Hij maakte zijn borst breed en keek zijn broer strak aan. 'Ik heb wel langer rondgedwaald zonder lot en er is nooit iets fout gegaan. Denk je echt dat ik het soort kat ben dat zulke krachten misbruik, Duister?'
'En misschien is Licht wel helemaal niet zonder lot, misschien staat het nu slechts gewoon op pauze. Of wie weet is alles wel onderdeel van het lot. Alles hangt met elkaar samen, toch? Dan is niemand lotloos te noemen. Misschien hoort het wel zo te zijn dat Licht met zijn lot het lot van anderen verandert. Misschien zijn jullie wel helemaal niet zo machtig als jullie beweren en sluiten jullie daarom alle katten die een verandering kunnen brengen op.'
Nu had IJsspikkel de poppen aan het dansen. Alle lotkatten, op Schaduw na, begonnen door elkaar te schreeuwen.
'Je snapt er niks van, IJsspikkel. Sommige dingen liggen nou eenmaal vast. Verandering is niet altijd goed.'
'Nee, inderdaad!' viel Nacht hem bij.
'Uhm, mag ik ook iets zeggen?' hoorde Licht Helmel zeggen. Maar niemand anders leek het te horen door deze chaos.
Helmel schraapte zijn keel. 'Ahum!' riep hij. Opeens was iedereen stil. Alsof de kater een magische spreuk had uitgesproken.
'Uhm, uh, uh,' begon hij. Licht wilde zichzelf wel in het gezicht slaan. Waarom hadden ze deze kater ook al weer meegenomen?
Maar toen leek Helmel zichzelf uit het niets te herpakken. Hij rechtte zijn rug en zijn ogen keken zelfverzekerd naar de lotkatten. Alsof hij opeens bezeten werd begon hij op sterkte toon te spreken: 'Volgens mij heb ik mijn lot ook nooit vervuld. Dat hadden jullie zelf gezegd, daarom zat ik vast in dat rare woud. Maar toch ben ik dood. Kunnen jullie dat verklaren?'
Er viel een stilte. Een lange, pijnlijke stilte. Maar niet voor Licht. Die genoot er elke hartslag meer van.
'Weet je wat, ik ben er wel klaar mee hier. We verdoen onze kostbare tijd al veel te lang aan deze idioten.'
Duister knikte instemmend. 'We hebben tenminste geprobeerd met ze te praten, maar blijkbaar luisteren ze niet naar logica. Dan moeten we het maar op een andere manier oplossen.'
Even was Licht bang dat de grote kater zijn klauwen over Helmels snuit ging halen, maar gelukkig draaide Duister zich slechts terwijl hij snauwde: 'We zullen niet stoppen voordat alles weer zo is zoals het hoort.'
Daarna verdwenen alle lotkatten door de bladeringang.
Licht keek om zich heen. Hij zag Drakenvlieg staan met zijn tanden ontbloot naast IJsspikkel die haar klauwen diep de grond in boorde. Alleen Helmel zag er niet uit alsof hij op het punt stond iemand er flink van langs te geven. De zelfverzekerde kater van net was weer net zo snel verdwenen als hij gekomen was.
'Uhh, weten jullie waarom volgens in de winter naar het zuiden vliegen?'
'Hoezo dat?' miauwde Drakenvlieg.
'Omdat het te ver is om te lopen, hahaha,' lachte hij, nog steeds met zijn staart tussen zijn poten gestoken.
Niemand lachte. Dit was wel het meest ongepaste moment om zoiets te zeggen. Licht had altijd gedacht dat hij erg was, maar deze kater... Nee, dit was echt het toppunt.
Voelde Helmel de spanning dan echt niet? Snapte hij echt niet dat het nu oorlog was?
・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top