Hoofdstuk 8

De tweede klap die de stilte doorbreekt, is nog luider dan de eerste. Een ijzige schreeuw vult de school, gevolgd door een brul en een al te bekende stem die schreeuwt: 'Stilte!' Een stem die niet paniekerig is, maar krachtig en doelbewust.

Mijn hartslag schiet omhoog bij het horen van de persoon, die ik overal zou herkennen. Zelfs door een deur heen. Even wordt het wazig en lijkt de wereld voor mijn ogen te draaien. Dit kan niet gebeuren. Het is iets anders. De Ruby die ik ken is niet gewelddadig.

Een tweede en derde knal volgen, bijgevallen door angstig geschreeuw. Toch kan ik het niet ontkennen of negeren: deze Ruby is wel gewelddadig.

Dan vliegt de deur van het kantoor luid krakend open. Een blond figuur schiet naar buiten. Haar school uniform is bedekt met rood en ik weet dat het geen verf is. Met knikkende knieën kom ik overeind en kijk naar het kantoortje. Bij de deuropeningen zie ik Ruby staan. Ze lacht. In haar hand ligt een zwart voorwerp en aan haar voeten liggen Raymond en de decaan. Levi staat tegen de muur. Zijn eens zo stoere blik is gevuld met doodsangst. Met een windvlaag en een knal slaat de deur dicht.

Cyrenes ogen die ik altijd zo ijzig had gevonden, zijn betraand. Die kilte is vervangen door pure angst. 'Scarlet!' piept ze, alsof ze echt blij is om me te zien. 'Scarlet, je moet me helpen.' Ze reikt haar bebloede hand naar me uit.

Ik zou angst moeten voelen. Afschuw en verdriet, maar in plaats daarvan voel ik me verdoofd. Mijn lichaam wil niet naar me luisteren als ik het vertel dat het moet bewegen. Als ik het vertel dat ik iets moet zeggen. In plaats daarvan sta ik als bevroren op de grond en kijk ik naar het meisje dat het leven van mijn vriendin heeft verwoest tot wanhoop aan toe. En zij verwacht dat ik haar help.

'Scarlet, toe! Ruby...'

'Red jezelf, Cyrene,' hoor ik mezelf zeggen. Wacht, heb ik dat echt gezegd? Mijn lippen voelen aan elkaar gelijmd. Het klinkt als mijn stem, maar het klinkt niet als iets wat ik zou kunnen hebben gezegd. Nog voordat ik te diep in dat konijnenhol zak, brengt de stem van Cyrene me weer naar de werkelijkheid.

'Heb je enig idee wat er gaande is?' Haar trillende hand reikt naar de mijne, maar ze durft hem niet vast te pakken. Misschien omdat ze weet dat die plek van Ruby is.

Ik schud mijn hoofd, omdat ik mijn stem niet langer meer vertrouw. Zo ken ik Ruby niet.

'Ze is doorgeslagen!' gilt Cyrene plotseling. Dan komt ze dichterbij en fluistert: 'Ze vermoordt je als je hier blijft staan.' Haar vingers grijpen mijn mouw vast, het alternatief voor mijn vingers. Ze geeft me een ruk, in een poging me bij de deur weg te krijgen, maar ik kan mezelf niet toe staan om te rennen. Nog niet.

Nee, dat is ze inderdaad niet. Ik zou willen dat ze kan zeggen: "Tuurlijk niet, zo is Ruby niet", maar om eerlijk te zijn, herken ik het meisje niet dat in het kleine kamertje staat te zwaaien met een wapen. Wil ik echt met Cyrene ervandoor gaan? Degene die dit heeft veroorzaakt? En toch weet ik niet wat er gaat gebeuren als ik hier blijf staan.

Een luide klap maakt de keuze voor mij. Een schok gaat door Cyrene heen. Ze opent haar mond om te schreeuwen, maar er komt geen geluid uit. Ze zet het op een rennen, mij met zich meesleurend. Ditmaal verzet ik me niet. Er is geen excuus voor wat ik gezien en gehoord heb.

De knal piept na in mijn oren. Haar ijskoude vingers zijn om mijn pols gevouwen, terwijl ze me meesleurt naar... weet ik veel waarheen. De hoofdingang?

We rennen de trap af. Mijn hart slaat in mijn hoofd, het bloed gonst in mijn oren en mijn longen branden. Waarom ren ik van mijn vriendin? Bijna verstap ik me op de laatste trede van de eerste helft van de trap, maar Cyrene geeft me nauwelijks de kans om me te herstellen. Ze trekt me mee, de laatste treden af en landt op de grond van het tussenplateau. Bijna direct als ze zich afzet om haar weg te vervolgen, glijdt ze uit over de net gedweilde vloer. Een gil ontsnapt haar, als ze onderuit gaat. Haar nagels schaven over mijn vel en bijna trekt ze mij ook mee. Deze keer ben ik het die haar overeind trekt. 'Wat is je plan?' vraag ik. Ik hoor een kleine sneer in mijn stem, maar zij hoort het waarschijnlijk niet.

'W- weet ik veel,' stamelt ze. Er branden tranen in haar ogen. De eens zo groot lijkende pestkop, de mastermind van de "Maak-Ruby's-Leven-Een-Helcampagne" lijkt nu zo akelig klein. Ze krimpt ineen bij het geluid achter ons, een bijna vrolijke stem.

'Cyreneee waar ben je?' Mijn vriendin klinkt plagerig, maar wie niet weg is, is gezien heeft voor ons een nieuwe betekenis gekregen.

Cyrene kijkt me doodsbenauwd aan. 'Doe dan iets, trut!' sist ze naar mij, niet beseffend dat ik waarschijnlijk de enige ben die iets zou kunnen doen. Zelfs als ze het wel beseft, is dit niet de juiste strategie om het te krijgen.

Van stomheid geslagen kijk ik haar aan, terwijl zij haar rok en blouse weer kreukelvrij veegt. Bovenaan de trap staat een figuur in een met bloed bespat schooluniform. Langzaam stapt ze naar beneden. Ze neemt de moeite niet eens haast te maken, alsof ze weet dat ze ons toch wel zal krijgen. De metalen treden galmen scherp als stervende zielen onder haar voeten. Haar vingers zijn stevig om het vuurwapen geklemd. Haar moeders pistool, realiseer ik me dan. Dat is de enige manier waarop ze aan een wapen kan zijn gekomen.

Cyrene rent half struikelend het laatste gedeelte van de trap af. Hijgend komt ze tot stilstand, wachtend tot ik bij haar ben.

Mijn blik ontmoet die van Ruby. Die woede... Het beangstigd me. Alsof ze een compleet ander persoon is, eentje die ik niet ken. Dat is het moment waarop ik weet, dat ik Ruby die ik kende kwijt ben. Ook ik ren met twee treden tegelijk de laatste trap af de gang in, rennend voor het meisje dat ik zo liefhad.

Achter me heft Ruby haar wapen. 'Drie...' Haar stem gaat over in een lach, terwijl ze langzaam neerdaalt. Ze weet dat we niet snel genoeg zijn. Ze hoeft niet eens te rennen om ons te kunnen raken. Hoe vaak heeft ze hier mee geoefend voordat ze het wapen meenam? Ik wil het niet weten.

'Twee...' klinkt Ruby's stem achter me.

Mijn voeten bewegen sneller dan ze ooit hebben gedaan, mijn longen lijken in stukken te scheuren, maar ik kan het niet. De uitgang is te ver.

'Een...' Voor Ruby het woord nul uitspreekt, galmt er een klap door de hal. Het geluid doet mijn oren piepen en ik wacht op de pijn, maar er volgt niks, behalve een akelige stilte en een zachte bons naast me.

Ik weet niet of ik moet gillen. Ik weet niet eens of ik kan gillen. Achteromkijken wil niet, zelfs rennen wil niet. Ze heeft een moord gepleegd. Ergens kon ik het al die tijd nog negeren, doen alsof het niet echt is omdat ik niks gezien had. Onschuldig tot het tegendeel is bewezen, toch? Maar nu heeft ze voor mijn ogen een eind gemaakt aan iemands leven. In mijn ooghoek zie ik Cyrene en een brok vormt zich in mijn keel.

Vrienden waren we niet. Verre van dat en toch doet het me pijn. Misselijkheid golft over me heen. Is dit mijn schuld? Ik had er voor Ruby moeten zijn, haar moeten beschermen, dan was dit nooit gebeurd.

Toch dwing ik mezelf om haar aan te kijken, me om te draaien. Misschien ze nog te rennen. Misschien...

Ruby's ogen ontmoeten de mijne. Ze zijn niet langer hazelbruin, maar monsterlijk zwart. Het zijn de ogen van degene die zojuist haar vijand heeft vermoord. De vijand met wie ik samen de uitgang probeerde te bereiken. Wat maakt dat van mij?

Het antwoord ligt in haar blik. Ze herkent me niet. Al mijn spieren spannen zich aan. Dat ik haar vriendin ben, zal me niet redden, dus ren ik. Verder en verder, maar het lijkt eindeloos te duren. Waarom heb ik deze keuze gemaakt? Wat dreef me er toe? Wie heeft me dit aangedaan? Waarom...?

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top